ECLI:NL:TGZRAMS:2022:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3441
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:25 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-03-2022 |
Datum publicatie: | 16-03-2022 |
Zaaknummer(s): | A2021/3441 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt verweerster, orthopedagoog-generalist, dat zij gesprekken met haar kinderen heeft gevoerd en gestart is met een behandeling, zonder haar toestemming. Ook verwijt ze verweerster geen/onvoldoende inzage in het dossier te hebben gekregen. Verweerster voert verweer. Het college overweegt dat aan de voorwaarden voor het afwijken van de vereiste toestemming is voldaan. Verweerster heeft er in redelijkheid alles aan gedaan om toestemming van klaagster te krijgen. Zij heeft gehandeld als een goed hulpverleenster, in het belang van de kinderen. Ook heeft verweerster het volledige dossier aan klaagster verstrekt en is klaagster in de gelegenheid gesteld het dossier te komen inzien. De klacht is ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 8 september 2021 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r
tegen
C
orthopedagoog-generalist,
werkzaam te D,
v e r w e e r s t e r
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift van 29 september 2021;
- het aanvullende klaagschrift van 5 oktober 2021;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- op 20 oktober 2021 ingekomen stukken bestaande uit e-mailcorrespondentie;
- het proces-verbaal van het op 1 november 2021 gehouden vooronderzoek, met aan-gehechte
bijlagen;
- de op 10 november 2021 binnengekomen brief van verweerster met bijlage;
- de op 16 november 2021 binnengekomen brief van klaagster met bijlagen;
- de op 21 januari 2022 binnengekomen brief van verweerster met bijlagen.
De klacht is op een openbare zitting behandeld.
Partijen waren aanwezig.
2. De feiten
2.1. Klaagster is moeder van vier kinderen.
2.2. Twee van haar kinderen, E (E) van vier jaar en F van acht jaar, zijn in 2019
onder toezicht gesteld. Klaagster leeft gescheiden van de vader van E en F.
2.3. De gezinsvoogd van E en F, G (van De Jeugdgezinsbeschermers), heeft verweerster
in het najaar van 2020 gevraagd een onderzoek te doen naar de situatie van E en F.
2.4. Tussen klaagster en verweerster is gecommuniceerd over het maken van een af-spraak.
2.5. G heeft op 19 januari 2021 een e-mail aan klaagster verzonden met als onderwerp:
‘vooraankondiging schriftelijke aanwijzing’. Daarin heeft zij gewezen op het feit
dat klaagster niet heeft gereageerd op voorstellen voor een afspraak met verweerster.
Zij verzoekt klaag-ster te reageren op de e-mails en de afspraak met verweerster te
bevestigen. Op 8 februari 2021 heeft zij een schriftelijke aanwijzing gegeven. Bij
verzoekschrift van 21 februari 2021 heeft klaagster een verzoekschrift ingediend tot
vervallenverklaring daarvan. Op 5 maart 2021 heeft De Jeugdbeschermers een verweerschrift
ingediend. De aanwijzing is bekrach-tigd.
2.6. Klaagster is niet verschenen op de geplande afspraak.
2.7. Verweerster is, na overleg met de jurist van de gezinsinstelling en overleg met
een collega in opleiding tot orthopedagoog, gestart met het onderzoek. Op 19 februari
2021 heeft een gesprek plaatsgevonden met F en op 4 maart 2021 met E.
2.8. Verweerster constateerde dat E lichamelijke klachten ontwikkelde. Dit heeft verweer-ster
zowel aan de ouders als de gezinsvoogd gerapporteerd.
2.9. Verweerster heeft klaagster uitgenodigd om te praten over haar constateringen.
Dat heeft uiteindelijk geleid tot een gesprek op 23 april 2021.
2.10. Op 15 maart 2021 heeft klaagster aan verweerster per e-mail verzocht om een
kopie van verslagen van de gesprekken die verweerster met E en F heeft gevoerd.
2.11. In maart 2021 zijn E en F met spoed uit huis geplaatst en bij vader in huis
geplaatst.
2.12. Op 28 mei 2021 heeft verweerster een rapport geschreven over F.
2.13. In de periode juli/augustus 2021 heeft verweerster een psychologisch onderzoek
ver-richt bij F.
2.14. Ook heeft F een emotieregulatietraining gevolgd en is een intelligentieonderzoek
af-genomen.
