ECLI:NL:TGZRAMS:2022:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3524

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:41
Datum uitspraak: 10-05-2022
Datum publicatie: 12-05-2022
Zaaknummer(s): A2021/3524
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde. De klacht is ingediend door een nabestaande (de dochter) van de patiënt. Er is sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven eraan te twijfelen dat klaagster de wil van de patiënt vertegenwoordigt. In de eerste plaats is opmerkelijk dat de klacht is ingediend op het moment dat de patiënt nog in leven was. Onbestreden is dat hij aanspreekbaar was en zijn wil kon uiten. Of de klacht met instemming van de patiënt is ingediend blijkt niet uit de klacht. Uit het medisch dossier volgt verder niet dat hij ontevreden was over het medische beleid en de gemaakte afspraken. Klaagster niet-ontvankelijk verklaard.

Kenmerk: A2021/3524


Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:


A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: mr. P.W.M. Huisman, werkzaam te Amsterdam,


tegen:


C, specialist ouderengeneeskunde,
werkzaam te B,
beklaagde,
gemachtigde: mr. M.F. Mooibroek, werkzaam te Utrecht.


1. Het verloop van de procedure


1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:


- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 5 oktober 2021;
- de aanvullingen op het klaagschrift van 13 en 29 oktober 2021;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 11 januari 2022;
- de brieven van 14 en 23 maart 2022, van de zijde van klaagster.


1.2 Het College heeft de klacht op 29 maart 2022 in raadkamer behandeld.


2. De feiten


2.1 Beklaagde was sinds 24 februari 2021 de behandelend arts van de 84-jarige heer
D (hierna: de patiënt), die sinds 2003 bekend was met onder andere cardiale problemen. Klaagster is de dochter van de patiënt. De patiënt had met beklaagde afgesproken dat klaagster op de hoogte werd gehouden over zijn gezondheidssituatie.

2.2 Op 18 september 2021 tot en met 29 september 2021 was beklaagde met verlof. De zorg voor de patiënt werd toen tijdelijk overgenomen door een semi-arts en een collega specialist ouderengeneeskunde, E.


2.3 In de ochtend van 28 september 2021 bleek de patiënt benauwd, had hij koorts, een lage bloeddruk en een lage saturatie. Ook zakte hij geregeld weg. E heeft de patiënt via een vlindernaald morfine gegeven en heeft hem – op verzoek van klaagster – ingestuurd naar het ziekenhuis.


2.4 In oktober 2021 is de patiënt overleden aan de gevolgen van refractair hartfalen.


3. De klacht


Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat:
- beklaagde klaagster noch de familie heeft geïnformeerd of gekend in het proces c.q. beleid dat zij heeft opgestart, de zogenaamde stervensbegeleiding;
- de patiënt pas na forse druk vanuit klaagster naar het ziekenhuis is ingestuurd;
- aan de patiënt zonder overleg via een vlindernaald morfine is toegediend.


4. Het standpunt van beklaagde


De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.


5. De beoordeling


Het meest verstrekkende verweer is dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. De klacht is gedateerd op 1 oktober 2021 en toen leefde de patiënt nog. Hij was nog aanspreekbaar en kon zijn wil uiten. Het schijnt niet dat hij een klacht had willen indienen, hij was tevreden met de besluiten, aldus beklaagde. Het college oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van - onder meer - een rechtstreeks belanghebbende (art. 65 lid 1 onder a). Onder dit begrip valt in ieder geval de patiënt zelf. Na zijn overlijden kunnen de nabestaanden klachtgerechtigd zijn, maar dit recht berust op de te veronderstellen wil van de overleden patiënt. Het indienen van een klacht rechtvaardigt, behoudens het geval dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen, het oordeel dat de nabestaande de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. Het college is van oordeel dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is. In de eerste plaats is opmerkelijk dat de klacht is ingediend op het moment dat de patiënt nog in leven was. Onbestreden is dat hij aanspreekbaar was en zijn wil kon uiten. Of de klacht met instemming van de patiënt is ingediend blijkt niet uit de klacht. Uit het medisch dossier volgt verder niet dat hij ontevreden was over het medische beleid en de gemaakte afspraken, waaronder een beleid gericht op comfort en het niet meer insturen naar het ziekenhuis. Wat dat laatste betreft moet worden vastgesteld dat hij op 28 september 2021 desondanks wel is ingestuurd. Dat hieraan een discussie vooraf ging tussen klaagster, de patiënt en de dienstdoende specialist ouderengeneeskunde zoals klaagster stelt, maakt nog niet dat de patiënt hierover had willen klagen (bij beklaagde). Het medisch dossier biedt hier ook geen aanknopingspunt voor. Dit betekent dat klaagster niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar klacht. Aan een inhoudelijke beoordeling komt het college niet toe.


6. De beslissing


Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam beslist als volgt:


verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.


Deze beslissing is gegeven op door E.A. Messer, voorzitter, B.S. Abdoelkariem, lid-jurist, A.M.A. Wagemans, J. Edwards- van Muijen en A.J.J.M. Keijzer-van Laarhoven, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris.