ECLI:NL:TGZRAMS:2022:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/2303-A2021/050B

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:9
Datum uitspraak: 21-01-2022
Datum publicatie: 25-01-2022
Zaaknummer(s): A2021/2303-A2021/050B
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster werd behandeld voor spataderen door een dermatoloog, werkzaam in de kliniek van beklaagde (ook dermatoloog). Tijdens het inspuiten van de verdoving in de benen ging er iets mis - vermoedelijk door een niet schone spuit. De behandeling werd meteen gestopt. De behandelend dermatoloog heeft telefonisch contact opgenomen met beklaagde en foto's doorgestuurd voor overleg. Klaagster verwijt beklaagde dat hij 1) een verkeerde diagnose heeft gesteld en hij klaagster naar huis liet gaan en pas de volgende dag terug liet komen, 2) klaagster ten onrechte niet heeft doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar, nadat geconstateerd was dat er iets fout was gegaan, en hij klaagster de volgende dag had gezien en daarna nog telefonisch had gesproken, 3) zijn organisatie/kliniek niet op orde had, waarbij door de hoge werkdruk een grove fout kon worden gemaakt door de assistente - klaagster verwijst hierbij naar het rapport van de Inspectie en 4) dat hij zich respectloos gedraagt.Beklaagde heeft aangevoerd dat hij niet zelf de behandeling heeft uitgevoerd, dat hij klaagster heeft doorverwezen naar de plastisch chirurg, dat hij via zijn 06-nummer bereikbaar was voor klaagster en herkent zich niet in het verwijt dat hij respectloos heeft gehandeld. Beklaagde geeft voorts aan dat hij als bestuurder inmiddels acties/verbetermaatregelen heeft genomen/doorgevoerd binnen de organisatie om in de toekomst de kans op herhaling te verkleinen

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 17 maart 2021 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

dermatoloog,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r.

De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift met de bijlagen;
  • het aanvullend klaagschrift met de bijlagen;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • het aanvullend verweerschrift (deel 1) met de bijlagen;
  • het aanvullend verweerschrift (deel 2) met de bijlagen;
  • de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
  • het proces-verbaal van het op 8 juli 2021 gehouden vooronderzoek.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Verweerder heeft een toelichting gegeven aan de hand van aantekeningen die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

De feiten
Verweerder is directeur van behandelcentrum E in D, thans genaamd F. Dit centrum is gespecialiseerd in huidziektes en spataderen. Verweerder is als dermatoloog werkzaam in dit centrum.

Op 3 april 2018 heeft een andere in het behandelcentrum werkzame dermatoloog (werkzaam als zzp-er, hierna te noemen: de collega van verweerder) klaagster voor het eerst gezien in verband met spataderen die zij ontsierend vond. De collega van verweerder heeft die dag met klaagster besproken dat de spataderen kunnen worden verwijderd door middel van ‘Flebectomie volgens Müller’, een operatieve ingreep op de polikliniek waarbij de spataderen onder plaatselijke verdoving via kleine sneetjes in de huid worden verwijderd.

Op 10 oktober 2018 heeft klaagster laten weten dat zij de behandeling wil laten uitvoeren. Zij is vervolgens ingepland om op 15 november 2018 te worden behandeld.

Binnen E wordt een Flebectomie volgens Müller uitgevoerd door een dermatoloog, die wordt ondersteund door een assistente.

In het op 15 november 2018 geldende protocol ‘Exerese’ stond:

“(..) Werkwijze:

Voorbereiding

* Leg voor de ingreep alle steriele benodigdheden klaar op het steriele veld

* Maak de verdovingsspuiten klaar (2-4 spuiten a 20 ml met 0,3% lidocaïne, afhankelijk van de omvang van de te behandelen areaal) (..)

* Een dubbelcheck bij de toediening van medicatie is verplicht. Het voor toediening gereedmaken van medicatie is aan voorwaarden verbonden en dient veilig te geschieden.