2.15. Op 6 september 2021 heeft klaagster per e-mail verzocht om inzage in en een
af-schrift van het dossier van E en F. Nadat verweerster antwoordt dat klaagster de
volgende week een verslag zal sturen, schrijft klaagster op 7 september 2021 dat zij
geen verslag wenst maar inzage, kopieën van het dossier met alle gesprekken, aanvragen,
en onder-zoeken.
2.16. Op 10 oktober 2021 heeft verweerster het door haar geschreven rapport d.d. 28
mei 2021, het verslag van het psychologisch onderzoek d.d. 6 september 2021, alsmede
een uit-draai van het patiëntdossier aan klaagster verstrekt. Enkele passages in het
patiëntdossier zijn in verband met de privacy van de vader van de kinderen zwart gemaakt.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. zonder haar toestemming afspraken heeft gemaakt met haar kinderen en dat zij zon-der
toestemming een behandeling (emotieregulatietraining) van haar oudste dochter is gestart;
2. geen inzage heeft gegeven in het (volledige) dossier van haar kinderen. Pas op
10 oktober 2021 heeft zij een uitdraai van het patiëntdossier gekregen maar dat is
vol-gens klaagster niet compleet. Klaagster vermoedt dat er informatie wordt achterge-houden.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Zij stelt dat het juist is dat klaagster geen toestemming heeft gegeven voor de gesprekken
met de kinderen, maar dat zij – na overleg met een collega - heeft besloten om het
onderzoek toch te starten, gelet op de vele zorgen die er waren rondom de kinderen.
Zij heeft klaagster daarbij steeds op de hoogte gehouden van het beloop.
Verweerster heeft ook gesteld dat zij aan klaagster een afschrift van het dossier
van de kin-deren en een verslag van de vervolgonderzoeken heeft verstrekt en dat zij
klaagster boven-dien heeft aangeboden om het dossier bij haar op kantoor te komen
inzien, maar dat klaag-ster daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
5. De beoordeling
ontvankelijkheid
5.1. Verweerster heeft de opdracht van de gezinsvoogd aanvaard in haar hoedanigheid
van orthopedagoog-generalist. Op 1 januari 2020 is artikel 33f toegevoegd aan de Wet
BIG, waarmee de beroepsbeoefening van dit beroep is gereguleerd door de wet BIG. Klaagster
kan daarom worden ontvangen in haar klacht.
toetsnorm
5.2. Ter toetsing ligt voor of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven
bin-nen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte
handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij
de tuchtrechte-lijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag
of dat handelen be-ter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag
of de aangeklaagde be-roepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening
is geble-ven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig
ge-achte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
Bespreking van de klachtonderdelen
5.3. Verweerster is ingeschakeld door de gezinsvoogd in het kader van het bereiken
van de doelen van de ondertoezichtstelling van E en F. Blijkens het dossier was de
insteek daar-bij om meer zicht te krijgen op de veiligheid van de kinderen in beide
thuissituaties. De ge-zinsvoogd koos ervoor om verweerster in te zetten omdat zij
“de stem van de kinderen kon laten spreken” en kon onderzoeken of en welke zorgen
er daadwerkelijk speelden en welke hulp hierop ingezet moest worden. De gezinsvoogd
heeft herhaaldelijk geprobeerd om een afspraak te plannen tussen verweerster en klaagster,
maar klaagster reageerde niet op deze pogingen tot contact. Nadat door de gezinsvoogd
een schriftelijke aanwijzing is gegeven, is het wel gelukt om een afspraak te maken,
maar op deze afspraak verscheen klaagster niet, en ook verscheen zij niet op de tweede
afspraak die is gemaakt. Daarna is verweerster ge-start met het onderzoek. Op 19 februari
2021 heeft zij een gesprek gevoerd met F en op 4 maart 2021 heeft zij een gesprek
gevoerd met E.
Klachtonderdeel 1
5.4. Klaagster heeft zich erover beklaagd dat de gesprekken met de kinderen en de
emo-tieregulatietraining van F door verweerster zijn gestart zonder haar toestemming.
5.5. Het college stelt voorop dat ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd, de kinderen onder toezicht waren gesteld, maar het ouderlijk gezag niet aan moeder was ontno-men, noch sprake was van een uithuisplaatsing. Voor de beantwoording van de vraag of ver-weerster de toestemming van klaagster nodig had voor de handelingen die zij heeft verricht is het volgende van belang.
