ECLI:NL:TGZRAMS:2022:42 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3290
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:42 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-05-2022 |
Datum publicatie: | 12-05-2022 |
Zaaknummer(s): | A2021/3290 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts verstandelijk gehandicapten. De zoon van klager woont in een zorginstelling voor gehandicaptenzorg. Hij is in kamerquarantaine geplaatst omdat hij in contact is geweest met een begeleider die besmet was met Covid-19. Volgens klager is beklaagde (onterecht) selectief geweest door hem als enige bewoner van de zorginstelling in quarantaine te plaatsen. Onweersproken is aangevoerd dat alleen de zoon van klager in contact is geweest met de besmette begeleider. Op grond van het protocol van de zorginstelling hoefde alleen de zoon van klager in quarantaine. Geen reden aangedragen waarom de andere bewoners in quarantaine hadden gemoeten. Beklaagde stond open voor maatwerk en was bereid om mee te denken om schade te voorkomen of te beperken. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
Kenmerk: A2021/3290
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam heeft de volgende
beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, Arts Verstandelijk Gehandicapten,
werkzaam te D,
beklaagde,
gemachtigde: mr. T.A.M. van den Ende, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 26 juli 2021;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de beschikking van de kantonrechter te Delft van april 1999, waarin het mentorschap
van A ten behoeve van E is ingesteld.
1.2 Het College heeft partijen de gelegenheid geboden om samen met een secretaris
van het College in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Hier hebben partijen
geen gebruik van gemaakt.
1.3 Het College heeft de klacht op 29 maart 2022 in raadkamer behandeld.
2. De kern van de klacht en de beslissing
2.1 De zoon van klager, E (hierna: E) woont in de zorginstelling voor gehandicaptenzorg
F (hierna: de zorginstelling), waar beklaagde werkzaam is als arts verstandelijk gehandicapten.
Op 20 juli 2021 is E in contact geweest met een begeleider van de dagbesteding van
de zorginstelling die besmet was met Covid-19 (hierna: het coronavirus). Volgens het
protocol van de zorginstelling moest E vervolgens 10 dagen in ‘kamerquarantaine’.
Hierover is klager op 21 juli 2021 geïnformeerd. Klager heeft E vervolgens opgehaald
bij de zorginstelling en mee naar huis genomen.
2.2 Klager verwijt beklaagde:
1) selectief te zijn geweest door E als enige bewoner van de zorginstelling in kamerquarantaine
te plaatsen;
2) het protocol te hebben toegepast in plaats van maatwerk te hebben geleverd om schade
voor E te voorkomen of te beperken.
2.2 Beklaagde betwist de stellingen van klager gemotiveerd en verzoekt de klacht ongegrond
te verklaren.
2.3 Het College is van oordeel dat beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Hierna licht het College toe hoe het tot die beslissing is gekomen.
3. De beoordeling
Selectief beleid
3.1. Volgens klager is beklaagde (onterecht) selectief geweest door E als enige bewoner
van de zorginstelling in quarantaine te plaatsen. E heeft namelijk op dezelfde dag
dat hij in contact is geweest met de besmette begeleider, ook met alle bewoners en
met het personeel van de instelling gezamenlijk gegeten.
3.2. Dat alleen E in kamerquarantaine is geplaatst valt beklaagde niet tuchtrechtelijk
te verwijten. Door beklaagde is onweersproken aangevoerd dat alleen E in contact is
geweest met de besmette begeleider. Op grond van de bron- en contactopsporing hoefde
daarom volgens het protocol van de zorginstelling alleen E in quarantaine (pagina
9 van de “Werkwijze bij (verdenking op) een luchtweginfectie COVID-19 (Coronavirus)
voor MVD/CVP/artsen”, door beklaagde overgelegd als productie 1 bij haar verweerschrift).
Er is door klager geen reden aangedragen waarom (volgens het protocol of anderszins)
de andere bewoners in quarantaine hadden gemoeten. Dat zij in contact zijn geweest
met E betekent niet dat zij in quarantaine moesten. Niet gesteld of gebleken is immers
dat E na dit contact met zijn medebewoners en het personeel positief is getest, of
dat E op het moment van het contact klachten had passend bij het coronavirus met koorts
(reden voor quarantaine op grond van pagina 9 en 10 van het protocol).
3.3. Dit klachtonderdeel is dus ongegrond.
Geen maatwerk
3.4. Klager stelt dat beklaagde maatwerk had moeten leveren in plaats van het protocol
volgen, omdat E lichamelijke en/of geestelijke schade zou gaan ondervinden van de
op grond van het protocol uit te voeren kamerquarantaine.
3.5. Het College stelt voorop dat het begrijpt dat een 10-daagse kamerquarantaine
zeer ingrijpend is voor E, gelet op zijn verstandelijke beperking. Van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen door beklaagde is echter geen sprake. Door beklaagde is naar
voren gebracht dat zij – zoals ook uit de door haar als productie 2 ingediende journaalregels
van het medisch dossier blijkt – bij klager heeft aangegeven dat er gekeken kon worden
naar opties voor E binnen de woning, en dus een versoepeling van de kamerquarantaine.
Reeds hieruit volgt dat beklaagde open stond voor maatwerk en bereid was om mee te
denken. Klager heeft echter besloten E mee naar huis te nemen op 21 juli 2021. Of
er (ander) maatwerk nodig was kan dan ook verder niet beoordeeld worden.
3.3. Ook dit klachtonderdeel is dus ongegrond.
4. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam beslist als volgt:
verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 10 mei 2022 door E.A. Messer, voorzitter, B.S. Abdoelkariem,
lid-jurist, A.M.A. Wagemans, J. Edwards- van Muijen en A.J.J.M. Keijzer-van Laarhoven,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris.