ECLI:NL:TGZRAMS:2022:20 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3287

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:20
Datum uitspraak: 04-03-2022
Datum publicatie: 09-03-2022
Zaaknummer(s): A2021/3287
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft een klacht ingediend tegen de bedrijfsarts. Zij verwijt hem dat hij 1) heeft verzuimd te beoordelen of op de ziekmelding de Wet Verbetering Poortwachter van toepassing was, 2) zich niet heeft gehouden aan de richtlijnen (o.a. de STECR Werkwijze Arbeidsconflicten); de combinatie arbeidsconflict en arbeidsongeschikt bleek voor de bedrijfsarts niet bespreekbaar, 3) geen interesse heeft getoond in de lichamelijke en psychische klachten van klaagster, 4) niet of nauwelijks een dossier heeft opgebouwd, 5) klaagster heeft onthouden van een second opinion c.q. doorverwijzing naar een collega-bedrijfsarts en 6) klaagster naar een verkeerde klachtencommissie heeft verwezen.Het college heeft tevergeefs per (aangetekende) post op het bij het college bekende adres van de bedrijfsarts, via de e-mail en telefonisch geprobeerd om in contact te komen met de bedrijfsarts, om hem in de gelegenheid te stellen om schriftelijk op de klacht te reageren. De klacht is, door het ontbreken van een verweerschrift, niet weersproken door de bedrijfsarts. De klacht is behandeld op een openbare zitting van het college. Het college heeft geconcludeerd dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. De bedrijfsarts heeft zonder goede reden steeds vastgehouden aan zijn standpunten en klaagster niet van de juiste begeleiding voorzien, terwijl voor klaagster grote belangen op het spel stonden. Het college heeft de maatregel van berisping opgelegd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing naar aanleiding van de op 26 juli 2021 binnengekomen klacht van:

A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,


tegen


C,
bedrijfsarts,
(destijds) werkzaam te D,
b e k l a a g d e


1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- de brief van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven van 26 augustus 2021 waarin een aantal vragen wordt gesteld naar aanleiding van het klaagschrift en waarbij aanvullende stukken worden opgevraagd;
- de antwoordbrief van klaagster met stukken van 29 augustus 2021;

Omdat van beklaagde geen adres in Nederland bekend is geworden, heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven de zaak overgedragen aan het Regio-naal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam.
De klacht is op 11 februari 2021 op een openbare zitting behandeld. Alleen klaagster was aanwezig.

2. Waar gaat de zaak over? Klaagster is op een zeker moment door haar werkgever op staande voet ontslagen. Dit ont-slag is door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch op 12 december 2019 ongedaan gemaakt. Het gerechtshof heeft onder meer bepaald dat de werkgever het dienstverband diende te herstel-len. Daarna is de juridische strijd weer opgelaaid en heeft klaagster zich op 6 april 2020 ziek gemeld. Beklaagde heeft klaagster na een telefonisch consult op 9 april 2020 een time-out gegeven tot 27 april 2020, waarna volledige werkopvatting volgens het advies van beklaagde weer mogelijk zou moeten zijn. Tijdens de contacten tussen klaagster en beklaagde in de pe-riode hierna tot aan het laatste spreekuurcontact op 6 juli 2020 heeft beklaagde zich telkens op het standpunt gesteld dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid maar van een ar-beidsconflict. Klaagster heeft hiertegenover telkens gezegd vanwege onder meer psychische klachten en slecht kunnen slapen niet tot werken in staat te zijn. Klaagster is uiteindelijk via een mediationtraject bij haar werkgever vertrokken.

3. De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat beklaagde:
1. niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan;
2. zich niet heeft gehouden aan de richtlijnen; de combinatie “arbeidsconflict en ar-beidsongeschikt” bleek voor hem uitgesloten en niet bespreekbaar;
3. geen interesse heeft getoond in de lichamelijke en psychische klachten: de situatie van klaagster hoorde niet op zijn bureau, want het betrof een arbeidsconflict;
4. niet of nauwelijks een dossier heeft opgebouwd;
5. klaagster heeft onthouden van een second-opinion c.q. doorverwijzing naar een col-lega-bedrijfsarts, maar in plaats daarvan haardirect heeft doorverwezen naar het UWV;
6. klaagster, toen zij een klacht wilde indienen, naar de verkeerde klachtencommissie heeft verwezen.

