ECLI:NL:TGZRAMS:2022:189 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4135

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:189
Datum uitspraak: 20-12-2022
Datum publicatie: 20-12-2022
Zaaknummer(s): A2022/4135
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. Klagers zijn de nabestaanden van een overleden patiënt. De patiënt heeft bij zijn psychiater om euthanasie gevraagd. De psychiater is daartoe bereid, maar benadert vervolgens de huisarts voor steun bij de medisch-technische uitvoering. Na enkele gesprekken en de nodige bedenktijd laat de huisarts de psychiater weten om persoonlijke redenen deze bijstand niet te kunnen verlenen. Klagers verwijten de huisarts dat zij de patiënt en zijn familie te lang in onzekerheid heeft gelaten en geen empathie heeft getoond. Het college overweegt dat de huisarts zich wel iets pro-actiever had kunnen opstellen maar dat de tuchtrechtelijke grens niet is overschreden. Daarbij ziet het college aan de kant van de huisarts geen gebrek aan empathie. Ongegrond. Publicatie.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2022 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B, klaagster,


en


C
wonende te D, klager,
gemachtigde: mr. L.A.A.W. Dirkx, werkzaam te Zoutelande,


tegen


E,
huisarts, werkzaam te F,
verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout, werkzaam te Utrecht.


1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-  het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 april 2022;
-  het verweerschrift met de bijlagen;
-  de mail van 20 oktober 2022 van klagers met de bijlagen;
-  het proces-verbaal van het op 7 september 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek.

De zaak is behandeld op de openbare zitting van 8 november 2022. Beide partijen zijn verschenen en 
werden bijgestaan door hun gemachtigden. Zij hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en 
de andere partij overgelegd.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1   Patiënt verzoekt zijn psychiater om euthanasie. De psychiater is daartoe bereid, maar 
benadert vervolgens de huisarts voor steun bij de medisch-technische uitvoering. Na enkele 
gesprekken en de nodige bedenktijd laat de huisarts de psychiater weten om persoonlijke redenen 
deze bijstand niet te kunnen verlenen. Klagers verwijten de huisarts dat zij de patiënt en zijn familie te lang in onzekerheid heeft gelaten en geen empathie heeft
getoond.


2.2  Het college komt tot de conclusie dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft 
gehandeld en licht dat hierna toe.

3. Wat is er precies gebeurd?
3.1   Verweerster was de huisarts van G, geboren in maart 1946 en overleden in september 2019 
(verder te noemen: patiënt). Klagers zijn de echtgenote en de zoon van patiënt.

3.2   Op 10 maart 2016, voorafgaand aan de inschrijving in de praktijk, heeft een 
kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen enerzijds patiënt en zijn echtgenote en anderzijds de 
huisarts, met de vraag of zij open stond voor euthanasie. Dat was het geval.

3.3   Op 11 mei 2019 heeft de psychiater van patiënt (verder te noemen: de psychiater), via EDIFACT 
een bericht gestuurd naar de huisarts, waarin hij meedeelt dat patiënt bij hem een 
euthanasieverzoek heeft neergelegd, en vraagt (alle citaten voor zover van belang en inclusief 
eventuele taal- en typefouten):

Vindt u het goed dat ik contact met u leg om uw oordeel over dit verzoek tot levensbeeindiging in 
de algehele afweging mee te kunnen nemen?

3.4   Ruim twee maanden later, op 17 juli 2019, belt de psychiater met de huisarts. In dit 
telefoongesprek wordt duidelijk dat hij een second opinion heeft gevraagd bij een collega- 
psychiater en dat de SCEN consultatie in gang is gezet. Een uitgebreider telefonisch overleg volgt 
op 19 juli 2019, waarbij de psychiater de huisarts vraagt of zij wil helpen bij de 
medisch-technische uitvoering van de euthanasie (voor het geval de hulp bij zelfdoding niet zou 
slagen), omdat hij daar geen ervaring mee heeft. De huisarts zegt dat zij daarover haar twijfel 
heeft uitgesproken, nu zij niet eerder te maken heeft gehad met een euthanasiewens van een patiënt 
met een psychische aandoening.

3.5   Op 7 augustus 2019 belt de SCEN-arts met de huisarts voor overleg over het euthanasieverzoek. 
Enkele weken eerder had deze reeds informatie uit het dossier van patiënt opgevraagd en (met 
toestemming van patiënt) gekregen.

