ECLI:NL:TGZRAMS:2022:84 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3915

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:84
Datum uitspraak: 22-06-2022
Datum publicatie: 22-06-2022
Zaaknummer(s): A2021/3915
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Grensoverschrijdend gedrag. Schorsing. Klacht van de IGJ tegen een verpleegkundige. De IGJ verwijt de verpleegkundige dat zij grensoverschrijdend heeft gehandeld door tijdens de behandelrelatie met een patiënt een intieme persoonlijke relatie aan te gaan. De verpleegkundige erkent de klacht. Het college overweegt dat de verpleegkundige de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening ernstig heeft overschreden. Voor de veiligheid en het welzijn van cliënten is het noodzakelijk dat een zorgverlener de professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert en in acht neemt. De verantwoordelijkheid voor de bewaking van die grenzen ligt uitdrukkelijk bij de verpleegkundige. Dit geldt in het bijzonder voor een psychiatrisch verpleegkundige vanwege de (verhoogde) kwetsbaarheid van de aan zijn/haar zorg toevertrouwde cliënten. Dit uitgangspunt vloeit voort uit artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek (goed hulpverlenerschap) en is neergelegd in diverse richtlijnen en protocollen. De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt als uitgangspunt een beroepsbeperkende maatregel.

A2021/3915
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing naar aanleiding van de op 14 februari 2022 binnengekomen klacht van:


DE INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
kantoorhoudende te Utrecht,
klaagster, hierna: de inspectie,
vertegenwoordigd door E. Nicasie, senior inspecteur,
en mr. M.G.E. Grijsbach, senior juridisch adviseur,


tegen


A,
verpleegkundige,
destijds werkzaam te D,
verweerster, hierna: de verpleegkundige,
gemachtigde: mr. H.W.E. Vermeer, werkzaam te Zaandam.


1. De procedure
1.1 Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het mondelinge vooronderzoek.


1.2 Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om in het kader van het vooronderzoek mondeling gehoord te worden.


1.3 Het college heeft de klacht op 11 mei 2022 op een openbare zitting behandeld. Partijen waren aanwezig. De verpleegkundige werd bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd.


Mr. Grijsbach en mr. Vermeer hebben een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota.

2. Waar gaat de zaak over?
De verpleegkundige heeft zestien jaar gewerkt bij E (hierna: de instelling), de laatste vier jaar als casemanager binnen het ambulante forensische team. Op 30 juli 2020 ontving de inspectie een verplichte melding van de instelling over de verpleegkundige. De melding betrof het ontslag van de verpleegkundige in verband met mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag. De inspectie is naar aanleiding van deze melding een onderzoek gestart naar het gedrag van de verpleegkundige. De onderzoeksbevindingen van de inspectie staan beschreven in een rapport. In het rapport staatdat de verpleegkundige in juni 2019 een seksuele relatie heeft gekregen met een cliënt. De betrokken cliënt werd sinds 2017 door de verpleegkundige als casemanager begeleid bij het weer op de rit krijgen van zijn leven. Hij was dakloos en had schulden. Op 28 juli 2020 heeft de verpleegkundige de zorgaanbieder over haar seksuele relatie met de cliënt geïnformeerd. Zij was toen zwanger van de cliënt.


3. Wat houdt de klacht in?
De inspectie verwijt de verpleegkundige dat zij de professionele grenzen heeft overschreden waaraan zij zich als verpleegkundige in de uitoefening van haar beroep moet houden. De verpleegkundige is een persoonlijke, affectieve en seksuele relatie aangegaan met een cliënt die zij als casemanager begeleidde. Zij had op dat moment een behandelrelatie met hem. Ook nadat de behandelrelatie was beëindigd, en zij was ontslagen door de zorgaanbieder, heeft de verpleegkundige de relatie met de cliënt voortgezet. Zij heeft zich daarbij niet gehouden aan de (verplichte) afkoelingsperiode. Ook heeft zij zich niet transparant en toetsbaar opgesteld bij haar collega’s en leidinggevende over wat er zich afspeelde tussen haar en haar cliënt. Pas op het moment dat de verpleegkundige haar zwangerschap niet meer kon verbergen heeft zij haar werkgever ingelicht.