* Noteer de bereiding in het bereidings-schrift. Voorzie de verdovingsvloeistof van etiketten met vervaldatum en verval tijdstip, i.e. 24 uur na bereiding, en plaats een stikker met paraaf van de assistente die de bereiding heeft verricht. (..)”

Het op 15 november 2018 geldende protocol ‘Bereiding Lokale Verdoving’ hield in:

“(..) Veiligheid

Het klaarmaken van medicatie is een risicovol proces. Belangrijkste risico’s:

1.Medicatiefout > ALTIJD DUBBELCHECK

(..)

Zet voor 1 bereiding materialen klaar, werk de bereiding helemaal af (incl etikettering) voordat je aan een nieuwe bereiding begint. De bereiding wordt op de dag van de ingreep uitgevoerd door 2 personen (bevoegd en bekwaam). De bereiding wordt uitgevoerd in de medicatieruimte (D) (..)

Werkwijze:

(..)

9. Controleer de medicatie op de volgende eigenschappen:

a) Juiste geneesmiddel

b) Juiste sterkte

(..)

10. Trek de medicatie op, de 2e persoon kijkt mee en controleert (bovengenoemde punten incl hoeveelheid en etiketinformatie).

11. Spuit de medicatie in de infuuszak, laat de 2e persoon meekijken

12. Parafeer het etiket

13. Controleren en paraferen door 2e persoon

14. Plak het etiket op de infuuszak

15. Zwenk de zak 3maal

16. Trek uit deze zak 20 cc op in een 20 cc steriele spuit (..)”

Op 15 november 2018 is klaagster bij de collega van verweerder gekomen voor de geplande ingreep. De collega van verweerder heeft de vaten afgetekend en daarna de plaatselijke verdoving toegediend. Dit is zonder problemen verlopen. Omdat vier spuitjes van de verdovingsvloeistof (tumescent) niet voldoende waren, heeft de collega van verweerder aan de assistente gevraagd om een extra spuitje tumescent.

Nadat de assistente een nieuw spuitje heeft gehaald, heeft de collega van verweerder de behandeling vervolgd. Na het toedienen van het vijfde spuitje klaagde klaagster over een brandend gevoel in de mediale zijde van de knieholte. De collega van verweerder is met de behandeling gestopt en heeft de benen van klaagster gekoeld. Het medisch dossier houdt voor wat betreft de dag van behandeling in:

“(..) Koelen gaf verlichting, excerse niet meer uitgevoerd. Verdoofde gebieden kleurden mooi wit aan van de adrenaline in de lidocaïne.

Na het koelen kleurden de plekken aan de mediale zijde van de knieholte blauwig aan en verdween de branderige sensatie: haematoom?

Foto s gemaakt

B/ koelzalf, vetgaas en ambulante compressie

Omdat de branderige sensatie mij niet bekend was bij het verdoven heb ik aan de assistenten gevraagd hoe zij de verdovingsvloeistof hebben gemaakt:

-Nachl 0,9% in aqua 250ml

-40 ml xylocaine 2% met adrenaline

-15ml natrium bicarbonaat 8,4%

Het branderige gevoel werd alleen ervaren bij de inspuitingen van de laatste injectiespuit; aan G (college: de assistent) gevraagd of bij het maken van de verdoving allemaal nieuwe spuiten heeft gebruikt verteld zij mij dat dit zo is en dat zij allemaal uit een nieuwe verpakking komen. Als ik vraag of zij per ongeluk een al gebruikte spuit heeft gebruikt kan zij mij hier geen 100% duidelijk antwoord op geven en twijfelt zij, wat zij dan mogelijk wel gebruikt kan hebben kan zij mij niet zeggen.

Ik ga ervan uit dat de branderigheid veroorzaakt wordt door hematoomvorming (zie fotos in dossier en geef ambulante compressie middels steunkousen, op de plekken die brandden koelzalf.

Controle morgen.”

