ECLI:NL:TGZRAMS:2022:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3598
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-03-2022 |
Datum publicatie: | 23-03-2022 |
Zaaknummer(s): | A2021/3598 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen een psychiater, tevens psychotherapeut. Klager was naast collega ook de direct leidinggevende van verweerster. Verweerster heeft, na een eigen onderzoek te hebben uitgevoerd, een melding gedaan bij hun werkgever over de dossiervoering en het declaratiegedrag van klager. Klager verwijt verweerster dat zij met haar onderzoek onbevoegd medische dossiers heeft ingezien van patiënten met wie zij geen behandelrelatie had, zij geen toestemming heeft gevraagd aan klager om de dossiers in te zien en dat zij heeft geweigerd in gesprek te gaan met klager over de melding. Om als rechtstreeks belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient klager als collega een concreet eigen belang te hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Klager heeft dat belang onvoldoende gesteld. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM
Voorzittersbeslissing van 22 maart 2022 naar aanleiding van de op 1 november 2021 bij het college ingekomen klacht van
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C,
psychiater en psychotherapeut,
werkzaam te D,
verweerster,
gemachtigde: mr. V.M.A. Vos, werkzaam te Haarlem.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 1 november 2021;
- een usb-stick, toegezonden door klager;
- het verweerschrift met bijlagen.
2. DE OVERWEGINGEN
2.1 De voorzitter moet beoordelen of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. De
voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Voor die beslissing
is het volgende van belang.
2.2 Klager en verweerster waren destijds beiden werkzaam bij een stichting die geestelijke
gezondheidszorg verleent. Klager was naast collega ook de direct leidinggevende van
verweerster. Op enig moment bleek verweerster uit het dossier van een cliënt van wie
zij de regiebehandelaar was, dat de dossiervoering en het declaratiegedrag van klager
niet in lijn waren met de bij de stichting geldende uitgangspunten. Daarop heeft zij
verder dossieronderzoek gedaan. Op 24 maart 2021 heeft verweerster in het kader van
de klokkenluidersregeling een melding gedaan bij de stichting over de dossiervoering
en het declaratiegedrag van klager. De raad van bestuur van de stichting heeft een
onderzoekscommissie opdracht gegeven de melding te onderzoeken. Bij dit onderzoek
heeft de commissie – kort en zakelijk weergegeven – in 23% van de onderzochte behandelcontacten
een onjuistheid geconstateerd. De agendavoering door klager was in 13% van de door
de commissie onderzochte dossiers onjuist, in 9% van de onderzochte behandelcontacten
ontbrak een rapportage in het EPD en bij twee cliënten zijn na het stopzetten van
de behandeling in totaal vijf afspraken ten onrechte gedeclareerd. Van bewust handelen
is de commissie niet gebleken, aldus het rapport van de commissie van 17 mei 2021.
2.3 Klager verwijt verweerster dat zij met haar onderzoek onbevoegd medische dossiers
heeft ingezien van cliënten met wie zij geen behandelrelatie had, dat zij geen toestemming
heeft gevraagd aan klager – de behandelverantwoordelijke – om de dossiers in te zien
en dat zij heeft geweigerd in gesprek te gaan met klager over de melding. Verweerster
heeft zich primair op de niet-ontvankelijkheid van klager beroepen en subsidiair aangevoerd
dat zij een deugdelijke reden had voor de inzage van de dossiers. Ten aanzien van
het niet in gesprek gaan met klager heeft zij inhoudelijk verweer gevoerd en alsnog
een gesprek aangeboden, bijvoorbeeld onder leiding van een mediator.
2.4 De voorzitter overweegt dat een klacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende (artikel 65 lid 1, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg). Het is vaste rechtspraak dat onder omstandigheden collega’s van zorgverleners ook als rechtstreeks belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. In dat geval dient de klagende collega als professional wel een concreet eigen belang te hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg, zoals de bescherming van zijn behandelrelatie met een patiënt of het behoud van zijn professionele autonomie in de behandelrelatie.
2.5 De vraag is dus of klager als collega een dergelijk concreet eigen belang heeft bij het indienen van de onderhavige tuchtklacht. De voorzitter is van oordeel dat hiervan niet is gebleken. Klager heeft hierover niets gesteld. Dat betekent dat de voorzitter niet kan vaststellen dat er een concreet aan de individuele gezondheidszorg gerelateerd eigen belang van klager is geschonden door de inzage. Verder is duidelijk dat klager de klacht op persoonlijke titel heeft ingediend en niet namens het bestuur van de stichting.
2.6 Wat betreft het klachtonderdeel dat verweerster heeft geweigerd in gesprek te treden met klager over de melding, geldt het volgende. Het tuchtrecht is erop gericht de kwaliteit van de gezondheidszorg te bevorderen en patiënten te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door zorgverleners. Het is niet bedoeld om conflicten tussen collega’s onderling te beoordelen. Dit kan slechts anders zijn als het handelen van de collega’s onderling een directe invloed heeft op de individuele gezondheidszorg en de klager – zoals hiervoor ook is overwogen – een concreet daarop terug te voeren eigen belang heeft om dit handelen tuchtrechtelijk te laten toetsen. Daartoe heeft klager ook wat betreft dit klachtonderdeel onvoldoende gesteld.
2.7 Dat betekent dat de klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk zijn en niet inhoudelijk worden beoordeeld.
3. DE BESLISSING
De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven op 22 maart 2022 door N.B. Verkleij, voorzitter, in tegenwoordigheid
van E.A. Weiland, secretaris.