ECLI:NL:TGZRAMS:2022:188 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4199

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:188
Datum uitspraak: 20-12-2022
Datum publicatie: 20-12-2022
Zaaknummer(s): A2022/4199
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster is door de huisarts gezien op de huisartsenpost (HAP) in verband met pijnklachten. Klaagster verwijt de huisarts haar Naproxen te hebben voorgeschreven ondanks dat zij aangaf hiervoor een allergie te hebben. Ook verwijt zij hem niet adequaat te hebben gereageerd op de telefonische terugkoppeling van de apothekersassistent dat zij bij het verstrekken van de Naproxen een ‘intolerantie-melding’ kreeg. Tot slot verwijt klaagster de huisarts onvoldoende empathie te hebben getoond. Het college overweegt als volgt. De huisarts had onvoldoende grond om de allergie/intolerantie-meldingen in te schatten als bijwerkingen. Hij heeft met deze handelwijze risicovol jegens klaagster gehandeld. Hij had als hij tóch Naproxen wilde voorschrijven, eerst contact op moeten nemen met de eigen huisarts van klaagster om dit te bespreken, om zo een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Klacht gegrond. Berisping. Publicatie.

A2022/4199

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG IN AMSTERDAM


Beslissing van 20 december 2022 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: mr. J. Koeman, werkzaam in Beverwijk,

tegen

C,
huisarts,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. D.E. Thiescheffer, werkzaam in Amsterdam.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 21 april 2022;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van 18 oktober 2022 met bijlagen van de gemachtigde van verweerder.

De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

De zaak is behandeld op de openbare zitting van 8 november 2022. De partijen zijn verschenen. Klaagster werd bijgestaan door haar echtgenoot en haar gemachtigde. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Alle aanwezigen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?

2.1 Klaagster verwijt de huisarts haar een medicijn te hebben voorgeschreven ondanks dat zij aangaf hiervoor een allergie te hebben. Ook verwijt zij hem niet adequaat te hebben gereageerd op de telefonische terugkoppeling van de apothekersassistent dat zij bij het verstrekken van het medicijn een ‘intolerantie-melding’ kreeg. Tot slot verwijt klaagster de huisarts onvoldoende empathie te hebben getoond.

2.2 Het college komt tot de conclusie dat de klacht gegrond is en legt de huisarts de maatregel van berisping op. Het college licht dat hierna toe.

3. Wat is er precies gebeurd?

3.1 In de avond van 7 april 2022 is klaagster om 20:10 uur op de huisartsenpost (HAP)
in B gezien door de huisarts, in verband met pijnklachten. Klaagster had eerder die dag van haar eigen huisarts een antibioticakuur voorgeschreven gekregen vanwege een verdenking van blaasontsteking. Ook had haar eigen huisarts haar geadviseerd paracetamol te slikken tegen de pijnklachten.

3.2 De huisarts had het vermoeden dat er naast een blaasontsteking ook sprake was van
urinesteenlijden, wat de oorzaak van de pijnklachten van klaagster kon zijn. Ter verlichting van de pijnklachten wilde de huisarts het NSAID Naproxen voorschrijven. De echtgenoot van klaagster heeft hierop meegedeeld dat klaagster allergisch is voor NSAID’s. Niet vast staat of de huisarts aan klaagster heeft gevraagd welke klachten zij eerder had ervaren na het nemen van dergelijke pijnmedicatie, wel heeft hij in elk geval haar medisch dossier gecheckt op eventuele contra-indicaties en allergieën. In het dossier stond op meerdere data een intolerantie voor NSIAD’s vermeld. Vervolgens heeft de huisarts (alsnog) Naproxen voorgeschreven.

In het verslag van het eerste bezoek van klaagster aan de HAP heeft de huisarts hierover genoteerd:

“(…) Staan al in het zh in de hal, uwi klachten, met ab kuur, temp 38 4 pcm, nek en schouders, hoofdpijn, ha heeft pt na gekeken (M) allergie tabl”
(…)
NSAID toevoegen aan de pijnstilling, akkoord, termijnen besproken, AB heeft vaak ook even nodig om aan te slaan, red flags en wanneer revisie, eea duidelijk en akkoord.”
Verder heeft de huisarts geen door lichamelijk onderzoek verkregen gegevens vermeld.

3.3 Na het consult heeft klaagster het medicijn opgehaald bij de dienstapotheek op de
HAP. De apothekersassistent heeft vervolgens gebeld met de huisarts omdat zij vanuit het systeem een ‘intolerantie-melding’ kreeg. De huisarts heeft de apothekersassistente in dit gesprek verzocht de medicatie wel aan klaagster te verstrekken.

