ECLI:NL:TGZRAMS:2022:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3342
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:50 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-04-2022 |
Datum publicatie: | 26-04-2022 |
Zaaknummer(s): | A2021/3342 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een verloskundige. Klaagster werd opgenomen in het ziekenhuis om te bevallen van haar kind. De verloskundige heeft niet gehandeld conform de NVOG-richtlijn door op basis van een suboptimaal CTG de baarmoederhals van klaagster te openen (vaginaal toucher) tot volledige ontsluiting en de baring te termineren. Voor een vaginaal toucher dient altijd toestemming te worden gevraagd, ongeacht de interpretatie van het CTG. Dit geldt ook voor het gebruik van de beensteunen. Klaagster verwijt de verloskundige dat zij tegen haar heeft geschreeuwd. De verloskundige heeft verklaard dat zij 'boven klaagster uit moest komen', maar van de verloskundige had juist mogen worden verwacht dat zij door het inzetten van het juiste beleid, voldoende uitleg en respectvolle benadering, paniek en stress juist trachtte te voorkomen. Het dossier is op meerdere punten summier en onvolledig. En voor de aangevinkte navelstrengbloeddonatie in het dossier ontbreekt de toestemming van klaagster. De klacht is gegrond. Berisping. |
Kenmerk: A2021/3342
Datum uitspraak: 26 april 2022
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam heeft de volgende
beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, verloskundige,
werkzaam te B,
beklaagde,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 5 augustus 2021;
- het verweerschrift met bijlagen;
- aanvullende stukken van beklaagde, ontvangen op 6 december 2021;
- aanvullende stukken van klaagster, ontvangen op 17 december 2021.
1.2 Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te
worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare
zitting van 15 maart 2022. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot,
D, en een tolk. Beklaagde is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen
hebben hun standpunten toegelicht. Klaagster heeft pleitnotities overgelegd.
1.4 De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende klachten
zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg, die bekend zijn onder de dossiernummers: A2021/3343 en A2021/3344.
2. De feiten
2.1 Klaagster (1979) is op 1 februari 2021 om 05.30 uur opgenomen in het ziekenhuis
om te bevallen van haar zesde kind. Klaagster is tijdens de zwangerschap begeleid
door een eerstelijns verloskundige. Vanwege overgewicht is zij voor de bevalling verwezen
naar de tweedelijns zorg. De eerdere bevallingen verliepen evenals deze zwangerschap
ongecompliceerd.
2.2 De vliezen van klaagster zijn om 06.22 uur gebroken. Rond 08.00 uur is een oxytocine-infuus
gestart. Vanaf 08.00 uur werd de zorg over klaagster overgedragen aan beklaagde, die
als klinisch verloskundige in het ziekenhuis werkzaam is, en aan twee verpleegkundigen
(beklaagden in de zaken A2021/3343 en A2021/3344, hierna verpleegkundigen A en B).
2.3 Verpleegkundige A constateerde rond 09.50 uur dat het cardiotocogram (CTG) verslechterde.
Zij heeft beklaagde gevraagd het CTG te komen beoordelen.
2.4 Om 09.58 uur heeft beklaagde een (tweede) vaginaal toucher bij klaagster verricht.
Zij
heeft hiervoor geen toestemming gevraagd. Na het vaginaal toucher is klaagster verteld
dat zij moest gaan persen. Bij de bevalling is gebruik gemaakt van beensteunen.
2.5 Om 10.14 uur is een gezonde zoon geboren. De ontsluitingsfase heeft 2 uur en 5
minuten geduurd en de uitdrijving 9 minuten. Het kind is tijdens de bevalling steeds
in goede conditie geweest (gelet op de waarden van het navelstrengbloed - pHa 7,35
- en een Apgarscore van 9/10).
2.6 Het medisch dossier van klaagster bevat tussen 07:54 uur en 09:58 uur geen notities.
In het dossier is door beklaagde genoteerd (citaat, inclusief eventuele schrijffouten):
“1-2-2021
09:58:00 6-7 cm ontsluiting, stugge,oedemateuse rand. Uterusactiviteit: regelmatige
contracties. In partu: ja, kindsbewegingen: aanwezig.
10:04:00 deceleraties met lagere basis lijn.
11:44:00 Patiënte was gravida 8 para 5 met een amenorroeduur van 40 weken en 4 dagen.
