ECLI:NL:TGZRAMS:2022:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3473
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:37 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-04-2022 |
Datum publicatie: | 03-05-2022 |
Zaaknummer(s): | A2021/3473 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster is bij de gynaecoloog in behandeling geweest in verband met het uitblijven van een zwangerschap. Zij is ontevreden over de behandeling en de bejegening door de gynaecoloog. Volgens klaagster zijn er door de gynaecoloog veel fouten gemaakt (zoals onder meer foutieve bloeduitslag doorgegeven, niet bereikbaar zijn, verkeerde medicatie en informatie gegeven en dossierperikelen), is de gynaecoloog tijdens een consult niet empathisch geweest en heeft hij klaagster op een onprofessionele manier behandeld toen klaagster hem op de fouten wees. Volgens klaagster laat de gynaecoloog bovendien niet blijken dat hij reflecteert op gemaakte fouten. De gynaecoloog heeft verweer gevoerd. Hij herkent zich niet in het verwijt dat hij zich bedreigend en onprofessioneel zou hebben opgesteld. Sommige zaken hadden volgens de gynaecoloog accurater gekund, hij heeft hiervoor excuses gemaakt. Op die punten heeft de kliniek de processen aangescherpt. Het college heeft de zaak in raadkamer behandeld. Alles overziend heeft het college niet kunnen vaststellen dat de gynaecoloog tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort is geschoten in zijn bejegening van klaagster. Verder is het college niet gebleken van tuchtrechtelijke verwijtbare fouten in de dossiervoering of bij de overdracht van het dossier, en ook in de behandeling is de gynaecoloog naar het oordeel van het college niet tekortgeschoten. Voorts heeft het college geconstateerd dat de gynaecoloog de dingen die niet goed zijn gelopen heeft erkend met excuses en als feedback voor verbetering heeft meegenomen. Niet iedere kleine fout rechtvaardigt volgens het college een tuchtrechtelijk verwijt. Het college heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 17 september 2021 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
gynaecoloog,
werkzaam te B,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.H.M. Mook te Leusden
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is in raadkamer behandeld.
2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
Klaagster is bij verweerder in behandeling geweest in verband met het uitblijven van
een zwangerschap. Zij is ontevreden over de behandeling en de bejegening door verweerder.
Het college acht de klacht kennelijk ongegrond en licht dit als volgt toe.
3. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Klaagster is door haar huisarts op 24 juni 2020 verwezen naar de kliniek
waar verweerder werkzaam is in verband met het uitblijven van zwangerschap na circa
een jaar zelfinseminatie. Op 10 juli 2020 heeft een intake plaatsgevonden bij een
andere gynaecoloog. Kort daarna is de behandeling op verzoek van klaagster overgedragen
aan verweerder. Hij heeft een behandeling ingesteld, waarbij onder andere meerdere
malen bloed geprikt is, enkele echo’s zijn gemaakt en klaagster werd geadviseerd wanneer
zij het beste kon insemineren. Op 22 september 2020 heeft verweerder klaagster een
progesteronkuur voorgeschreven en eind oktober 2020 is klaagster gestart met clomifeen.
3.3 Op 5 november 2020 had klaagster een consult bij verweerder in verband met een echo. In het dossier heeft verweerder naast de uitslagen van de echo genoteerd:
“Gesproken over beloop tot nu toe, was erg frustrerend voor haar, uitgesproken”
3.4 Op 15 februari 2021 heeft klaagster de kliniek verzocht haar dossier door
te sturen naar een academisch ziekenhuis, waar zij enkele dagen later een intake zou
hebben. Daarop is het dossier afgesloten met een brief aan de huisarts, waarin de
dossiergegevens vermeld stonden. Klaagster heeft een kopie van die brief ontvangen.
3.5 Verweerder heeft op 17 februari 2021 in het dossier genoteerd:
“Gesproken, 1 doosje clomifeen achter de balie (voor 2 maanden)
Afgesproken indien contact in de toekomst, op mijn bellijst en dan bel ik haar.”
3.6 De opvolgende behandelaar in het ziekenhuis heeft op 15 maart 2021 het dossier
opgevraagd en dat is op 16 maart aan het ziekenhuis verstrekt.
3.7 Op 9 maart 2021 heeft klaagster een klacht ingediend bij de kliniek, waarop
verweerder heeft gereageerd op 14 april 2021.
3.8 In maart 2021 is klaagster zwanger geraakt.
4. De klacht en het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt verweerder dat hij:
1. de gehele behandeling onzorgvuldig is geweest en veel fouten heeft gemaakt, waaronder:
- foutieve bloeduitslag doorgegeven;
- verstrekte medicatie klopte niet, verweerder was niet bereikbaar;
- geen labformulier voor bloedbepaling aanwezig;
- verweerder liegt over endometriumdikte na ovulatie;
- verkeerde informatie gegeven over medicatie clomifeen;
- advies over inseminatiemoment niet aangepast na start clomifeen;
- dossierperikelen;
2. niet empathisch is geweest en klaagster op een bedreigende en onprofessionele manier heeft behandeld toen klaagster hem op de fouten wees tijdens het consult van 5 november 2020;
3. in zijn reactie op haar klacht bij de kliniek opnieuw onzorgvuldig is geweest en niet laat blijken dat hij reflecteert op gemaakte fouten;
4. het vertrouwen van klaagster in artsen heeft geschaad door zijn optreden.
5. Het standpunt van verweerder
5.1 Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen
bestreden. Hij heeft onder meer aangevoerd dat hij het betreurt dat klaagster niet
tevreden is over zijn reactie op de door klaagster bij de kliniek ingediende klacht.
Klaagster had steeds veel vragen over de behandeling en die zijn zo goed mogelijk
beantwoord. Daardoor zijn er consulten van 40 minuten geweest. Er zijn bij verweerder
vijf consulten geweest en hij heeft negen telefoongesprekken met klaagster gevoerd
om haar vragen te beantwoorden.
5.2 Verweerder herkent zich niet in het verwijt dat hij zich bedreigend en onprofessioneel
zou hebben opgesteld. Er lijkt in november 2020 bij klaagster twijfel te zijn ontstaan
over een aantal niet onoverkomelijke voorvallen. Deze zijn besproken en verweerder
en klaagster hebben besloten gezamenlijk met een schone lei voort te gaan.
5.3 Sommige zaken hadden accurater gekund (uitslagen, labformulieren en protocol
medicatie) en verweerder heeft hiervoor excuses gemaakt. Op die punten heeft de kliniek
de processen aangescherpt.
5.4 Meer specifiek heeft verweerder met betrekking tot de hem verweten fouten
het volgende aangevoerd:
foutieve bloeduitslag: verweerder erkent dat hij in een telefoongesprek een verkeerde bloedwaarde aan klaagster
heeft gemeld, maar dat is door hem in hetzelfde telefoongesprek gecorrigeerd door
alsnog de juiste waarden te melden.
medicatie klopt niet, verweerder niet bereikbaar: het op 22 september 2020 uitgeschreven recept luidt: ”R/Dydrogesteron 10 mg tablet (Duphaston) S/ 2 keer daags 1 tablet No: 20 stuks”. De apotheek heeft klaagster echter 42 tabletten meegegeven en op het doosje niet
vermeld “2 keer daags”. Klaagster heeft verweerder niet zelf telefonisch gesproken hierover, maar de kliniek
heeft de uitgiftefout dezelfde dag gerectificeerd en aan klaagster is de juiste dosering
en duur van de medicatie doorgegeven.
labformulier: op 26 oktober 2020 was inderdaad geen labformulier aanwezig en dat is vervelend.
Normaal gesproken moet de laborant dan contact opnemen met een van de artsen, maar
in dit geval was een arts aan het werk als laborant, die dit zelf kon oplossen.
endometriumdikte: in het medisch dossier staat bij de echo van 10 juli 2020 “3 lagig endometrium, TED 9 mm”. Bij bloedonderzoek op 17 juli 2020 is een progesteron gemeten van 22 nmol/l. Dit
betekent dat rond de periode van deze echo een ovulatie had plaatsgevonden.
medicatie clomifeen: verweerder benoemt altijd de meest voorkomende bijwerkingen. Klaagster had de laagste
dosering. Verweerder ontkent dat hij heeft gezegd dat klaagster het medicijn wel een
jaar kon gebruiken.
moment van inseminatie: wanneer de precieze ovulatie plaatsvindt is nooit zeker. Verweerder heeft klaagster
geadviseerd om altijd twee maal per cyclus te insemineren met een interval van 48
uur rondom de verwachte ovulatie. Daarmee wordt gedurende een periode van 96 uur de
onzekerheid van het moment van ovulatie weggenomen.
dossierperikelen: het dossier is in eerste instantie niet naar het ziekenhuis gestuurd, omdat verweerder
klaagster niet had verwezen. Nadien is het dossier alsnog naar het ziekenhuis gestuurd.
Na overdracht van het dossier vindt altijd een terugkoppeling plaats, ook in dit geval.
Voor het ziekenhuis waren er geen onduidelijkheden in het dossier.
6. De beoordeling
maatstaf
6.1 Het college stelt voorop dat de vraag die moet worden beantwoord is of verweerder
de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de
redelijk bekwame en redelijk handelende’ gynaecoloog. Het college gaat daarbij uit
van de geldende beroepsnormen en wetenschappelijke inzichten op het moment van de
zorgverlening. Verder rechtvaardigt niet iedere kleine fout een tuchtrechtelijk verwijt.
klachtonderdeel 1: veel fouten/dossier/onzorgvuldige behandeling
6.2 Het college is van oordeel dat het medisch dossier summier is, maar niet
onduidelijk. Van tuchtrechtelijk verwijtbare fouten in de dossiervoering of bij de
overdracht van het dossier is het college niet gebleken. De overdracht van het dossier
is correct geweest. Dossiers worden in principe niet zonder verzoek van een opvolgende
arts verzonden, omdat de overdragende arts niet weet of elders al een dossier is aangemaakt
en het risico bestaat dat een ziekenhuis een toegezonden dossier niet kan thuisbrengen.
Na een verzoek van de opvolgende behandelaar in het ziekenhuis is het dossier de volgende
dag verzonden.
6.3 Ook in de behandeling is verweerder naar het oordeel van het college niet
tekort- geschoten. Uit het dossier valt op te maken dat klaagster niet elke maand
een eisprong had. Hiervoor heeft verweerder haar het lichtste medicijn - clomifeen
- voorgeschreven in de laagst mogelijke dosering, waarna klaagster binnen een redelijke
termijn daadwerkelijk zwanger is geworden. Bij deze dosis is nauwelijks sprake van
bijwerkingen. Of verweerder klaagster zou hebben gezegd dat ze dit medicijn gerust
een jaar zou kunnen gebruiken kan het college niet vaststellen, nu verweerder dit
gemotiveerd heeft betwist. Ook als hij dit wel zou hebben gezegd, zou dit echter –
gelet op de lage dosering – niet tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. De endometriumdikte
is blijkens het medisch dossier steeds gemeten en genoteerd. Het college kan niet
vaststellen dat verweerder hierover onware mededelingen zou hebben gedaan. Het advies
van verweerder over het moment van inseminatie acht het college evenmin onjuist. Het
exacte moment van de eisprong is bovendien minder van belang in een geval waarin geadviseerd
wordt om twee maal te insemineren, zoals bij klaagster.
6.4 Het college heeft aan de hand van de dossierstukken vastgesteld dat verweerder
het recept van 22 september 2020 correct heeft uitgeschreven. Dat de apotheek teveel
tabletten heeft afgeleverd, valt verweerder niet te verwijten. Nu daarover nog dezelfde
dag door de kliniek is gecommuniceerd met klaagster en de apotheek, is het feit dat
verweerder zelf op dat moment niet telefonisch bereikbaar is geweest niet van belang.
De overige door klaagster naar voren gebrachte punten betreffende het meedelen van
een onjuiste bloeduitslag – die kennelijk in hetzelfde gesprek is gecorrigeerd – en
de afwezigheid van een bloedafnameformulier zijn naar het oordeel van het college
van onvoldoende gewicht, zodat zij verweerder niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar
kunnen worden aangerekend.
6.5 Klachtonderdeel 1 is op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond.
klachtonderdeel 2
6.6 Op basis van de aantekening van verweerder in het medisch dossier van 5
november 2020 en hetgeen in de processtukken door partijen is aangevoerd, kan geconcludeerd
worden dat de communicatie tussen klaagster en verweerder niet altijd even goed is
verlopen. Op 5 november 2020 hebben zij dit besproken en daarna is de behandelrelatie
nog voortgezet. Uit het feit dat verweerder de tijd heeft genomen om in uitgebreide
consulten en meerdere telefoongesprekken met klaagster haar vragen te bespreken, maakt
het college op dat verweerder zich heeft ingespannen om klaagster zo goed mogelijk
bij te staan en haar vragen te beantwoorden. Op grond daarvan en omdat de standpunten
van klaagster en verweerder over de toon en bewoordingen van het gesprek van 5 november
2020 uiteenlopen, kan het college niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar tekortgeschoten is in zijn bejegening van klaagster. Dit klachtonderdeel
is daarom ongegrond.
klachtonderdeel 3
6.7 Verweerder heeft bij brief van 14 april 2021 gereageerd op de klacht van
klaagster bij de kliniek. Verweerder begint die brief met de mededeling dat hij het
vervelend vindt dat klaagster de behandeling niet als prettig heeft ervaren. Vervolgens
gaat hij uitgebreid in op alle door klaagster ingebrachte kwesties, erkent hij dat
het op sommige punten beter had gekund en biedt hij daarvoor zijn verontschuldigingen
aan. Hij geeft aan dat op die punten de feedback van klaagster zal worden gebruikt
om verbeterpunten door te voeren en schrijft ook:
“Dat de periode daarna voor u op zijn zachtst gezegd veel verdriet, boosheid en onmacht
gaf, was totaal niet onze bedoeling, maar heeft toch kunnen gebeuren en mijn excuses
daarvoor.”
Het college is van oordeel dat verweerder voldoende serieus en zorgvuldig is geweest
in zijn reactie op de klacht van klaagster. Dat daarbij een enkele vergissing is gemaakt
op grond van onjuiste lezing van het dossier is van onvoldoende gewicht voor een tuchtrechtelijk
verwijt. De dingen die niet goed zijn gelopen heeft verweerder erkend met excuses
en als feedback voor verbetering meegenomen. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk
ongegrond.
klachtonderdeel 4
6.8 Dit klachtonderdeel heeft naast de andere klachtonderdelen geen zelfstandige
betekenis en wordt eveneens kennelijk ongegrond verklaard.
conclusie
6.10 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk
ongegrond is.
7. De beslissing
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 26 april 2022 door:
N.B. Verkleij, voorzitter,
S. Veersema en J. Burggraaff, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.
secretaris voorzitter