De collega van verweerder heeft ook telefonisch contact opgenomen met verweerder. Verweerder onderschreef de bevindingen van zijn collega.

Klaagster heeft van de assistente twee paracetamol met een glas water gekregen en is met natte doeken op de dagbehandeling gaan zitten. Na verloop van tijd was het branderige gevoel minder en is zij (nadat zij koelzalf, verband om haar benen en steunkousen had gekregen) naar huis gegaan.

Op 16 november 2018 is klaagster ter controle langs geweest bij verweerder, omdat de collega van verweerder die dag niet werkzaam was. Het medisch dossier houdt in:

“Controle na pijnlijke injecties gisteren.

A/ Patient heeft geen pijn. Wel blaren.

O/ Necrose plekken, rechter kuit handpalm groot, linker kuit 2 nummulair grote lesies.

D/ Necrose na injectie van vermoedelijk Kaliumhydroxide (verdund met tumescent).

B/ Verwijzing plastisch chirurg. Aan H (college: de collega van verweerder) gevraagd de p.ch. Te bellen, de situatie te bespreken en zo mogelijk te verwijzen.”

De collega van verweerder heeft contact opgenomen met de plastisch chirurg om de situatie te bespreken en een verwijzing mogelijk te maken. Verweerder heeft klaagster vervolgens verwezen naar de plastisch chirurg en aan klaagster zijn mobiele nummer gegeven met de mededeling dat zij hem zo nodig kon bellen.

Op 17 november 2018 heeft klaagster naar verweerder gebeld in verband met een warme rode plek op haar linkerbeen. Verweerder heeft in het medisch dossier genoteerd:

“Ze stuurt me een sms met een foto. Anamnestisch en op de foto ziet het eruit als flebitis. R/ ibuprofen 3x400mg per dag en koude compressen 3 x 20 minuten. Maandag op poli een echo maken indien niet verbetert.”

Op 18 november 2018 ontstond een harde pijnlijke plek in de linker knieholte van klaagster. Zij is via de huisartsenpost in het ziekenhuis terecht gekomen, waar de diagnose flebitis (aderontsteking) werd gesteld. Zij heeft antibiotica gekregen.

Op 19 november 2018 heeft de collega van verweerder telefonisch contact opgenomen met klaagster om te laten weten dat hij zeer meeleeft met haar en het zeer ernstig vindt wat er is gebeurd. Hij heeft gevraagd of zij open stond voor een gesprek. Klaagster heeft laten weten dat zij daarvan afzag.

Verweerder heeft klaagster op 19 november 2018 een brief gestuurd waarin hij schrijft dat hij zijn verontschuldigingen aanbiedt voor het leed dat klaagster ervaren heeft en dat hij er alles aan zal doen om de lichamelijke schade die is ontstaan te beperken en/of te herstellen. Ook heeft hij laten weten dat de gang van zaken is gemeld bij de Inspectie voor Gezondheid en Jeugd (IGJ), dat hij als directeur van E zelf nader onderzoek zal instellen en ten slotte heeft hij haar gewezen op de klachtenprocedure van E.

Op 22 november 2018 heeft verweerder getracht telefonisch contact met klaagster op te nemen, maar hij kreeg geen gehoor.

Nadat verweerder de calamiteit op 19 november 2018 bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) heeft gemeld, heeft klaagster de calamiteit op 12 december 2018 bij IGJ gemeld.

Op 19 december 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, haar echtgenoot en verweerder. Verweerder heeft in het medisch dossier genoteerd:

“(..) Aangeboden om H (de collega van verweerder, college) en G (assistente, college) erbij te vragen. Wil patiënte liever niet. Gesprek over wat er is gebeurd, althans voor zover ik dat nu kan beoordelen. Intern onderzoek wordt door ons gedaan. Melding bij IGJ evenzo. Als rapport van IGJ klaar is dan laten we dit aan patiënte zien. Toegezegd om transparant te zijn. Excuus gemaakt, meerdere keren. Verteld dat G ontheven is van alle taken waarbij ze direct fysiek contact kan hebben met patiënt, dus alleen nog administratief en telefoon nu. Echtgenoot kan niet begrijpen dat we patiënte niet direct hebben doorgestuurd op dag van behandeling. Heb uitgelegd dat arts niet wist wat er aan de hand was. Pijn tijdens verdoving komt vaker voor. Je bedenkt niet de optie, dat hetgeen dat gebeurd is, zou kunnen zijn gebeurd. Herbeoordelen de dag erna, was met de kennis die SB op dat moment had, een voor de hand liggende beslissing.