3.6   Op 16 augustus 2019 belt de psychiater de huisarts opnieuw om een gesprek in te plannen. 
Aanvankelijk zou het gaan om een driegesprek tussen psychiater, huisarts en patiënt. De huisarts 
geeft echter (wederom) aan dat zij twijfels heeft of zij wel kan helpen bij de euthanasie. Daarop 
wordt besloten eerst samen te overleggen en daarbij ook het inmiddels binnengekomen verslag van de 
SCEN arts te betrekken, waarin wordt
geconcludeerd dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan.
 

3.7   Dat gesprek tussen de psychiater en de huisarts vindt plaats op 19 augustus 2019 in de 
praktijk van de huisarts. In het gesprek zegt de psychiater dat hij bereid is om de euthanasie uit 
te voeren. Maar omdat hij onzeker is over het medisch-technische aspect van de uitvoering, vraagt 
hij haar om bij de euthanasie aanwezig te zijn opdat zij bij problemen kan helpen. De huisarts 
deelt mee wel ervaring te hebben met euthanasie, maar niet bij iemand met een psychiatrische 
aandoening, en vraagt bedenktijd.

3.8   Op 27 augustus 2019 vraagt de psychiater via sleutelmail of de huisarts al een beslissing 
heeft genomen. In antwoord hierop laat de huisarts, naar eigen zeggen, op 3 september 2019 aan hem 
weten dat zij niet kan helpen bij de uitvoering van de euthanasie en verwijst hem naar de Stichting 
Levenseindekliniek (SLK).

3.9  Op 19 september 2019 vindt de euthanasie plaats, met steun van de SLK.

4. Wat houdt de klacht in?
Klagers verwijten de huisarts dat zij:
a) na het bericht van de psychiater van 11 mei 2019 over het euthanasieverzoek geen enkele reactie 
heeft gegeven naar patiënt en/of zijn familie;
b) patiënt, diens familie en de psychiater veel te lang in onzekerheid heeft gelaten over haar 
besluit al dan niet medewerking te verlenen aan het euthanasieverzoek;
c) van 11 mei tot medio september 2019 heeft nagelaten de psychiater te verwijzen naar een collega 
of de SLK;
d) onvolledig en onnauwkeurig het dossier van patiënt heeft bijgehouden;
e) geen empathie heeft getoond richting patiënt en familie.

5. Wat is het verweer?
De huisarts heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

6. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1   Ter beoordeling van het college staat de vraag of de huisarts de zorg heeft verleend die van 
haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende 
huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende 
beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Dat een zorgverlener beter 
anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Klachtonderdeel a): geen reactie na brief 11 mei 2019 richting patiënt/familie
6.2   Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt aan de huisarts dat zij na het bericht van de 
psychiater van 11 mei 2019 geen enkele reactie heeft gegeven naar de patiënt en zijn familie. Het 
college stelt vast dat de huisarts toen pas op de hoogte kwam van de
euthanasiewens van patiënt. In het bericht vroeg de psychiater slechts om overleg, niet om

medewerking aan of overname van het euthanasieverzoek. Dat de huisarts in dat stadium geen contact 
heeft gezocht met patiënt kan het college billijken. Zij mocht ervan uitgaan dat de regie in handen 
was/bleef van de psychiater en dat er op dat moment geen actie van haar werd verwacht. Dit wordt 
ook bevestigd door de psychiater, die heeft aangegeven dat het euthanasietraject toen nog in een 
onderzoekende fase verkeerde.

6.3   Pas in de (telefonische) overleggen van 17 en 19 juli 2019 kreeg de huisarts het meer 
concrete verzoek van de psychiater of zij zou willen meewerken aan de uitvoering van de euthanasie. 
Mogelijk was het vanaf dat moment verstandig geweest om contact op te nemen met de patiënt/familie, 
zoals de huisarts ook heeft toegegeven. Naar het oordeel van het college kan het de huisarts echter 
tuchtrechtelijk niet worden verweten dat zij dat niet heeft gedaan. Er waren bij haar immers de 
nodige twijfels over het al dan niet meewerken aan de euthanasie. Die twijfels waren van 
persoonlijke aard en hadden geen betrekking op de vraag of in het geval van patiënt wel voldaan was 
aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Het ligt niet in de rede de patiënt en zijn familie met 
dergelijke persoonlijke overwegingen te confronteren, hetgeen door de psychiater ook werd ontraden. 
Bovendien liep het contact met de patiënt en de familie via hem. Belangrijk is voorts dat ook de 
patiënt en de familie geen contact met de huisarts hebben gezocht, ook niet nadat de psychiater hen 
daarom had verzocht (althans dat moet worden aangenomen, gelet op de dossieraantekening van de 
huisarts op 19 juli 2019: “Psychiater heeft volgende week gesprek met pat?1/2nt en partner. 
Verzoekt ook dat echtpaar gaat pratenmet huisarts. Daarna weer contact voor vervolgstappen.”
). Ter 
zitting hebben klagers nog toegelicht dat er bij patiënt zelf terughoudendheid bestond om zijn 
euthanasieverzoek met de huisarts te bespreken om de huisarts de gelegenheid te geven tot een eigen 
afweging te komen.