4. Wat heeft de verpleegkundige op de klacht geantwoord?
De verpleegkundige erkent de door de inspectie gestelde feiten in het rapport. Die feiten kan het college volgens haar als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de klacht. De verpleegkundige heeft in haar verweerschrift en tijdens de zitting aangegeven dat zij als zorgverlener spijt heeft en zich schaamt voor haar gedrag. Zij zat toentertijd niet goed in haar vel en het ging al een tijd niet goed met haar. De verpleegkundige had een diepgewortelde kinderwens, ervoer veel werkdruk en maakte lange dagen op het werk. Zij voelde zich niet veilig genoeg om uit eigen beweging naar haar collega’s of leidinggevende te melden wat er speelde. Omdat zij de vertrouwenspersoon niet kende, durfde zij ook deze niet te benaderen. Zij geeft aan dat zij zich er bewust van is dat zij heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels voor verpleegkundigen. Zij had afstand van de cliënt moeten houden en moeten nemen. Om zich te wapenen tegen nieuwe situaties waarin zij niet meer tijdig de juiste uitweg kan vinden heeft de verpleegkundige hulp gezocht bij een psycholoog.


5. Wat vindt het college van de klacht en het verweer?
Het college is van oordeel dat de klacht gegrond is. Het college licht dit als volgt toe.


5.1 Vaststaat dat de verpleegkundige een affectieve en seksuele relatie is aangegaan met een cliënt die aan haar zorg was toevertrouwd en waarmee zij een behandelrelatie had. Daarmee heeft de verpleegkundige de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening ernstig overschreden. Voor de veiligheid en het welzijn van cliënten is het noodzakelijk dat een zorgverlener de professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert en in acht neemt. De verantwoordelijkheid voor de bewaking van die grenzen ligt uitdrukkelijk bij de verpleegkundige. Dit geldt in het bijzonder voor een psychiatrisch verpleegkundige vanwege de (verhoogde) kwetsbaarheid van de aan zijn/haar zorg toevertrouwde cliënten. Dit uitgangspunt vloeit voort uit artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek (goed hulpverlenerschap). Het is neergelegd in diverse richtlijnen en protocollen. Voor verpleegkundigen gaat het dan volgens de inspectie met name om:
- de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden van 2015;
- de brochure ‘Over een relatie met een (ex)zorgvrager; aanvulling bij Omgaan met aspecten van seksualiteit tijdens de beroepsuitoefening’ (Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, november 2015);
- de notitie ‘Relatie tussen hulpverlener en (ex-)patiënt, GGZ Nederland 2009;
- de Brochure ‘Het mag niet, het mag nooit. Seksueel grensoverschrijdend gedrag in de gezondheidszorg’ uit 2016.

5.2 De conclusie is dat de verpleegkundige door het aangaan van de relatie met een cliënt in strijd heeft gehandeld met de voor haar geldende beroepsnormen. De klacht is dan ook gegrond.

Maatregel
5.3 De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt als uitgangspunt een beroepsbeperkende maatregel, waarbij een schorsing voor de hand ligt. Bij het opleggen van de maatregel weegt voor het college ook mee in hoeverre de verpleegkundige inzicht heeft getoond in haar handelen en hoe groot het risico op herhaling is. Hierover overweegt het college als volgt.

5.4 De verpleegkundige heeft tijdens het onderzoek van de inspectie erkend dat zij de professionele grenzen van haar beroepsuitoefening heeft overschreden. Ook tijdens de zitting heeft zij laten zien aan het college dat zij goed inziet dat zij de gedragsregels heeft overtreden en de professionele grenzen uit het oog is verloren. Het college acht van belang dat de verpleegkundige tijdens haar sollicitatie bij haar huidige werkgever openheid van zaken heeft gegeven en dat zij daar nu intervisie volgt. Verder heeft de verpleegkundige tijdens de zitting verteld dat zij recent is gestart met een psychologische behandeling. Daarbij heeft zij aangegeven dat ook haar grensoverschrijdende gedrag en coping mechanismes deel uitmaken van haar behandeling, waaronder het vermijden van vervelende gevoelens. Ook leert de verpleegkundige in de therapie haar gevoelens bespreekbaar te maken en haar grenzen aan te geven.