Echtgenoot start een gesprek over compensatie van het leed dat is geleden. Hij werkt zelf bij I en heeft geen vertrouwen in hoe verzekeraars een casuistiek zoals dit met getouwtrek oplossen. Hij wil zonder discussie een stevige compensatie en anders trekt hij “alle registers open”. Ik heb aangegeven dat ik geen kennis van de juridische afwikkeling heb, maar dat ik uiteraard de vraag om compensatie begrijp en dat er geen misverstand bestaat over of er bij ons iets niet is goed gegaan. Ik adviseer hem om een jurist/advocaat in te schakelen en dit traject toch op de in NL gangbare manier op te pakken. (..)”

Op 3 december 2018 is door E een aantal protocollen aangepast. Onder andere het protocol Exerese en Bereiding Lokale Verdoving zijn aangepast.

In het vanaf dat moment geldende protocol “Flebectomie volgens Muller / Exerese” (versie 2) staat:

“(..) Werkwijze:

Voorbereiding

* (..)

* De infuuszak met verdoving is reeds voor de ingreep door twee personen klaargemaakt.

* Trek op de behandelkamer, bij de start van de ingreep, de verdovingsspuiten op uit de reeds klaargemaakte infuuszak, onder toezicht van de arts (2-4 spuiten a 20 ml) afhankelijk van de omvang van de te behandelen areaal/

* Noteer de bereiding, etiket op het medicatieformulier. (..)”

In het vanaf dat moment geldende protocol ‘Bereiding Lokale Verdoving” (versie 4) staat:

“(..)

Werkwijze:

(..)

10. Trek de medicatie op, de 2e persoon kijkt mee en controleert (bovengenoemde punten incl hoeveelheid en etiketinformatie).

11. Spuit de medicatie in de infuuszak, laat de 2e persoon meekijken

12. Parafeer het etiket

13. Controleren en paraferen door 2e persoon

14. Plak het etiket op de infuuszak

15. Zwenk de zak 3maal

16. Breng de zak naar de behandelkamer. Pas daar wordt onder toezicht van de arts de spuit opgetrokken. (Uit de zak die door 2 personen is klaargemaakt). Of deze wordt gehangen aan de pomp.

Op 4 januari 2019 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld.

Verweerder heeft, als voorzitter van de Raad van Bestuur van E en de calamiteitencommissie van E een intern onderzoeksteam samengesteld die de oorzaak van de calamiteit heeft onderzocht en een rapport heeft opgesteld. Dat rapport is naar IGJ verzonden. Het rapport van januari 2019 houdt, voor zover hier van belang, in:

“(..) 7. Conclusie

(..)

Er is door een bevoegde en bekwame assistent een fout gemaakt bij het opzuigen van de bereide verdovingsvloeistof. Hierdoor is verdunde kaliumhydroxide-oplossing ingespoten met als gevolg huidnecrose ter plaatse van de injectieplaats. Naar aanleiding van de oorzaken van het ontstaan van de calamiteit zijn er aanbevelingen opgesteld welke zijn omgezet in verbetermaatregelen. (..) Een aantal van de maatregelen is reeds geeffectueerd. Een aantal verbetermaatregelen zijn nog niet geïmplementeerd en staan gepland om geeffectueerd te worden in Q1 2019. (..)”

