ECLI:NL:TGZREIN:2022:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/3498

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2022:18
Datum uitspraak: 20-04-2022
Datum publicatie: 20-04-2022
Zaaknummer(s): E2021/3498
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Psychiater wordt onder meer verweten dat hij zijn expertise heeft ingezet voor een ongefundeerde verklaring over klager, zijn artsentitel heeft misbruikt en het vertrouwen in de beroepsgroep heeft geschaad. Deze klachtonderdelen zijn gegrond. Verwijten rond het benoemen van strafrechtelijke feiten in de verklaring en het meewerken aan het ontnemen van de voogdij van klager zijn deels gegrond. Verwijt dat de psychiater zich heeft laten misleiden door een belanghebbende collega (ex-partner van klager) is ongegrond. Klacht deels gegrond, waarschuwing.

Uitspraak: 20 april 2022

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR

DE GEZONDHEIDSZORG ‘S-HERTOGENBOSCH

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 27 september 2021 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

psychiater

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. M.M. Kok te Eindhoven

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift en de aanvulling(en) daarop
  • het verweerschrift
  • nagekomen stukken van klager, ontvangen op 2 maart 2022.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondeling vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 16 maart 2022 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Via Webex is de collega van verweerder als getuige gehoord. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer E2021/3497 nu het eenzelfde feitencomplex en gelijkluidende klachten betrof, evenwel gericht tot een andere zorgverlener.

2.         De feiten

2.1       Klager is de ex-partner van een collega van verweerder. Klager en zijn ex-partner zijn in een echtscheiding verwikkeld. Daarnaast speelt een voogdijzaak tussen klager en zijn ex-partner over de voogdij van hun minderjarige kind.

2.2       Verweerder heeft op enig moment, op verzoek van de hiervoor genoemde collega, samen met de verweerster in de tuchtklacht met nummer E2021/3497 (verder te noemen ‘de derde’) een verklaring (hierna: ‘de verklaring’) geschreven. Het was de bedoeling van verweerder en de derde om met deze verklaring aan te geven dat hun collega van onbesproken gedrag is. De collega mocht deze verklaring gebruiken zoals zij dat nodig vond. De collega mocht deze verklaring naar eigen inzicht inzetten.

2.3       De verklaring luidt, voor zover thans van belang, als volgt (alle citaten zijn inclusief eventuele taal- en typfouten):
“(…)
Bij dezen willen wij over onze goed functionerende en gewaardeerde collega, [naam collega], verklaren dat er geen enkele aanwijzingen zijn dat zij zich ooit ongeoorloofd toegang heeft verschaft tot medicatie en dat dit anders grondig zou zijn onderzocht.

Zij is een integere collega die door haar ex-partner [naam klager] en zijn verstandelijk beperkte broer, op verschillende wijzen is lastiggevallen op het werk wat haar werkzaamheden verstoorde. Zo heeft [naam klager] op 21 oktober 2020 zich ongeautoriseerd toegang verschaft tot de eerste etage van de Crisisdienst en heeft de broer van [naam klager] naar de Crisisdienst gebeld op 25 januari 2021 om [naam collega] ten onrechte in een kwaad daglicht te stellen.

Het gedrag van [naam klager] roept bij ons als psychiaters zijnde vraagtekens op. Wij hebben van [naam collega] begrepen dat de haptotherapeut en huisarts van [naam klager] uitspraken hebben gedaan over het al dan niet aanwezig zijn van  persoonlijkheidsproblematiek. Zij zijn hier niet de aangewezen professionals voor. Een gedegen onderzoek bij een onafhankelijk psychiater is wellicht van grote meerwaarde.

 

Wij vertrouwen erop dat wij u voldoende hebben geïnformeerd. (…)”

2.4       De verklaring is door verweerder ondertekend. Onder zijn naam heeft hij zijn beroepstitel psychiater en zijn managementfunctie van de afdeling genoteerd. Naast zijn naam heeft hij een stempel van zijn werkadres, met zijn beroepstitel gezet.
 

3.         De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

1. zijn expertise heeft ingezet ten behoeve van een ongefundeerde verklaring (zonder datum) over klager, afgegeven zonder klager gezien, gesproken of onderzocht te hebben;

2. mogelijk zelfs strafrechtelijke feiten heeft benoemd in de verklaring, waardoor klager in ernstige problemen is gekomen c.q. had kunnen komen. Klagers reputatie is geschaad en had nog ernstiger geschaad kunnen worden;

3. zijn artsentitel en expertise/bevoegdheid als psychiater heeft misbruikt;

4. het aanzien van en vertrouwen in zijn vak en de medische beroepsgroep op ernstige wijze heeft geschaad;

5. getracht heeft mee te werken aan het ontnemen van de voogdij van klager, zonder enige verificatie van feiten;

6. zich heeft laten misleiden door een belanghebbende collega (ex-partner van klager) zonder zelf onderzoek te doen.

4.         Het standpunt van verweerder

4.1       Verweerder heeft primair aangevoerd dat hij van mening is dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat klager niet valt in de categorie van belanghebbenden die een klacht kunnen indienen op grond van de regels van het klachtrecht.