5.6. Het handelen van verweerster is te beschouwen als het uitvoeren van verrichtingen
zoals bedoeld in de wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Van een genees-kundige
behandeling is immers (onder meer) sprake als de verrichting erop is gericht de ge-zondheidstoestand
van een persoon te beoordelen. Daarop waren de gesprekken gericht die met F en E hebben
plaatsgevonden op 19 februari 2021 en op 4 maart 2021. Deze zijn dus zijn aan te merken
als verrichtingen in de zin van een geneeskundige behandeling. Temeer, omdat tijdens
die gesprekken ook diagnostisch onderzoek plaatsvond, op basis waarvan is besloten
welke (vervolg)behandelingen zouden plaatsvinden.
Als uitgangspunt voor dit handelen geldt dat toestemming van de ouders met het gezag
is vereist, ook als er sprake is van een ondertoezichtstelling. Dat betekent dus dat
voor het on-derzoeken van F en E in beginsel toestemming van ook de moeder is vereist.
5.7. Op dat uitgangspunt geldt (voor wat betreft minderjarigen tot 12 jaar) één wette-lijke uitzondering: als het nakomen van de verplichting tot het verkrijgen van toestemming niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener (artikel 7:465 lid 4 BW). Dit volgt ook uit de destijds geldende Beroepscode voor (ortho)pedagogen (versie 2017). Uit de stel-lingen van verweerster, nader toegelicht ter zitting, begrijpt het college dat verweerster op deze uitzondering een beroep heeft gedaan.
5.8. In de Handreiking Toestemmingsvereiste voor hulp bij kindermishandeling (hierna: de Handreiking) is deze uitzondering op het vereiste van toestemming nader uitgewerkt. Daar staat in: “Als een hulpverlener de hulp aan het kind dringend nodig vindt mag die noodzaak van de hulp uiteindelijk de doorslag geven, ook als één van de gezagdragende ou-ders niet met deze hulp instemt. Te denken valt bijvoorbeeld aan diagnostiek na mogelijke kindermishandeling, of behandeling van ernstige gevolgen van kindermishandeling. Voor-waarde is wel dat de hulp dringend nodig is om ernstig nadeel bij het kind te voorkomen; én de hulpverlener alles heeft gedaan wat hij in redelijkheid kon doen om toestemming te krij-gen van beide gezagdragende ouders én de hulpverlener tot het oordeel komt dat de gezag-dragende ouder(s) die weigert zich in zijn weigering kennelijk niet laat leiden door de belan-gen van zijn kind.”
5.9. Het college is van oordeel dat aan de voorwaarden voor het afwijken van het vereiste van toestemming in dit geval is voldaan. Verweerster had, in een situatie waarin een onder-toezichtstelling was uitgesproken, van de gezinsvoogd opdracht gekregen om de situatie van de meisjes (breed) te onderzoeken en met name te beoordelen of zij veilig opgroeiden. De reden daarvoor was dat er door verschillende partijen (school, kinderopvang, Veilig Thuis) zorgen over de meisjes waren geuit die wezen op kindermishandeling. Klaagster heeft niet betwist dat die signalen waren geuit. Hulp aan de meisjes was dan ook dringend noodzakelijk en de enige manier om ernstig nadeel voor de meisjes te voorkomen. Verweerster heeft in redelijkheid alles gedaan om de toestemming van klaagster voor de gesprekken met de meisjes (en de daaropvolgende behandelingen) te verkrijgen. De gezinsvoogd heeft herhaal-delijk geprobeerd om een afspraak met verweerster in te plannen om de opdracht en het doel daarvan te bespreken met klaagster, maar klaagster reageerde niet op deze pogingen. Toen uiteindelijk, na het geven van een schriftelijke aanwijzing, wel een afspraak is ge-maakt, is klaagster niet gekomen, ook niet op de tweede afspraak die met haar is gemaakt. Als gevolg daarvan heeft geen gesprek met klaagster kunnen plaatsvinden en kon ook geen toestemming voor behandeling worden verkregen (noch kon verweerster toetsen of klaagster toestemming wilde geven en zo nee, waarom niet). De gezinsvoogd heeft er vervolgens, na al deze pogingen, bij verweerster op aangedrongen om haar onderzoek toch te starten om-dat hulp dringend noodzakelijk werd geacht. Verweerster heeft hierover overleg met een col-lega gepleegd, zoals door de Handreiking ook wordt vereist. Ook haar collega vond hulp drin-gend noodzakelijk. Ten slotte heeft de jurist die door de gezinsvoogd was geraadpleegd be-vestigd dat verweerster in dit geval zonder toestemming hulp mocht bieden. Het college stelt daarom vast dat verweerster aan de voorwaarden voor het verlenen van hulp zonder toe-stemming heeft voldaan. Zij heeft gehandeld als een goed hulpverlener door, in het belang van de kinderen, de onderzoeken en de emotieregulatietraining te starten ondanks dat klaagster daar geen toestemming voor had gegeven. Dit klachtonderdeel is daarom onge-grond.
