ECLI:NL:TGZRAMS:2022:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3213

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:30
Datum uitspraak: 18-03-2022
Datum publicatie: 23-03-2022
Zaaknummer(s): A2021/3213
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een tandarts. Klager verwijt de tandarts onder meer dat zij hem niet heeft verwezen naar een kaakchirurg voor de extractie van een kies. Tijdens de extractie heeft zij de wortel van de naastliggende kies zodanig beschadigd dat deze getrokken moest worden. Ook heeft zij niet adequaat gereageerd op de zorgen van klager die hij tijdens de behandeling heeft uitgesproken.De tandarts heeft geen verweer gevoerd. Ondanks vele inspanningen is het niet gelukt om de woon- en verblijfplaats van de tandarts te achterhalen. De tandarts is zonder bericht aan haar collega’s en patiënten plotseling vertrokken uit de praktijk waar zij werkte. Nu de tandarts er op geen enkele wijze voor heeft gezorgd dat zij traceerbaar is, komt het niet voeren van verweer voor rekening en risico van de tandarts. Klager heeft zijn klacht voldoende aannemelijk gemaakt, het college komt dan ook tot het oordeel dat de tandarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Wat betreft de maatregel overweegt het college dat het gedrag van de tandarts dermate ernstig is, dat hierbij slechts de maatregel van doorhaling past.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing naar aanleiding van de – na doorzending door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven alwaar de klacht op 29 juni 2021 is ontvangen - op 22 november 2021 binnengekomen klacht van:

A,
wonende te B,
klager,

tegen

C,
tandarts,
destijds werkzaam te B,
beklaagde.

1. De procedure
1.1 Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullend klaagschrift, met als bijlage een USB-stick;
- de correspondentie van het college Eindhoven met betrekking tot het vooronderzoek, de pogingen beklaagde op de hoogte te brengen van de ingediende klacht en de overdracht van de zaak aan het college Amsterdam.

1.2. Omdat van beklaagde geen adres in Nederland bekend is geworden, heeft het college Eindhoven de zaak overgedragen aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam.

1.3 Klager heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.4 Het college heeft de klacht op 15 februari 2022 op een openbare zitting behandeld. Klager was aanwezig. Beklaagde is niet verschenen.

2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Beklaagde was als tandarts werkzaam in de tandartspraktijk D in B. Vanaf mei 2017 was klager patiënt bij beklaagde.
Klager heeft zich op 7 december 2017 bij beklaagde gemeld met een kies waarvan een stuk was afgebroken. Beklaagde heeft deze kies op 1 februari 2018 getrokken. Volgens klager is dit op brute en ondeskundige wijze geschied en ondervindt hij tot op heden de gevolgen hiervan.

2.2 Vanaf 1 oktober 2019 is de praktijk van beklaagde samengevoegd met de praktijk E (inmiddels: F te H). De zelfstandige praktijk van beklaagde in B werd gesloten. Klager is mee overgestapt naar de nieuwe samengevoegde praktijk. Hij heeft beklaagde daar zelf nooit meer gezien. Het patiëntendossier van klager is overgedragen aan de nieuwe praktijk, echter alle gemaakte röntgenfoto’s bleken te zijn verdwenen.
Beklaagde is kort na de samenvoeging van beide praktijken zonder enig bericht aan haar collega’s en patiënten plotseling vertrokken. Tot op heden is niet bekend waar beklaagde verblijft en of ze haar beroep als tandarts nog uitoefent.

3. De klacht
Klager verwijt beklaagde dat zij hem voor het trekken van de kies niet heeft verwezen naar een kaakchirurg. Beklaagde had in ieder geval, toen bleek dat het trekken van de kies niet goed verliep, klager alsnog naar de kaakchirurg dienen te verwijzen. Zij heeft ook niet adequaat gereageerd op de zorgen die hij tijdens de behandeling heeft uitgesproken.

Klager heeft zijn dossier voorgelegd aan zijn oude tandarts G. Naar diens mening had beklaagde aan de ligging van de wortels kunnen zien dat een verwijzing naar de kaakchirurg noodzakelijk was.
Door het trekken van de kies als door beklaagde gedaan, is er veel bot verloren gegaan, zodat de plaatsing van een brug of een implantaat op zijn minst problematisch is. Tot op heden is dit nog niet gelukt.
Voorts is bij het trekken van de kies de wortel van de naastgelegen kies beschadigd, hetgeen ertoe heeft geleid dat ook deze kies moest worden getrokken door de kaakchirurg.
Bij dit alles komt nog dat beklaagde niet zorgvuldig is omgegaan met klagers klachten en zich in het dossier op een kwetsende wijze over hem heeft uitgelaten.
Tenslotte heeft klager naar voren gebracht dat beklaagde niet op zorgvuldige wijze zijn dossier aan de nieuwe praktijk heeft overgedragen en geen adres heeft achtergelaten waar zij bereikbaar was voor klachten en een aansprakelijkstelling.
De extractie door beklaagde was zo’n traumatische ervaring voor klager dat hij van maart 2018 tot januari 2020 niet meer naar de tandarts is durven te gaan.
Het doel van de klacht is om te voorkomen dat een tandarts als beklaagde niet langer haar beroep mag uitoefenen.