De zwangerschap verliep ongecompliceerd in de eerste lijn. Overname eerste lijn in
verband met BMI 41. Spontaan in partu gekomen. Patiënte kreeg bijstimulatie middels
syntocinon. Er volgde een vlotte ontsluiting en uitdrijving. Er werd een zoon geboren
met een goede start AS 9/10, pH 7,35, BE-5, 1, en een geboortegewicht van 3080gram.
De placenta en vliezen volgden spontaan en compleet, 3 navelstrengvaten. Het perineum
bleef gaaf. Het totale bloedverlies bedroeg 100 ml. Bij onderzoek van de neonaat werden
geen afwijkende bevindingen geconstateerd.”
2.7 In een ongedateerde brief van beklaagde aan klaagster is onder meer vermeld (citaat, inclusief eventuele schrijffouten): “Via deze weg wil ik zeggen dat ik het heel erg voor u vind dat uw beleving van de bevalling zo’n grote impact op uw psyche heeft gemaakt. (…) Op sommige momenten tijdens bevalling is het wel noodzakkelijk om in te grijpen en te handelen. Uw kind is tijdens de bevalling in nood geweest. Ik moest ingrijpen om een gezond kind op de wereld te zetten. (…)”
3. De klacht
Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij en de verpleegkundigen
A en B bij de bevalling ten onrechte de indruk hebben gewekt dat er sprake was van
een noodsituatie, zonder daarover tijdens of na de bevalling uitleg te geven. Beklaagde
heeft handelingen verricht zonder waarschuwing, zonder uitleg en zonder toestemming
te vragen. Er was sprake van obstetrisch geweld. Klaagster heeft de bevalling als
traumatisch ervaren en heeft daarna wegens een posttraumatische stressstoornis een
EMDR-behandeling moeten ondergaan. Klaagster verwijt beklaagde dat zij:
1) klaagster zonder toestemming heeft gepenetreerd met haar vingers;
2) klaagster fysiek heeft vastgegrepen, in bedwang heeft gehouden en in de beensteunen
heeft gedwongen;
3) tegen klaagster heeft geschreeuwd;
4) de dossierplicht heeft geschonden;
5) navelstrengbloed heeft afgenomen zonder toestemming.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er om of
beklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk
bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde
van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep
terzake als norm was aanvaard.
Klachtonderdeel 1, vaginaal toucher zonder toestemming
5.2 Klaagster stelt dat beklaagde haar voor het eerst om 08.40 uur zonder voorafgaande toestemming en tegen haar wil vaginaal heeft getoucheerd. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat zij een inwendig onderzoek heeft verricht om 09.45 uur en om 10.00 uur. Over het tijdstip en het vragen van toestemming voorafgaand aan het eerste vaginaal toucher lopen de lezingen van partijen uiteen. Het is het woord van de één tegen het woord van de ander. Het College kan bij deze stand van zaken voor wat betreft het eerste vaginaal toucher niet vaststellen wat er precies is gebeurd.
5.3 Vaststaat dat voorafgaand aan het tweede vaginaal toucher geen toestemming aan klaagster is gevraagd. Klaagster stelt dat beklaagde en de verpleegkundigen tegen 10.00 uur de indruk wekten dat sprake was van een noodsituatie, terwijl hierover geen uitleg aan klaagster of haar partner werd gegeven. Klaagster stelt dat bij het tweede vaginaal toucher haar baarmoedermond pijnlijk open is gemaakt door de verloskundige, terwijl zij herhaaldelijk “nee” en “stop” zei. Haar werd gezegd te gaan persen zonder dat gevraagd werd of zij aandrang had. Beklaagde verklaarde ter zitting dat zij om 09.57 uur uit het CTG heeft afgeleid dat sprake was van mogelijk foetale nood en dat zij daarom een vaginaal toucher deed zonder toestemming te vragen. Zij verklaarde hierover ter zitting: “Bij een noodsituatie gaan we handelen, niet vragen”. In het dossier heeft beklaagde genoteerd dat om 09.58 uur sprake was van 6 tot 7 cm ontsluiting. Ter zitting heeft beklaagde echter in afwijking daarvan verklaard dat bij het tweede vaginaal toucher sprake was van nagenoeg volledige ontsluiting (8 tot 9 cm) en dat zij klaagster vervolgens heeft laten persen. Klaagster was volgens haar niet coöperatief en wilde niet persen.