3.4 Nog diezelfde avond kreeg klaagster een allergische reactie, waarop zij rond
22:00 uur terug is gegaan naar de HAP. Omdat de dienst van de huisarts op dat moment eindigde heeft hij de casus van klaagster overgedragen aan zijn collega die de nachtdienst had. Bij het verlaten van de HAP zag de huisarts klaagster in de wachtruimte zitten en hebben zij oogcontact gehad. Er is verder op dat moment geen contact geweest tussen klaagster en de huisarts.

3.5 Omdat de allergische reactie van klaagster toenam is aan haar medicatie toegediend
en is zij om 23:39 uur gezien op de spoedeisende hulp. Om 00:29 mocht klaagster naar huis.

3.6 Op 12 mei 2022 heeft de eigen huisarts van klaagster via het systeem Veilig Incident
Melden een melding van het voorval gemaakt bij de medisch coördinator van de HAP. Vervolgens heeft de huisarts op 17 mei 2022 telefonisch met de echtgenoot van klaagster gesproken.

4. Wat houdt de klacht in en wat is de reactie hierop van de huisarts?

4.1 Klaagster verwijt de huisarts dat hij:
a) een NSAID heeft voorgeschreven ondanks mededelingen over allergische reacties daarop;
b) niet adequaat heeft gereageerd op de terugkoppeling van de apothekersassistent;
c) geen empathie heeft getoond.

4.2 De huisarts heeft de klacht bestreden. Hij begrijpt dat het voor klaagster een vervelende situatie is geweest, maar hij meent dat hij de casus naar beste weten heeft beoordeeld en een weloverwogen beslissing heeft genomen. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

5. Wat zijn de overwegingen van het college?

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen.

Onzorgvuldig handelen

5.2 In de kern komt de klacht erop neer dat de huisarts onzorgvuldig heeft gehandeld door de allergie/intolerantie-melding voor NSAID’s niet serieus te nemen en/of te onderschatten en vervolgens bij openbaring van de allergische klachten geen of onvoldoende empathie aan klaagster te tonen. De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.3 De huisarts heeft toegelicht dat hij ondanks de melding van (de echtgenoot van) klaagster over haar allergie voor NSAID’s wel Naproxen heeft voorgeschreven omdat hij het vermoeden had dat er geen sprake was van een allergie, maar dat klaagster eerder bijwerkingen had ervaren. Volgens de huisarts heeft hij klaagster gevraagd om te beschrijven welke klachten zij had ervaren na het nemen van NSAID’s, waarop zij haar klachten omschreef als buikklachten en een algeheel gevoel van zich niet lekker voelen. Klaagster betwist echter dat de huisarts dit heeft gevraagd en dat dit besproken is. De huisarts heeft hierover niets genoteerd in het medisch dossier.

5.4 Volgens de huisarts werd zijn vermoeden dat er enkel sprake was van bijwerkingen versterkt door de lijst met allergieën, intoleranties en contra-indiciatie uit het medisch dossier van klaagster. Er stond namelijk dat er sprake was van een intolerantie voor NSAID’s, en niet van een allergie. Bovendien was de lijst met contra-indicaties dusdanig uitvoerig dat dit er in de praktijk op wijst dat de lijst gedateerd en incorrect is, aldus de huisarts. Tot slot was de lijst niet alleen uitvoerig, maar riep de lijst bij de huisarts ook vragen op vanwege de verschillende types contra-indicaties die vermeld werden. De huisarts was vanwege de (volgens hem) besproken eerdere klachten van klaagster én de twijfelachtige contra-indicatielijst zeker van zijn beslissing om toch Naproxen te verstrekken en hij staat ook achteraf – zo heeft hij desgevraagd verklaard – nog achter dit besluit.

5.5 Het college is van oordeel dat de door de huisarts gehanteerde denk- en handelwijze niet binnen de norm van een redelijk handelend huisarts valt. Niet alleen heeft klaagster aangegeven (mogelijk) allergisch te zijn voor NSAID’s, maar deze medicijngroep staat maar liefst vier keer (op verschillende data) vermeld als ‘Intolerantie Ongewenste groep’ in het medisch dossier van klaagster. Dit betekent dat het risico op een mogelijke allergische reactie van klaagster bij het gebruik van Naproxen reeël aanwezig was en dus terughoudendheid bij het verstrekken van dit medicijn geïndiceerd was. De huisarts had, in deze situatie als huisarts op de HAP, dit medicijn niet moeten verstrekken. Ook niet in het geval dat hij de door klaagster ervaren klachten bij het gebruik van NSAID’s met haar besproken heeft en het er de schijn van had dat het eerder ging om bijwerkingen. Dat de huisarts iets aan de pijn van klaagster wilde doen en liever geen opiaten uitschrijft vanwege het risico op verslaving en gewenning was onvoldoende om toch Naproxen te verstrekken. Er bestaan voldoende alternatieven om de pijn kortdurend (totdat klaagster haar eigen huisarts weer kon zien) te bestrijden. De huisarts had onvoldoende grond om de allergie/intolerantie-meldingen in te schatten als bijwerkingen. Hij heeft met deze handelwijze risicovol jegens klaagster gehandeld. Hij had als hij tóch Naproxen wilde voorschrijven, eerst contact op moeten nemen met de eigen huisarts van klaagster om dit te bespreken, om zo een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

5.6 Ook heeft de huisarts niet in het medisch dossier genoteerd dát en waaróm hij in weerwil van de opmerking van (de echtgenoot van) klaagster en de intolerantie-meldingen in het dossier, toch Naproxen heeft voorgeschreven. Hiermee heeft hij nagelaten zijn denk- en handelwijze inzichtelijk te maken voor andere betrokken zorgverleners.

5.7 De huisarts heeft vervolgens nog de kans gekregen om terug te komen op zijn beslissing op het moment dat de intolerantie-meldingen nogmaals onder zijn aandacht werden gebracht door de apothekersassistent. Dat de huisarts ook op dat moment bij zijn eigen denkwijze dat het ging om bijwerkingen bleef, acht het college onzorgvuldig.

5.8 Vervolgens heeft het risico dat klaagster liep door de handelwijze van de huisarts zich geopenbaard en is zij inderdaad met een anafylactische reactie teruggekeerd naar de HAP. Op dat moment zat de dienst van de huisarts er net op. De huisarts heeft toegelicht dat hij wel aan zijn collega heeft uitgelegd wat er was gebeurd en wat zijn overweging was geweest om Naproxen voor te schrijven, maar hij heeft klaagster niet zelf gesproken en haar op dat moment geen uitleg of excuus geboden. Wel is er kort oogcontact geweest toen de huisarts, om de HAP te verlaten, door de wachtkamer liep. Het college - en ook de huisarts, zo heeft hij verklaard - begrijpt goed dat het voor klaagster heel naar is geweest dat zij de huisarts heeft zien weglopen, en dat hij haar op dat moment geen hulp of uitleg heeft geboden. Het was beter geweest als de huisarts - zoals hij tijdens de zitting zelf ook heeft ingezien - op het moment dat klaagster met een allergische reactie in de wachtkamer van de HAP zat, haar zelf (even) zou hebben gezien en gesproken alvorens hij haar (eventueel) aan zijn collega die de dienst overnam overdroeg.

Slotsom

5.9 De slotsom is dat de klacht gegrond is.

Maatregel

5.10 Nu de klacht gegrond is moet het college beoordelen of een maatregel op zijn plaats
is en zo ja, welke. Door te volharden in het voorschrijven van een NSAID ondanks waarschuwingen van patiënt zelf, de contra-indicatielijst in het medisch dossier en het telefoongesprek met de apothekersassistente waarin de huisarts nogmaals werd geattendeerd op de contra-indicatie, heeft de huisarts klaagster blootgesteld aan het risico op een potentieel ernstige complicatie zonder dat daartoe een dringende noodzaak bestond. Toen klaagster vervolgens met deze complicatie werd geconfronteerd heeft de huisarts onvoldoende blijk gegeven zich bewust te zijn van zijn verantwoordelijkheid. Hij is door deze gang van zaken ernstig tekort geschoten in wat klaagster van hem als zorgverlener had mogen verwachten. Ter zitting heeft de huisarts onvoldoende blijk gegeven zich bewust te zijn van de ernst van dit voorval. Het college vindt de maatregel van een berisping daarom passend.

Publicatie

5.11 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere huisartsen mogelijk lering kunnen trekken uit wat hiervoor onder 5.5. tot en met 5.8. is overwogen.

6. De beslissing

Het college:


- verklaart de klacht gegrond;
- legt de huisarts de maatregel op van berisping;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.


Deze beslissing is gegeven door W.A.H. Melissen, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, H.C. Baak, B. van Ek en J.C. van der Molen leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.


secretaris                                                                                                               voorzitter