Naar aanleiding van de calamiteit heeft ook IGJ onderzoek gedaan en in september 2019 een rapport uitgebracht. Het rapport houdt, voor zover hier van belang, in:

“(..) Conclusies

Het onderzoek van de inspectie was gericht op het beantwoorden van de volgende onderzoeksvragen:

1. Werden de richtlijnen Voor toediening gereed maken (VTGM) en die van het VMS thema "Klaarmaken en toedienen van High Risk medicatie” ten tijde van de calamiteit in de kliniek nageleefd?

2. Worden de richtlijnen Voor toediening gereed maken (VTGM) en die van het VMS thema "Klaarmaken en toedienen van High Risk medicatie" in de kliniek nageleefd?

3. Zijn er aanvullende maatregelen nodig in het kader van risicoreductie?

Op basis van het beschreven toetsingskader (zie 1.4) en de vergaarde informatie komt de inspectie tot de volgende conclusies

3.1 De richtlijnen VTGM en die van het VMS thema “klaarmaken en toedienen van High Risk medicatie" werden ten tijde van de calamiteit niet nageleefd

Ten tijde van de calamiteit werden VTGM bereidingen in de praktijk niet altijd uitgevoerd door twee doktersassistenten, hoewel dat volgens het gevoerde beleid wel had gemoeten. De bereidingen vonden plaats zonder een daartoe strekkend verzoek van de behandelend arts. Ten tijde van de calamiteit werd High Risk medicatie voor toedienen niet door de behandelend arts gecontroleerd.

3.2. De richtlijnen VTGM en die van het VMS thema "klaarmaken en toedienen van High Risk medicatie" worden nu grotendeels nageleefd

VTGM-bereidingen worden nu uitgevoerd door twee daartoe geschoolde medewerkers. De bereidingsmethode is vastgelegd in een protocol. De bereidende doktersassistenten worden voor deze taak vrijgemaakt. De bereide medicatie wordt pas toegediend door de arts na controle van het geneesmiddel in relatie tot het behandelplan van de patiënt. Hiermee zijn belangrijke voorwaarden voor het vellig werken met High Risk medicatie ingevuld.

De volgende punten zijn niet in lijn met de richtlijnen:

1. een VTGM-bereiding vindt plaats zonder een daartoe strekkend verzoek van de behandelend arts. Het belang hiervan wordt onderstreept met de zinsnede in het protocol "Excisie" dat "op verzoek van de arts de bereiding met xylocaine zonder adrenaline moet plaatsvinden";

2. de samenstelling van verdovingsvloeistof tumescent is onduidelijk. Doktersassistenten en dermatologen gaan er vanuit dat de samenstelling in een zak of in een spuit gelijk is. Dat de samenstelling van de oplossing gelijk is, kon de inspectie niet afleiden uit de uitgangsmaterialen (hoeveelheid adrenaline in de ampul), de vermelde hoeveelheden in de geprotocolleerde recepten en de standaardetiketten, en het ontbreken van hoeveelheden in het protocol "Toetsing risicovolle handeling klaarmaken tumescent vloeistof";

3. een bereiding wordt niet in alle gevallen voor één patiënt klaargemaakt. Meerdere patiënten krijgen verdoving uit één bereiding;

4. het toedienetiket (etiket voor op de bereide zak of spuit) bevat niet alle vereiste informatie: zo ontbrak de naam en de geboortedatum van de patiënt en de sterkte van het klaargemaakte middel;

5. tijdens het bereiden van medicatie dienen alleen de daartoe benodigde materialen op de werkplek aanwezig te zijn; een centrifuge en gevulde buisjes met bloed vallen hier niet onder. Medicatie hoort niet bereid te worden in een dokterskamer;

6. informatie over de gebruikte medicatie bij een bepaalde patiënt was niet navolgbaar, wegens onvolledige gegevens in zowel het track & trace formulier als in het formulier voor ingreep-registratie. In het ingezien patiëntendossier en dossier van patiënte waren alleen volumina vermeld;

7. in de kliniek had op dit thema geen audit plaats gevonden (geen beschikbare audits locatie D). De laatste audit dateert van 14 juni 2017 en betrof locatie J, deze audit was uitgevoerd door een apotheker. Het klaarmaken en toedienen van High Risk medicatie was hier geen onderdeel van.

