ECLI:NL:TGZRAMS:2022:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3239
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:31 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-03-2022 |
Datum publicatie: | 24-03-2022 |
Zaaknummer(s): | A2022/3239 |
Onderwerp: | Niet of te laat verwijzen |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts 1) het structureel en op onjuiste gronden weigeren zijn medewerking te verlenen aan een second opinion, 2) het geven van advies nadat hij heeft geweigerd klager te onderwerpen aan een inhoudelijk consult en 3) dat hij klager op onheuse en discriminatoire wijze heeft benaderd. De bedrijfsarts heeft de klacht betwist. Wat betreft het eerste klachtonderdeel was er volgens de bedrijfsarts nu geen aanleiding om een second opinion aan te vragen. Het college acht dit klachtonderdeel echter gegrond. Dat een second opinion niet het juiste instrument voor klager zou zijn, of geen zin zou hebben in de ogen van de bedrijfsarts, is onvoldoende om de medewerking aan de second opinion te weigeren. De overige twee klachtonderdelen zijn ook gegrond. Dat klager het consult wilde opnemen, kan geen reden zijn om een inhoudelijk consult niet te laten plaatsvinden. Ook had de bedrijfsarts zich bij een dreigend conflict met klager professioneler moeten opstellen. Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het college onder andere dat de bedrijfsarts eerder een waarschuwing heeft gekregen en er weinig sprake lijkt te zijn van reflectie. Berisping. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 7 juli 2021 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
gemachtigde: mr. Y.A.E. Vlassenroot, werkzaam te Haarlem,
tegen
C,
bedrijfsarts,
werkzaam te D
v e r w e e r d e r.
1. De procedure
1.1. Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlage;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 28 oktober 2021 gehouden vooronderzoek;
- de correspondentie met betrekking tot de zitting;
- de op 22 februari 2022 binnengekomen brief van (de gemachtigde van) klager met aanvullende
bijlagen.
1.2. De klacht is op de openbare zitting van 4 maart 2022 behandeld. Daarbij waren
partijen aanwezig. Klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Vlassenroot en
vergezeld door zijn vader. Verweerder werd ter zitting vergezeld door zijn echtgenote.
mr. Vlassenroot heeft ter zitting een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota
die aan het college en de wederpartij is overgelegd.
2. De feiten
2.1. Verweerder is bedrijfsarts en werkte als zelfstandige in opdracht van E, de arbodienst
die was ingehuurd door de werkgever van klager, F.
2.2. Klager, thans 45 jaar oud, is bekend met colitis ulcerosa. Klager heeft zich in juni 2019 en vervolgens op 19 augustus 2019 ziekgemeld bij zijn voormalige werkgever. Verweerder heeft klager in dat kader als bedrijfsarts begeleid.
2.3. Klager is na zijn ziekmelding in augustus 2019 op 29 augustus 2019 bij verweerder op spreekuur geweest. Vervolgens is klager verschenen tijdens de afspraken van 23 dan wel 24 december 2019 en 24 januari 2020. Tijdens deze laatste twee afspraken is onenigheid ontstaan tussen partijen.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. structureel en op onjuiste gronden weigert zijn medewerking te verlenen aan een
second opinion;
2. advies heeft gegeven nadat hij had geweigerd klager te onderwerpen aan een inhoudelijk
consult;
3. zich tijdens het consult van 24 januari 2020 zeer onprofessioneel heeft opgesteld
door klager op zeer onheuse en discriminatoire wijze te benaderen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet
om of dat handelen beter had gekund, maar of verweerder bij het beroepsmatig handelen
is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening
houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig
geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.
Klachtonderdeel 1
5.2. In artikel 14, tweede lid, onder g, van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald
dat een bedrijfsarts een verzoek van de werknemer om een second opinion moet honoreren,
tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten. Deze plicht is uitgewerkt
in artikel 2.14d van het Arbeidsomstandighedenbesluit en verder ingevuld in ‘het stappenplan’
van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids-en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB).
Vaststaat dat verweerder tot op heden niet heeft meegewerkt aan het tot stand brengen
van een second opinion en dat hij nog steeds niet begrijpt waarom klager dit zou willen.