5.4 Het College overweegt dat op de CTG-registratie te zien is dat er tot 09.50 uur
sprake was van een normaal CTG volgens het FIGO-classificatiesysteem, zoals dat is
opgenomen in de meest recente NVOG1-richtlijn Intrapartum foetale bewaking à terme
(hierna: de richtlijn). Tussen 9.50 uur en 9.57 uur was sprake van een suboptimaal
CTG (BHF 145, geen acceleraties, ongecompliceerde deceleraties). Beklaagde heeft ter
zitting zelf het CTG ook suboptimaal genoemd. Het College acht gelet op wat hiervoor
is beschreven, aannemelijk dat beklaagde de baarmoederhals van klaagster heeft geopend
bij het tweede inwendig onderzoek tot sprake was van volledige ontsluiting, waarna
zij haar heeft laten persen. Het door beklaagde ingezette beleid was het termineren
van de baring. Dat is echter niet het beleid dat past bij een suboptimaal CTG. Volgens
de richtlijn dient bij een suboptimaal CTG de mogelijke oorzaak hiervoor te worden
opgeheven en dient aanvullende diagnostiek te worden overwogen. Bij een abnormaal
CTG dient termineren van de baring plaats te vinden. Het inzetten van het termineren
van de baring bij een suboptimaal CTG past niet binnen de onder 5.1 bedoelde grenzen.
5.5 Het College overweegt verder dat altijd toestemming gevraagd dient te worden voor
een vaginaal toucher, ongeacht de interpretatie van het CTG. Door die toestemming
niet te vragen heeft beklaagde onzorgvuldig en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld. Overeenkomstig de regels over het informed consent zoals neergelegd in
de artikelen 7:448 lid 1 BW en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst,
had beklaagde klaagster moeten informeren en toestemming moeten vragen. Daarvoor was
voldoende tijd. Dat beklaagde niet kon uitgaan van impliciet of stilzwijgend gegeven
toestemming, kan worden afgeleid uit de door partijen beschreven gang van zaken. Dit
klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel 2, beensteunen
5.6 Over het gebruik van beensteunen stelt beklaagde in het verweerschrift dat zij
klaagster van deze handeling op de hoogte heeft gesteld en dat de uitleg gezien de
ernst van de situatie op dat moment kort en bondig was. Aannemelijk is dat beklaagde
ook hier zonder toestemming heeft gehandeld. Voor zover beklaagde ter zitting heeft
betwist dat geen toestemming is gevraagd, wordt daaraan voorbij gegaan. Het College
houdt beklaagde aan haar in het verweerschrift vermelde verweer. Of beklaagde klaagster
fysiek heeft vastgegrepen en haar benen in bedwang heeft gehouden kan, nu beklaagde
dit ontkent, niet worden vastgesteld. Beklaagde heeft echter tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld, nu de voor het gebruik van de beensteunen benodigde toestemming niet aan
klaagster is gevraagd. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel 3, schreeuwen
5.7 Klaagster voert aan dat zij onheus is bejegend doordat beklaagde tegen haar schreeuwde
“Niet schreeuwen, alleen persen”. De eigen (eerstelijns) verloskundige van klaagster
heeft op 6 februari 2021 in het medisch dossier van klaagster genoteerd dat klaagster
vertelde dat zij het gevoel kreeg dat er haast was en dat sprake was van grote paniek
en geschreeuw tegen klaagster, waardoor zij verdrietig en getraumatiseerd is. Beklaagde
heeft als verweer gevoerd dat zij niet tegen patiënten schreeuwt. Ter zitting heeft
zij verklaard dat zij tijdens de bevalling “boven klaagster uit moest komen”. Het
College stelt vast dat de klacht daarmee onvoldoende weersproken is. Het College acht
dit handelen van beklaagde niet professioneel. Van beklaagde had mogen worden verwacht
dat zij door het inzetten van het juiste beleid, het daarbij geven van voldoende uitleg
aan de barende patiënte en een respectvolle benadering, paniek en stress juist trachtte
te voorkomen. Dit klachtonderdeel slaagt ook.