5.10. Het college stelt wel vast dat verweerster heeft nagelaten haar beslissing om
het on-derzoek en de emotieregulatietraining zonder toestemming van klaagster te starten,
te docu-menteren. Het college wijst erop dat dit in strijd is met de Handreiking en
met de algemene eisen van zorgvuldigheid die een goed hulpverlener in acht dient te
nemen. De klacht is evenwel niet op het ontbreken van deze verslaglegging gericht
zodat deze omissie niet tot gegrondverklaring van de klacht kan leiden. Niet kan worden
geoordeeld dat het niet-docu-menteren de beslissing om de belangen van de kinderen
te laten prevaleren op zichzelf on-zorgvuldig maakt.
Klachtonderdeel 2
5.11. Na het onderzoek dat door verweerster is uitgevoerd is door de gezinsvoogd besloten
om de meisjes met spoed uit huis te plaatsen en hen bij hun vader in huis te plaatsen.
Klaagster wilde van verweerster weten welke informatie aan die beslissing ten grondslag
heeft gelegen. Zij stelt echter geen, althans niet volledig, inzage te hebben gekregen
in het dossier dat betrekking heeft op haar dochters. Ze heeft alleen (pas op 10 oktober
2021) een kort verslag van vijf pagina’s gekregen en vermoedt dat haar relevante informatie
wordt ont-houden.
5.12. Vooropgesteld wordt dat klaagster op grond van de wet en op grond van de Beroeps-code recht heeft op inzage in het dossier van haar dochters. Vast staat ook dat zij verweer-ster hierom heeft gevraagd. Het verzoek van 15 maart 2021 zag op kopieën van verslagen van de gesprekken die met de kinderen waren gevoerd, terwijl het verzoek van 6 september 2021 aan verweerster duidelijk een verzoek tot inzage in het dossier betrof. Verweerster heeft, nadat klaagster hier meerdere malen om heeft moeten vragen, op 10 oktober 2021 een afschrift van het dossier aan klaagster verstrekt. Het college heeft op basis van hetgeen verweerster ter zitting heeft toegelicht, vastgesteld dat het dossier dat verweerster aan klaagster heeft verstrekt, het volledige dossier is. Bovendien is klaagster herhaaldelijk door verweerster in de gelegenheid gesteld om het dossier bij haar op kantoor te komen inzien, zodat zij zelf had kunnen constateren dat het afschrift van het dossier zoals dat aan haar is verstrekt het volledige dossier is. Klaagster heeft tot op de dag van de zitting van dat aan-bod geen gebruik gemaakt. Dit leidt tot de conclusie dat klaagster volledige inzage heeft ge-kregen in het dossier. Daarmee is ook klachtonderdeel 2 ongegrond.
5.13. Dit neemt niet weg dat de kwaliteit van het dossier het college gebrekkig voorkomt. Zoals ook uit de Beroepscode volgt moeten in het dossier alle gegevens worden vastgelegd die noodzakelijk zijn voor de kwaliteit en de continuïteit van de professionele relatie en voor het afleggen van verantwoording in het kader van de professionele relatie. Alleen persoon-lijke werkaantekeningen behoren niet tot het dossier. In het dossier zoals dat door verweer-ster is verstrekt ontbreken veel gegevens die daar wel in hadden moeten worden genoteerd. Zo ontbreekt bijvoorbeeld een gedetailleerd verslag van hetgeen verweerster tijdens het on-derzoek van F heeft waargenomen bij haar. Ook ontbreekt verslaglegging van de contacten met de gezinsvoogd, vermelding van de stukken die verweerster van Jeugdzorg heeft ont-vangen, de correspondentie met de school van de dochters van klaagster, en een verslag van de emotieregulatietraining van F. Hierdoor kan het college zich voorstellen dat klaagster vermoedde dat er gegevens zijn achtergehouden. Zoals hiervoor is vastgesteld, is daarvan echter geen sprake en is de klacht daarom ongegrond.
Conclusie
5.14. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond
is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47
lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door:
J.F. Aalders, voorzitter,
S. Snikkers-Mommer, S. Beuman en Y.S. Anema, leden-orthopedagoog-generalist,
M. Sombroek-Van Doorm, lid-jurist,
bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022 door de voorzitter in aanwezigheid
van de secretaris.