3.3 De nazorg voor patiënte schoot tekort

Patiënte werd na de ingreep naar huis gestuurd met ernstige klachten zonder behandel perspectief.

3.4 Er was sprake van onvoldoende bestuurlijke verantwoordelijkheid

Op organisatieniveau waren voorwaarden voor goede zorg onvoldoende ingevuld. De directie was ook op de hoogte van de werkdruk onder de doktersassistenten. Het gaf naar het oordeel van de inspectie geen pas de betreffende doktersassistente als "de schuldige" aan te wijzen en haar direct te ontslaan van haar zorggerelateerde taken.

3.5 In het kader van risicoreductie dienen nadere maatregelen te worden getroffen De inspectie heeft geconstateerd dat betrokkenen zich het gebeurde zeer hebben aangetrokken en van de casus hebben geleerd. Zo overtuigt de dermatoloog zich te allen tijde van de juiste inhoud van een spuit voordat hij tot toediening overgaat en de dokters-assistenten controleren de verdovingsvloeistof na het klaarmaken. Op individueel niveau ziet de inspectie geen aanleiding voor het treffen van nadere maatregelen.

Op basis van conclusies 3.2, 3.3 en 3.4 stelt de inspectie vast dat er op organisatieniveau nadere risico-reducerende maatregelen getroffen moeten worden. Deze staan vermeld in hoofdstuk 4.

4. Handhaving

NaN. De inspectie verlangt van de kliniek aanpassing van de VTGM bereidingsdocumentatie. Per type bereiding dient een helder bereidingsvoorschrift te worden opgesteld, ter verkrijging van gestandaardiseerde bereidingen. De bereidingsetiketten dienen hiermee in overeenstemming te zijn. De dubbelcheck is hier onderdeel van en wordt aantoonbaar uitgevoerd.

NaN. Zorg voor schriftelijke procedures voor het voor toediening gereed maken en voor het toedienen van High Risk medicatie (..) De dubbelcheck na het klaarmaken en de dubbelcheck voor het toedienen zijn hier onderdeel van en wordt aantoonbaar uitgevoerd.

NaN.

Het protocol “Beleid Lokale Verdoving” is na 3 december 2018 aangepast op 1 mei 2019, 12 januari 2021 en 10 augustus 2021. In de laatste versie staat dat het proces van VTGM begint met een door een arts gecontroleerde schriftelijke medicatieopdracht.

Op 1 juni 2019 is het protocol “Bereidingsprotocol tumescentoplossing EVLT” opgesteld. Dat protocol is aangepast op 8 augustus 2019 en op 1 juli 2021.

De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1) een verkeerde diagnose heeft gesteld;

2) klaagster ten onrechte niet heeft doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar nadat er was geconstateerd dat er iets fout was gegaan;

3) zijn organisatie niet op orde had;

4) zich respectloos gedraagt.

Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

De beoordeling

5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het college overweegt als volgt.

5.2. Het college acht het eerste klachtonderdeel, inhoudende dat verweerder, direct na de behandeling door de collega van verweerder op 15 november 2018, een verkeerde diagnose heeft gesteld, ongegrond. De collega van verweerder heeft direct na de calamiteit telefonisch contact opgenomen met verweerder voor intercollegiaal overleg. Verweerder was op dat moment niet in de praktijk aanwezig en moest afgaan op wat zijn collega hem vertelde en via foto’s liet zien. Verweerder had op dat moment geen reden om te denken dat door verweerder een toxische stof was ingespoten. Dat verweerder de diagnose van de collega van verweerder overnam acht het college niet onlogisch en komt naar het oordeel van het college voort uit een zorgvuldige afweging van de beschikbare kennis op dat moment.