4.2.      Verweerder heeft daarnaast aangevoerd dat hij en de derde in de verklaring enkel duidelijk hebben willen maken dat zij geen twijfel hebben omtrent het functioneren van hun collega. Daarnaast hebben zij duidelijk willen maken dat het gedrag van klager zorgelijk is te noemen. Verweerder heeft aangegeven dat het achteraf gezien niet verstandig is geweest om in de verklaring in te gaan op signalen over het gedrag van klager. Verweerder benadrukt dat hij geen verklaring heeft gegeven, of in ieder geval niet heeft willen geven, over de psychische gesteldheid van klager. Hij is van mening dat hij op geen enkele wijze het vertrouwen in de beroepsgroep heeft beschaamd. Zo heeft verweerder ook geen invloed gehad op de wijze waarop de verklaring werd gebruikt. Verweerder was zich niet daadwerkelijk bewust van de mogelijkheid dat deze verklaring in een gerechtelijke procedure kon worden overgelegd. Wel heeft hij de verklaring geschreven voor de collega opdat zij deze kon inzetten op het moment dat de collega dat nodig achtte. Verweerder heeft aangegeven dat hij, achteraf bezien, anders had moeten handelen en dat hij zich wellicht wat heeft laten meeslepen door zijn collega. Dat neemt overigens niet weg dat de bedoeling steeds is geweest aan te geven dat zijn collega van onbesproken gedrag is.
 

5.         De overwegingen van het college

De niet-ontvankelijkheid

5.1       Het college is van oordeel dat klager kan worden ontvangen in zijn klacht. De tuchtnormen van artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm, artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG), maar ook ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm, artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG).

Klager verwijt verweerder – kort gezegd – dat hij ten onrechte en vanuit zijn professie als psychiater een verklaring heeft opgesteld. Verweerder verleende immers geen zorg aan klager of aan een andere in de verklaring genoemde betrokkene. Het college is van oordeel dat het handelen van verweerder valt onder de genoemde tweede tuchtnorm omdat hij de verklaring heeft opgesteld in zijn hoedanigheid en deskundigheid van psychiater. Dat blijkt zowel uit de tekst van de verklaring zelf, waarin hij benoemt dat hij en de derde zich “als psychiaters” zorgen maken, als uit de ondertekening van de verklaring, waarin nogmaals wordt verwezen naar zijn professie als psychiater met zijn beroepstitel.

Klachtonderdelen 1, 3 en 4

5.2       Het college ziet redenen de klachtonderdelen 1, 3 en 4 gezamenlijk te behandelen vanwege hun onderlinge samenhang. Vast staat dat klager geen patiënt was van verweerder en verweerder ook niet op andere gronden zijn expertise als psychiater ten behoeve van klager heeft ingezet. Ook staat vast dat verweerder in de verklaring verschillende keren heeft gewezen op zijn hoedanigheid van psychiater. Daarmee heeft verweerder kennelijk beoogd aan de verklaring meer gewicht te geven dan in het geval hij de verklaring slechts als collega in neutrale zin of als vriend zou hebben opgesteld. Hoewel verweerder nog heeft aangevoerd dat hij deze impact van zijn expertise als psychiater niet daadwerkelijk heeft beoogd, had hij zich daarvan naar het oordeel van het college wel bewust van kunnen en moeten zijn. Verweerder heeft immers de verklaring geschreven met de bedoeling dat deze door de collega kon worden ingezet als de collega dit noodzakelijk vond. Daaronder moet tevens, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de collega die ook bij verweerder bekend waren, de mogelijkheid worden begrepen dat de verklaring zou kunnen worden ingebracht in een gerechtelijke procedure. De verklaring zou daarmee voorzienbaar een bepaalde status kunnen krijgen.

5.3       Omdat verweerder van de collega had begrepen dat andere artsen uitspraken hadden gedaan over een al dan niet aanwezig zijn van persoonlijkheidsproblematiek, heeft verweerder tevens gewezen op een onderzoek door een onafhankelijk psychiater. Daarmee heeft verweerder iets gezegd over mogelijk bestaande persoonlijkheidsproblematiek. In samenhang met de verwijzing naar zijn eigen professionaliteit kan daaruit door een derde gemakkelijk worden opgemaakt dat klager wellicht niet de goede behandeling volgde. Verweerder heeft klager, zo is al vastgesteld, nooit onderzocht en dus ook geen onderzoek gedaan naar de vraag of mogelijk sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, maar een opmerking hierover van de collega kennelijk voor waar aangenomen en daarop ook nog een advies uitgebracht. Verweerder heeft zich in de verklaring bovendien uitgelaten over de mentale toestand van de broer van klager. Ook de broer is nooit door verweerder onderzocht. Verweerder heeft aangegeven dit te hebben opgemerkt naar aanleiding van informatie over de broer die door de betreffende collega was gegeven.

Het college is van oordeel dat het een goede beroepsbeoefenaar niet betaamt om op deze manier zijn professionele hoedanigheid in te zetten om een collega te helpen of over derden een persoonlijk oordeel te geven met de suggestie van professionaliteit.