Dat een second opinion niet het juiste instrument voor klager zou zijn, of geen zin
zou hebben in de ogen van de bedrijfsarts, is echter onvoldoende om de medewerking
aan de second opinion te weigeren. Gelet daarop is het college van oordeel dat verweerder
op dit punt niet heeft voldaan aan hetgeen van hem verlangd mocht worden. De klacht
is op dit punt dan ook gegrond.
Klachtonderdelen 2 en 3
5.3. Uit deze klachtonderdelen en de toelichting daarop komt naar voren dat op 24
december 2019 geen (inhoudelijk) consult heeft plaatsgevonden omdat klager van dit
consult persé een geluidsopname wilde maken en verweerder hier bezwaar tegen had.
Verweerder heeft als reactie daarop het consult afgebroken. Verder staat vast dat
verweerder tijdens het consult van 24 januari 2020 opnieuw heeft verklaard geen toestemming
te verlenen voor het opnemen van het consult.
Het college is van oordeel dat verweerder hiermee niet heeft voldaan aan hetgeen van
hem verlangd mocht worden. Het is de patiënt op ieder moment toegestaan om een gesprek
met een arts voor eigen gebruik op te nemen. Dit volgt onder meer uit de ‘Handreiking
Opnemen van gesprekken door patiënten’ van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij
tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). Gelet daarop had verweerder klager dit niet
mogen beletten en hadden beide (inhoudelijke) consulten plaats moeten vinden. Voor
zover verweerder heeft gesteld dat klager de gesprekken heimelijk en zonder hem daarover
te informeren heeft opgenomen gaat het college ook aan die stelling voorbij. Hoewel
het heimelijk opnemen van gesprekken niet netjes is, is het de patiënt niet verplicht
om de arts op voorhand om toestemming te vragen voor de opname. In zoverre is de klacht
gegrond.
5.4. Verder stelt het college vast dat uit het gesprek van 23 dan wel 24 december 2019 een advies is voortgekomen, zonder dat is gesproken over de medische situatie van klager. Hiermee heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld. Wel is het college het met verweerder eens dat hij er op basis van de op dat moment bekende informatie vanuit mocht gaan dat klager in staat was om een gesprek te voeren met zijn werkgever. Hij mocht dus ook in die zin adviseren.
5.5. Tot slot is het college het met klager eens dat verweerder zich onprofessioneel
heeft opgesteld jegens klager. Hoewel verweerder de inhoud van de door klager overgelegde
transcripties van de consulten op 23 dan wel 24 december 2019 en 24 januari 2020 betwist
is wel duidelijk dat de situatie tot tweemaal toe uit de hand is gelopen. Daar zal
niet alleen verweerder debet aan zijn geweest, maar dat neemt niet weg dat van hem,
als professional, wordt verwacht dat hij bij een dreigend conflict in enige mate meebeweegt,
afstand neemt en probeert te zoeken naar een voor beide partijen bevredigende oplossing.
Dit heeft verweerder nagelaten. Ook op dit onderdeel is de klacht gegrond.
Conclusie en maatregel
5.6. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond
is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47
lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had
behoren te betrachten.
5.7. De oplegging van de maatregel van een berisping acht het college passend. De begeleiding door verweerder is vanaf de ziekmelding in augustus 2019 niet goed verlopen. Verweerder is daarbij niet omgegaan met klager zoals van een (professionele) bedrijfsarts mag worden verwacht. Verweerder was niet op de hoogte van de geldende regelgeving en standaarden voor de beroepsgroep en in plaats van een de-escalerende houding aan te nemen heeft verweerder tijdens de consulten in december 2019 en januari 20202 zijn hakken in het zand gezet wat betreft zijn standpunten. Ook weegt het college mee dat er weinig sprake lijkt te zijn van reflectie door verweerder en dat er sprake is geweest van een zekere volharding in het niet willen meewerken aan de second opinion. Tot slot wordt meegewogen dat verweerder eerder een waarschuwing opgelegd heeft gekregen.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt op de maatregel van een berisping.
Aldus beslist door:
E.A. Messer, voorzitter,
R.L. Kloots en E.G. Ackema, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door S.M. Geerding, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022 door de voorzitter in aanwezigheid
van de secretaris.