5.3. Wat betreft het tweede klachtonderdeel overweegt het college dat verweerder klaagster de dag na de behandeling op zijn spreekuur heeft gezien. Nadat verweerder de situatie van klaagster had beoordeeld en een diagnose had gesteld, heeft hij (in samenspraak met de collega van verweerder) klaagster doorverwezen naar de plastisch chirurg. Klaagster kon daar diezelfde dag terecht. Verweerder gaf zijn mobiele nummer aan klaagster en gaf aan dat zij kon bellen als er problemen waren. Het college acht dit klachtonderdeel ongegrond.

5.4. Ook het derde klachtonderdeel acht het college ongegrond. Klaagster stelt dat verweerder zijn organisatie niet op orde had. De redenering van klaagster is dat de calamiteit zoals die is voorgevallen anders nooit had kunnen gebeuren. Die redenering op zichzelf kan het college niet volgen. Naar het oordeel van het college kan die conclusie niet op basis van één fout -hoe ernstig de gevolgen daarvan ook zijn- worden getrokken.

5.5. Het college is nagegaan of verweerder zich voldoende heeft ingespannen om de goede kwaliteit van de zorg binnen zijn organisatie te waarborgen. Dit kan op basis van stukken bevestigend worden beantwoord. Zo maakt de organisatie van verweerder gebruik van een kwaliteits- en veiligheidsmanagementsysteem om de kwaliteit van de zorg doorlopend te controleren en waar nodig te verbeteren. Daarnaast beschikt de organisatie over de relevante protocollen voor de (be)handelingen die binnen de kliniek worden verricht. De arbeidsomstandigheden van het personeel, waaronder de werkdruk, wordt regelmatig gemeten.

5.6. Klaagster stelt dat de voorgeschreven procedures niet werden gevolgd. Zij baseert zich daarbij op het rapport van de IGJ van september 2019. Het college is echter van oordeel dat de inspectie in haar onderzoek ten onrechte is uitgegaan van de richtlijnen voor zogenaamde ‘high risk medicatie’. Volgens het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV), zoals vermeld in het document ‘Registraties medicatie toediening polikliniek dermatologie’ is de toegepaste verdovingsvloeistof tumescent echter geen high risk medicatie. Op de ingreep die op 15 november 2018 bij klaagster werd uitgevoerd waren de toen geldende protocollen ‘Exerese’ en ‘Bereiding Lokale Verdoving’ van toepassing. Het college heeft op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen niet kunnen vaststellen dat deze procedures niet zijn nageleefd. Ook zijn er onvoldoende aanwijzingen dat er sprake was van zodanig hoge werkdruk binnen de kliniek dat de veiligheid van de zorg in gevaar zou komen.

5.7. Tot slot verwijt klaagster verweerder in het vierde klachtonderdeel dat hij zich respectloos heeft gedragen jegens klaagster. Klaagster doelt hiermee onder meer op de toon die verweerder heeft aangeslagen in het verweerschrift, het feit dat verweerder niet bij het mondeling vooronderzoek aanwezig was, en de mededeling van verweerder om de juridische afhandeling van de kwestie aan de verzekeraar over te laten. Hoewel het college begrijpt dat één en ander wellicht zo op klaagster is overgekomen, is het college van oordeel dat van respectloos gedrag van verweerder geen sprake is. Verweerder heeft zich zodra de calamiteit aan het licht kwam ingespannen klaagster te helpen en in gesprek met haar te blijven. Hij heeft direct de aansprakelijkheid van kliniek voor de calamiteit erkend en meermalen zijn excuses aangeboden. Het college acht dit laatste klachtonderdeel eveneens ongegrond.

5.8. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt worden gemaakt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

De beslissing

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door:

G.M. Boekhoudt, voorzitter,

J.N. Bennen, J.M. Mommers, J.F. Hamming, leden-arts,

C.C.B.M. van Kimmenade, lid-jurist,

bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.