4. Het verweer
Doordat beklaagde geen verweerschrift heeft ingediend en niet ter zitting is verschenen, is haar verweer niet bekend.

5. Wat is het oordeel van het college?
5.1 Het college moet beoordelen of beklaagde als tandarts de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ tandarts.

5.2 Het college is van oordeel dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en acht de klacht gegrond. Het college licht dit als volgt toe.

5.3 Het college Eindhoven, alwaar klager zijn klacht had ingediend, heeft geprobeerd het adres van beklaagde te achterhalen om haar op de hoogte te brengen van de tegen haar ingediende klacht en haar in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op het klaagschrift (met een verweerschrift). Dit is ondanks vele inspanningen niet gelukt. Ook in de praktijk waar beklaagde bij haar vertrek haar patiënten had ondergebracht is niet bekend hoe met beklaagde contact kan worden opgenomen. Toen bleek dat beklaagde geen bekende woonplaats heeft, is de zaak overgedragen aan het college Amsterdam. Dit college heeft na uitvoerige overdracht van het college Eindhoven de zaak meteen verwezen naar een openbare zitting, omdat er geen verder aanknopingspunt meer bestond om contact te krijgen met beklaagde.

5.4 Klager heeft zijn standpunt dat hij niet op juiste wijze is behandeld door beklaagde voldoende uiteengezet en aannemelijk gemaakt. Het standpunt van klager omtrent het trekken van de kies en de gevolgen hiervan, zoals nader toegelicht ter zitting, is consistent en vindt steun in een overgelegde brief van een tandarts-endodontoloog en in twee overgelegde e-mails van een tandarts bij wie klager eerder onder behandeling was.
Voorts is niet gebleken dat er sprake is geweest van een deugdelijke nabehandeling door beklaagde. De in de patiëntenkaart door beklaagde opgenomen passage “eikel! op hoge poten: stukken tand kwamen eruit! jeeezes. botspeculea. ok meneer wilde toh zijn gelijk. de tandarts had dan maar moeten zeggen!!!” geeft geen blijk van enig respect voor de patiënt.
Nu beklaagde geen verweer heeft gevoerd gaat het college er dan ook vanuit dat beklaagde klager op de wijze als door hem aangegeven niet juist heeft behandeld. Nu beklaagde er op geen enkele wijze voor heeft gezorgd dat zij traceerbaar is, komt het niet voeren van verweer voor rekening en risico van beklaagde.

5.5 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat beklaagde niet heeft gehandeld, zoals van een zorgvuldig handelend tandarts mag worden verwacht. Beklaagde heeft aldus gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg aan klager had moeten geven. Hierbij past het opleggen van na te melden maatregel.
Maatregel

5.6 Het college overweegt met betrekking tot de op te leggen maatregel als volgt.
Beklaagde is ernstig tekortgeschoten bij de behandeling van klager. Daarnaast is de wijze waarop zij zich over klager in het dossier heeft uitgelaten ver beneden peil.
Beklaagde heeft voorts haar praktijk – nadat zij die had samengevoegd met een andere praktijk en daar, voor zover het college kan achterhalen, slechts enkele dagen heeft gewerkt – zonder enig bericht aan haar collega’s of patiënten achtergelaten en is met de noorderzon vertrokken. Alvorens te vertrekken heeft zij ook geen zorg gedragen voor een volledige overdracht van het patiëntendossier inclusief de gemaakte röntgenfoto’s. Beklaagde heeft zich hierdoor willens en wetens onttrokken aan haar verantwoordelijkheden tegenover klager (en de overige patiënten) en het college. Het college rekent beklaagde dit zwaar aan.
Daarbij komt dat heden door het college nog twee uitspraken zijn gedaan met betrekking tot vergelijkbare klachten over beklaagde. Uit deze uitspraken blijkt dat in dit geval geen sprake is van een incident. In meerdere zaken is beklaagde tekortgeschoten in haar diagnostiek en de wijze van behandeling en heeft zij het onmogelijk gemaakt dat het college haar kan bereiken zodat zij verantwoording aan de patiënt en het college zou kunnen afleggen.
Of beklaagde nog werkzaam is in de gezondheidszorg is het college niet bekend. Door de procesopstelling van beklaagde heeft het college geen inzicht gekregen in de persoon van beklaagde.

Het college acht dit alles dermate ernstig dat hierbij slechts de maatregel van doorhaling past.
De ernst van het gedrag van beklaagde en de volstrekte onduidelijkheid van de situatie waarin beklaagde verkeert, vorderen in het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg, bij wijze van voorlopige voorziening, de schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor ten hoogste één jaar, totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden, dan wel in beroep is vernietigd.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt op de maatregel van doorhaling van beklaagde in het BIG-register dan wel ontzegt beklaagde, voor het geval zij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het BIG-register, het recht om wederom in dit register te worden ingeschreven;
- legt op bij wijze van voorlopige voorziening schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen, totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden, dan wel in beroep is vernietigd.

Aldus beslist op 18 maart 2022 door:
J. Brand, voorzitter,
E.C.L. Fritschij, M.M.L.F. Smulders en H.W. Luk, leden-tandarts,
J.C.J. Dute, lid-jurist,
bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.