5.4       Het college begrijpt dat verweerder enkel zijn collega heeft willen helpen door de kennelijk door klager in een andere procedure geuite beschuldigingen te weerspreken. Hoewel deze intentie uit de eerste alinea van de verklaring nog wel valt op te maken, heeft verweerder zich uiteindelijk niet beperkt tot een dergelijke feitelijke weergave. Daarmee vormt de intentie waarmee de verklaring is geschreven geen rechtvaardiging voor het onjuiste handelen van verweerder. Door zijn handelen heeft verweerder het vertrouwen in zijn vak en de medische beroepsgroep geschaad. Hij heeft zijn expertise gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld, waardoor feitelijk sprake is van misbruik van de beroepstitel. Het college acht de klachtonderdelen 1, 3 en 4 gegrond.

Klachtonderdeel 2

5.5       Het college stelt vast dat verweerder de gedragingen zoals in de verklaring beschreven, niet zelf heeft waargenomen. Hij heeft deze gedragingen van horen zeggen. Het college is van oordeel dat, hoewel de uitlatingen over het handelen van klager niet zien op een medische beoordeling, verweerder deze gedragingen niet had moeten benoemen. Verweerder heeft ook niet verklaard dat hij deze gedragingen niet zelf heeft waargenomen, terwijl hij met het benoemen van zijn beroepstitel wel een extra gewicht aan deze gedragingen heeft toegekend. In zoverre is ook deze klacht gegrond.

5.6       Het college kan niet opmaken dat in de verklaring wordt verwezen naar mogelijk strafbare feiten die door klager zouden zijn gepleegd en het college kan ook niet vaststellen dat klager door het verwijzen naar deze handelingen, mogelijk in problemen had kunnen komen. In zoverre is dit klachtonderdeel dan ook ongegrond. 

Klachtonderdeel 5

5.7       Het college acht het aannemelijk dat verweerder zich weliswaar niet daadwerkelijk bewust is geweest van de mogelijkheid dat de verklaring zou worden ingebracht in een gerechtelijke procedure. Verweerder was zich, zo blijkt uit hetgeen hij naar voren heeft gebracht, wel ervan bewust dat de verklaring op enigerlei wijze zou kunnen worden ingezet als de collega dat zelf nodig vond. Ook was hij bekend met de situatie waarin klager en zijn ex-partner zich bevonden. Vast staat ook dat verweerder, zo is hiervoor reeds overwogen, geen van de gestelde feiten zelf heeft geverifieerd. Dat verweerder heeft getracht mee te werken aan het ontnemen van de voogdij van klager kan het college echter niet volgen. Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld in een gerechtelijke procedure, waarbij de voogdij van het kind van klager en zijn ex-partner wordt beoordeeld. Een dergelijke procedure is een met voldoende waarborgen omklede gerechtelijke procedure waarbij door een rechter een zelfstandig oordeel wordt gevormd. Niet gezegd kan worden dat verweerder de intentie had om ontneming van de voogdij te bewerkstelligen. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond. Voor zover het klachtonderdeel ziet op het niet verifiëren van de gedragingen en geestelijke gesteldheid van klager en zijn broer, is het klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel 6

5.8       Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is reeds omdat verweerder zelf heeft aangegeven niet te zijn misleid door zijn collega en daarvan ook verder niet is gebleken.


De maatregel

5.9       Gelet op al het vorenoverwogene dient de klacht als grotendeels gegrond te worden verklaard. De gegrondverklaring van de klacht rechtvaardigt de oplegging van een maatregel. Bij het bepalen van de maatregel is rekening gehouden met het volgende.

5.10     Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij zich wellicht door de emoties van de collega heeft laten leiden en haar heeft willen helpen. De collega werd immers volgens verweerder beschuldigd van zaken die zij niet had gedaan. Verweerder heeft zich op de zitting toetsbaar opgesteld en aangegeven in de toekomst een dergelijke verklaring niet meer op te stellen, anders zal handelen en bij een verzoek als gedaan door de collega eerst met anderen in overleg te treden om dat verzoek te toetsen. Het college is van oordeel dat hij heeft gehandeld vanuit oprechte zorgen over zijn collega en heeft er vertrouwen in dat hij in de toekomst anders zal handelen. Dit alles zorgt ervoor dat aan verweerder de maatregel van een waarschuwing zal worden opgelegd. 

5.11     Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.
 

6.         De beslissing

Het college:

  • verklaart de klachtonderdelen 1, 3 en 4 gegrond;
  • verklaart de klachtonderdelen 2 en 5 gedeeltelijk gegrond;
  • legt verweerder daarvoor de maatregel van waarschuwing op;
  • wijst de klacht voor het overige af;
  • bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift ‘Medisch Contact’.

Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths, voorzitter, J. Koster en P.D. Meesters, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.I.M. de Haan, secretaris, en uitgesproken door mr. E.P. van Unen op 20 april 2022 in aanwezigheid van de secretaris.