Klachtonderdeel 4, schending dossierplicht
5.8 In het medisch dossier van klaagster is slechts vermeld dat sprake was van een
vlotte ontsluiting en uitdrijving. Over mogelijke foetale nood en een noodzaak om
in te grijpen of de baring te versnellen is niets vermeld. De verslaglegging is zeer
summier. Over de periode tussen 08.00 uur en 09:58 uur in het geheel niets in het
dossier vermeld. Naast summiere en onvolledige aantekeningen is ook sprake van een
andere registratie dan door beklaagde ter zitting is gesteld. Zo is in het dossier
vermeld dat om 09:58 uur sprake was van 6 tot 7 cm ontsluiting, terwijl ter zitting
is verklaard dat op dat tijdstip, tijdens het tweede vaginaal toucher, sprake was
van 8 tot 9 cm ontsluiting. Ook is niet duidelijk waarom beklaagde in de onder 2.6
bedoelde brief aan klaagster meldde dat zij moest ingrijpen omdat het kind tijdens
de bevalling in nood is geweest, terwijl zij ter zitting benadrukte dat mogelijk sprake
was van foetale nood. Verder is het dossier niet volledig voor wat betreft de vraag
of sprake is van geweest van navelstrengbloeddonatie (onder 5.9 wordt daarop nader
ingegaan). Beklaagde heeft ter zitting erkend dat het dossier geen goede weergave
bevat van de bevalling. Het College concludeert dat het dossier rondom deze baring
niet op orde is en is van oordeel dat beklaagde ernstig tekort is geschoten in de
op haar rustende dossierplicht zoals die is neergelegd in artikel 7:454 lid 1 BW.
Ook dit klachtonderdeel slaagt.
Klachtonderdeel 5, bloed afnemen zonder toestemming
5.9 In het dossier van klaagster is vermeld: “navelstrengbloeddonatie: ja”, zonder
toelichting. Beklaagde weet niet of en met welk doel navelstrengbloed is afgenomen.
Uit het verslag van de Klachtenonderzoekscommissie van het ziekenhuis van 25 oktober
2021 blijkt dat dit kan zien op afname van bloed voor wetenschappelijk onderzoek (stamcelonderzoek)
of op een navelstrengbloeddonatie op verzoek van ouders. In het eerste geval moet
uitleg worden gegeven, toestemming worden gevraagd en een aantekening in het dossier
worden gemaakt, hetgeen hier ontbreekt. Het andere geval is hier niet aan de orde.
Derhalve valt niet meer te achterhalen wat er is gebeurd, maar uitgaande van de notitie
dat sprake was van een navelstrengbloeddonatie, ontbreekt in ieder geval de daarvoor
benodigde toestemming van klaagster. Dit is beklaagde te verwijten, nu zij hiervoor
verantwoordelijk was in de verloskamer. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Maatregel
5.10 De conclusie is dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten
opzichte van klaagster behoorde te betrachten. De klacht is in al haar onderdelen
gegrond. Beklaagde heeft meerdere beroepsnormen overschreden. Zij heeft ten onrechte
niet obstetrisch gehandeld overeenkomstig een suboptimaal CTG. De zonder informed
consent verrichte interventies van beklaagde hadden tot doel het kind vlot geboren
te laten worden. Dit heeft geleid tot onnodige stress en schade aan klaagster, die
zich na een als traumatisch ervaren bevalling onder behandeling bij een psychotherapeut
heeft moeten stellen. Ook is beklaagde ernstig tekort geschoten in haar dossierplicht,
nu van de ter zitting geschetste gang van zaken niets is terug te vinden in het dossier,
registratie over gehele perioden ontbreekt en de registratie in het dossier bovendien
afwijkt van hetgeen ter zitting is verklaard, in ieder geval voor wat betreft de ontsluiting.
Het College is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een waarschuwing. Daarbij
is ook van belang dat beklaagde er ter zitting onvoldoende blijk van heeft gegeven
te beseffen welke beroepsnormen zij heeft overtreden, behalve voor wat betreft de
dossiervoering. Evenmin is gebleken dat zij oog had voor de impact die haar handelen
op klaagster heeft gehad. Het College vindt daarom de maatregel van berisping op zijn
plaats.
5.11 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt op de maatregel van berisping;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde
vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal
worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg
Jurisprudentie, alsmede het Tijdschrift voor Verloskundigen.
Deze beslissing is gegeven door I.K. Spros, voorzitter, P.M. de Keuning, lid-jurist,
J.M. Betlem, I.A.H. Mourits, M.A.E. van de Westerlo, I.M. Bonte en W.M.E. Bil, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 april
2022.