6.4   De situatie was een maand later (na het overleg op 19 augustus 2019) niet wezenlijk anders. 
De huisarts mocht er op vertrouwen dat de psychiater de patiënt en de familie op de hoogte zou 
houden van de verdere voortgang, in het bijzonder de bedenktijd die zij nodig had en haar 
uiteindelijke besluit geen medewerking te verlenen. Naar klagers in het mondelinge vooronderzoek 
hebben verklaard heeft ook de patiënt geen contact met haar willen zoeken, om haar 
besluitvormingsproces niet te beïnvloeden. Dat de psychiater het bericht van de huisarts op 3 
september 2019 niet heeft ontvangen is een buitengewoon ongelukkige omstandigheid. Het college 
heeft echter geen twijfel dat de huisarts de betreffende mail heeft verzonden, althans geprobeerd 
heeft dat te doen, ook al heeft zij deze mail niet aan het college kunnen overleggen. Wel geeft het 
college de huisarts in overweging voortaan zich bij een dergelijke mededeling, die ook nog urgentie 
had, ervan te vergewissen dat deze ook is aangekomen.

6.5   De conclusie van het college luidt daarom dat, hoewel vanaf eind juli 2019 een meer 
proactieve aanpak aan de kant van de huisarts wellicht de voorkeur zou hebben verdiend, de 
tuchtrechtelijke grens niet is overschreden en dit klachtonderdeel als ongegrond moet worden 
aangemerkt.

Klachtonderdeel b): patiënt, familie en psychiater te lang in onzekerheid gelaten
6.6   Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt aan de huisarts dat zij de patiënt, de familie 
en de psychiater te lang in onzekerheid heeft gelaten over de vraag of zij al dan niet aan de 
uitvoering van de euthanasie zou medewerken. Dit verwijt spitst zich toe op de bedenktijd die de 
huisarts nodig had na het overleg van 19 augustus 2019 met de psychiater. Pas op 3 september 2019 
heeft de huisarts, naar eigen zeggen, aan de psychiater laten weten dat zij geen medewerking zou 
verlenen aan het euthanasieverzoek. Het college begrijpt dat deze periode voor de patiënt en zijn 
familie lang was en daarom zwaar is geweest. De wachttijd duurde voor hen in feite nog langer dan 
twee weken, omdat het bericht van de huisarts van 3 september 2019 de psychiater niet heeft 
bereikt, waardoor ook de patiënt en zijn familie vergeefs op antwoord hebben gewacht.

6.7   Tegelijk heeft het college er ook begrip voor dat de huisarts de tijd heeft genomen voor de 
lastige beslissing die ze moest nemen. Hoe lang een dergelijke bedenktijd mag duren is in het 
algemeen moeilijk te zeggen en hangt sterk af van de omstandigheden van het geval. Twee weken lijkt 
het college in deze situatie niet onredelijk lang, al was het met de twijfels die zij had wellicht 
beter geweest om er direct van af te zien. Wat daar verder van zij, de huisarts was naar eigen 
zeggen niet op de hoogte van de urgentie van het verzoek en de psychiater heeft zich ten aanzien 
van de bedenktijd begripvol getoond en niet aangedrongen op snellere besluitvorming. Het college 
merkt op dat de huisarts zich wel iets pro-actiever had kunnen opstellen. Zij had in het gesprek 
van 19 augustus 2019 ook zelf bij de psychiater kunnen informeren naar de urgentie en of er al 
gedachten waren over een datum waarop de euthanasie zou moeten plaatsvinden. Tuchtrechtelijk treft 
de huisarts hier, gezien de bedenktijd die de huisarts moet worden gegund, evenwel geen verwijt. 
Dat de psychiater het bericht van de huisarts van 3 september 2019 niet heeft ontvangen, is zoals 
gezegd natuurlijk wrang. Dat neemt niet weg dat de psychiater op elk moment had kunnen besluiten om 
elders ondersteuning te zoeken, zoals bij de SLK, wat hij uiteindelijk ook heeft gedaan. Ook dit 
klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel c): geen verwijzing naar collega of SLK
6.8   Het derde klachtonderdeel betreft het verwijt aan de huisarts dat zij in het hele traject 
heeft nagelaten de psychiater te verwijzen naar een collega of de SLK. De huisarts heeft verklaard 
dat zij in het gesprek van 19 juli 2019 de psychiater heeft gewezen op de consultatieve functie van 
de SCEN arts en de mogelijkheden van de SLK voor de uitvoering. Het college ziet geen reden daaraan 
te twijfelen. Die weg heeft de psychiater uiteindelijk ook gevolgd. Het stond de psychiater ook 
vrij om dit buiten de huisarts om te doen. Daarmee mist dit verwijt feitelijke grondslag, zodat ook 
het derde klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdeel d): onvoldoende dossiervoering
6.9   Het vierde klachtonderdeel betreft het verwijt aan de huisarts dat zij onvolledig en 
onnauwkeurig het dossier van patiënt heeft bijgehouden. Dat van het kennismakingsgesprek geen 
aantekening in het dossier is gemaakt acht het college in zoverre begrijpelijk dat de
patiënt en zijn echtgenote toen nog niet in de praktijk waren ingeschreven. Hetgeen de