4. Het verweer
Doordat beklaagde geen verweerschrift heeft ingediend en niet ter zitting is verschenen, is zijn verweer niet bekend.

5. Wat is het oordeel van het college?
5.1. De eerste drie klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het beeld dat uit het dossier en uit hetgeen ter zitting door klaagster is toegelicht, naar voren komt is dat beklaagde zich heeft vastgebeten in de opvatting dat sprake was van een arbeidsconflict en dus niet van ziekte. Klaagster zou òf haar werk weer moeten oppakken, òf moeten gaan solliciteren òf tot een regeling met haar werkgever zien te komen. Deze benadering is te on-genuanceerd. Juist als er sprake is van een arbeidsconflict, dient de bedrijfsarts met een open blik en de nodige behoedzaamheid te werk te gaan. Dat is bij klaagster niet gebeurd. Zelfs nadat klaagster een deskundigenoordeel aan het UWV had gevraagd en gekregen (op 7 mei 2020), waarin onder meer werd geoordeeld dat klaagster per 27 april 2020 wel degelijk arbeidsongeschikt was voor haar werk wegens psychische klachten, is beklaagde niet op zijn schreden teruggekeerd maar heeft hij dit deskundigenoordeel in de vervolggesprekken met klaagster feitelijk grotendeels genegeerd. Dit alles betekent dat de eerste drie klachtonder-delen gegrond zijn.

5.2. Klachtonderdeel 4 ziet op de dossiervorming. Ook dit klachtonderdeel is gegrond. De verslaglegging in het dossier van klaagster is te summier. Bevindingen zijn niet voldoende vastgelegd en er is onvoldoende terug te lezen wat de afwegingen zijn geweest en welke vragen er zijn gesteld. Schriftelijke terugkoppelingen aan klaagster ontbreken. Het Plan van Aanpak (van 6 juli 2020) is uitermate summier ingevuld.


5.3. Ook kan op basis van de stukken worden vastgesteld dat verweerder niet heeft willen verwijzen naar een andere bedrijfsarts voor een second opinion zodat ze aangewezen was op een deskundigenoordeel door het UWV. Gelet op het feit dat zij de juistheid van het advies van verweerder over haar arbeidsongeschiktheid bestreed, was er juist alle aanleiding voor een second opinion. In het laatste consult van 6 juli 2020 heeft hij geweigerd het dossier over te dragen aan een andere bedrijfsarts. De slotsom is dat klachtonderdeel 5 gegrond is.

5.4. Tot slot slaagt ook klachtonderdeel 6. Uit het dossier volgt duidelijk dat verweerder klaagster naar de verkeerde klachtencommissie heeft verwezen.

5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Be-klaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten. Het college overweegt wat betreft de maatregel, dat nu beklaagde geen verweer heeft ge-voerd, het niet duidelijk is geworden wat de beweegredenen van beklaagde voor zijn hande-len zijn geweest en evenmin of beklaagde hier thans anders tegenaan kijkt. Het college acht het handelen van beklaagde zoals is gebleken uit het dossier en het verhandelde ter zitting evenwel dermate onder de maat dat een waarschuwing niet volstaat maar dat de maatregel van berisping moet worden opgelegd. Beklaagde heeft immers zonder goede reden steeds vastgehouden aan zijn standpunten en klaagster niet van de juiste begeleiding voorzien, ter-wijl voor klaagster grote belangen op het spel stonden.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt op de maatregel van berisping.

Aldus beslist door:
E.A. Messer, voorzitter,
R.L. Kloots, E.G. Ackema en E.G. van der Jagt, leden-arts, en
C.H. van Dijk, lid-jurist,
bijgestaan door C. Neve, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.