5.5 Uit dit alles leidt het college af dat bij de verpleegkundige sprake is van groeiend inzicht in de achtergrond van haar handelen en de onjuistheid daarvan. Het college is van oordeel dat de verpleegkundige voldoende passende maatregelen heeft getroffen. Alhoewel het risico op herhaling nooit helemaal kan worden uitgesloten, acht het college de kans daarop gering. Uit het feit dat de verpleegkundige recent een vast contract heeft gekregen spreekt vertrouwen dat de kans op herhaling klein wordt geacht door haar nieuwe werkgever. Ook is ter zitting gebleken dat de relatie inmiddels, na de geboorte van het zoontje van de verpleegkundige en de cliënt, vooralsnog is verbroken en dat de verpleegkundige daar veel verdriet van heeft. Verder wordt de verpleegkundige bij haar behandeling gesteund door haar familie. Alles overwegende is het college van oordeel dat kan worden volstaan met een schorsing van vier maanden, die niet zal worden uitgevoerd onder de voorwaarde dat de verpleegkundige in een proeftijd van twee jaar niet opnieuw tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Het college ziet gelet op wat hiervoor is vermeld geen aanleiding om nadere (behandel)voorwaarden aan de schorsing te verbinden. Het college acht van belang – maar heeft er ook voldoende vertrouwen in – dat de verpleegkundige de door haar ingezette behandeling voortzet. Ook is het belangrijk dat zij gebruik blijft maken van de door haar werkgever aangeboden intervisie en daarbij ook aandacht besteedt aan het thema ‘afstand en nabijheid’ binnen de werkrelatie met cliënten. 5.6 Tot slot wil het college nog het volgende opmerken. Ter zitting is ter sprake gekomen – en onderkend door de inspectie – dat er aanwijzingen zijn dat op de werkvloer in de (geestelijke) gezondheidszorg niet altijd voldoende en structureel aandacht wordt besteed aan de vraag hoe om te gaan met het ontstaan van affectieve gevoelens voor een cliënt en aan de regels met betrekking tot het aangaan van een relatie met een cliënt en de afkoelingsperiode. De verspreiding van brochures, gedragsregels en interne protocollen via e-mail of interne digitale informatiesystemen is in het algemeen niet toereikend. Het is belangrijk dat deze punten ook in teambijeenkomsten of intervisiegroepen worden besproken met en tussen de medewerkers. Ook is het van belang dat medewerkers in een voorkomend geval met een reeds bij hen bekende vertrouwenspersoon kunnen spreken, zodat de drempel voor veilig melden wordt verlaagd. Daarmee kan waarschijnlijk veel leed bij zowel cliënten als zorgverleners zelf voorkomen worden. Ter zitting heeft de inspectie meegedeeld dat er contact is met de raden van bestuur van een aantal grote GGZ-instellingen om de genoemde belangen voor het voetlicht te brengen. Het gaat daarbij om het creëren van een meer open cultuur in instellingen en aan het geven van meer scholing ten aanzien van preventie van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag.


5.7 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal het college bepalen dat deze beslissing zonder vermelding van namen en andere persoonlijke gegevens wordt gepubliceerd zoals hierna vermeld. Dit algemene belang is erin gelegen dat zorgverleners en zorginstellingen mogelijk leerpunten kunnen ontlenen aan deze zaak.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- schorst de bevoegdheid van de verpleegkundige om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van vier maanden;
- beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het college later anders mocht bepalen op grond dat de verpleegkundige voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met de goede zorg die zij als verpleegkundige behoort te betrachten of in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt;
- bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen en persoonlijke gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Nursing en GGZ Vaktijdschrift.


Deze beslissing is gegeven door:
N.B. Verkleij, voorzitter,
R.E. van Hellemondt, lid-jurist,
M. Houtlosser, P.A. Arnold en E.M. Vink-de Goeij, leden-verpleegkundige,
bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022 in aanwezigheid van de secretaris.
secretaris voorzitter