huisarts in het dossier heeft geschreven op 19 juli en 7 augustus 2019 vormt een weergave van 
hetgeen op beide data is besproken en het college ziet niet in waarom deze weergave onvolledig of 
onnauwkeurig zou zijn. Dat de emailberichten van 27 augustus 2019 en 3 september 2019 ontbreken is 
juist, maar voldoende toegelicht door de huisarts. Dit klachtonderdeel is dus ook ongegrond.

Klachtonderdeel e): geen empathie
6.10  Het vijfde en laatste klachtonderdeel betreft het verwijt dat de huisarts geen empathie heeft 
getoond richting patiënt en familie. Hoe het college aankijkt tegen het bezwaar dat de huisarts 
gedurende het gehele euthanasietraject geen contact heeft gezocht met de patiënt en de familie, is 
reeds besproken bij klachtonderdeel a). Zelfs als men van oordeel zou zijn dat de huisarts hier 
voortvarender had moeten optreden, kan toch niet worden gezegd dat haar opstelling getuigt van een 
gebrek aan empathie. Zij heeft integendeel geprobeerd haar stappen zo zorgvuldig mogelijk te 
zetten, met een open oog voor de belangen van de patiënt en de familie, ook al hebben zij dat 
kennelijk (en begrijpelijk) niet zo ervaren.

6.11  Dat de huisarts ook na het overlijden van de patiënt geen contact heeft gehad met de familie 
valt te betreuren. De huisarts heeft toegelicht dat zij begin maart 2020, nadat klaagster het 
dossier van patiënt had opgevraagd, klaagster heeft uitgenodigd op de praktijk. Klaagster zou 
hierop hebben geantwoord geen behoefte te hebben aan een gesprek. Opgemerkt zij nog dat de huisarts 
van het overlijden van de patiënt op 19 september 2019 niet op de hoogte was gesteld. Dit verklaart 
mede de uitnodiging voor de griepprik voor patiënt, die de familie na diens overlijden nog ontving. 
Al met al ziet het college aan de kant van de huisarts geen gebrek aan empathie, zodat ook dit 
laatste klachtonderdeel ongegrond is.


Slot
6.12  Het college realiseert zich dat het euthanasietraject door alle omstandigheden voor de 
patiënt en de familie een extra pijnlijk verloop heeft gehad. Ook voor de huisarts is het een 
lastig proces geweest. Het college heeft tot taak om te beoordelen of het handelen van de huisarts 
de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan en dat is hier het geval. Daarmee is niet 
gezegd dat haar handelen niet anders of beter had gekund. Het college hecht eraan op te merken dat 
de huisarts heeft laten zien dat zij zich van haar handelen uitgebreid rekenschap heeft gegeven en 
van het hele traject heeft geleerd.


Conclusie
6.13  De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.


Publicatie
6.14  Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing zonder vermelding van namen 
of andere herleidbare gegevens worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere 
huisartsen mogelijk lering kunnen trekken uit wat hiervoor is overwogen.


7. De beslissing
Het college:
-   verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond;
-    bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen 
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter 
publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.


Deze beslissing is gegeven door W.A.H. Melisssen, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, H.C. Baak, 
B. van Ek en J.C. van der Molen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der
Vaart, secretaris.