ECLI:NL:TGZRAMS:2022:186 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4254
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:186 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-12-2022 |
Datum publicatie: | 13-12-2022 |
Zaaknummer(s): | A2022/4254 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. Verweerder heeft klaagster kort na de beëindiging van de behandelrelatie een sms gestuurd waaruit blijkt dat hij bepaalde gevoelens had voor klaagster. Hij vroeg haar of zij die ook voor hem had en of zij vertrouwelijk met dit bericht kon omgaan. Volgens klaagster handelde verweerder grensoverschrijdend en onprofessioneel. Door haar geheimhouding te vragen belastte verweerder haar onnodig en werd haar therapie belemmerd. Verweerder erkent dat hij een misstap heeft begaan. Het college overweegt dat verweerder met het versturen van de sms de grenzen heeft overschreden van wat van een redelijk bekwame en redelijk handelende psychotherapeut mag worden verwacht. De handelwijze van verweerder acht het college ernstig verwijtbaar. Door op klaagster (minst genomen) een moreel appèl te doen om verder te zwijgen over de sms waarvan verweerder zich toen al realiseerde dat deze ongepast was, heeft hij op klaagster een onnodige en onevenredig druk gelegd. Dat klemt te meer, nu klaagster vanwege haar mentale klachten in een zeer kwetsbare positie verkeerde en daarvoor ook onder behandeling was bij verweerder. Gelet op het tijdsverloop tussen het versturen van de sms’en en de klacht, en het inzicht dat verweerder (in ieder geval ter zitting) heeft getoond in de verstrekkende gevolgen die zijn handelen heeft gehad op de gezondheid en het herstel van klaagster, volstaat het college met een berisping. Klacht gegrond verklaard. Berisping. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing van 13 december 2022 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C, psychotherapeut,
destijds werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de psychotherapeut,
gemachtigde: mr. M.E.M. van Eeden, werkzaam te Utrecht.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 11 mei 2022;
- het verweerschrift.
De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van
het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de openbare zitting van 1 november 2022. De partijen zijn
verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 Klaagster was sinds begin januari 2015 onder behandeling van een psychotherapeut.
Vanwege zijn afwezigheid, voerde verweerder als vervanger van haar psychotherapeut
in februari en maart 2015 een aantal gesprekken met klaagster en stuurde een brief
naar klaagsters bedrijfsarts. Voor die brief bedankte klaagster verweerder per sms.
Hierop zijn over en weer sms’en gestuurd. Een week later stuurde verweerder klaagster
een sms waaruit blijkt dat hij bepaalde gevoelens had voor klaagster. Hij vroeg haar
of zij die ook voor hem had en of zij vertrouwelijk met dit bericht kon omgaan. Hierop
reageerde klaagster dat zij die gevoelens niet had en dat verweerder haar kon vertrouwen.
Daarna stuurde verweerder klaagster nog één sms en vroeg hij haar nogmaals om haar
vertrouwen.
2.2 Volgens klaagster handelde verweerder grensoverschrijdend en onprofessioneel.
Door haar geheimhouding te vragen belastte verweerder haar onnodig en werd haar therapie
belemmerd. Dit had volgens haar verkeerd uit kunnen pakken omdat zij zich toen in
een zware periode bevond en suïcidale gedachtes had.
2.3 Verweerder erkent dat hij fout zat. Het college komt tot de conclusie dat verweerder
verwijtbaar heeft gehandeld en acht de klacht gegrond. Het college zal hem hiervoor
een berisping geven. Het college licht dat hierna toe.
3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 Klaagster was sinds 6 januari 2015 onder behandeling van D, psychotherapeut van
psychologenpraktijk E in B. Vanwege zijn afwezigheid, is klaagster op 18 februari
2015, 4 maart 2015 en 11 maart 2015 op consult geweest bij verweerder. In het verslag
van het gesprek van 11 maart 2015 noteerde verweerder onder andere het volgende:
“(…) Cle is zeer afhankelijk in th. Rel. in behoefte aan advies en “wat te doen” alsook
geruststelling (…)”. Op 18 maart 2015 stuurde verweerder een brief naar klaagsters
bedrijfsarts. Klaagster bedankte hem hiervoor op 19 maart 2015 per sms. Hierop reageerde
verweerder diezelfde dag, waarop klaagster nog één sms stuurde en de dag erna verweerder
ook nog éénmaal.
3.2 Een week later, op 28 maart 2015, stuurde verweerder de volgende sms aan klaagster:
“Beste A,
Ik speel in mijn hoofd al een poosje met dilemma, waarbij ik je enerzijds graag iets
zou willen, maar anderzijds vanuit mijn positie niet mag en kan, zeggen. Ik hoop dat
je herkent en begrijpt wat ik bedoel en zou je graag willen vragen om op subtiele
wijze te laten weten hoe je daar in staat… Wat het ook is, weet dat ik ten alle tijden
onze verschillende rollen wil en zal respecteren. Ik vertrouw bij jou op hetzelfde
– anders zou ik me nooit op deze manier kwetsbaar hebben opgesteld.
Groet en goed weekend, C”.
De volgende dag reageerde klaagster hier als volgt op:
“Beste C,
Ik vind dit eerlijk gezegd wel lastig.. Ik sta er niet hetzelfde in als jij. Ik erken
je kwetsbaarheid en daarin kan je me vertrouwen. Ik kan het alleen niet beantwoorden..
Groet, A”.
Op 9 april 2015 stuurde verweerder een laatste sms naar klaagster:
“Beste A,
Bij nader inzien voel ik me bezwaard over mijn laatste bericht. Het was onprofessioneel
van me om me te laten leiden door mijn eigen gevoelens en mogelijk belastend voor
jou in je toch al moeilijke proces van herstel. Achteraf had ik het niet mogen schrijven.
Ik waardeer echter je vertrouwen en eerdere lieve woorden en zou van mijn kant willen
volstaan met te zeggen dat ik ook jou een mooi mens vind, en dat ik je alle geduld
en vertrouwen toewens wat je nodig hebt om weer op te knappen.
Groet, C”.
3.3 Nadien hebben klaagster en verweerder elkaar niet meer gesproken.
4. Wat houdt de klacht in?
Klaagster verwijt de psychotherapeut dat hij:
a) grensoverschrijdend gedrag heeft laten zien, omdat hij zijn persoonlijke gevoelens
voor klaagster met haar heeft gedeeld, terwijl er feitelijk nog een zorgrelatie was,
of heel kort erna;
b) niet professioneel heeft gehandeld en onvoldoende heeft ingeschat waar hij klaagster
mee belastte, in het opzicht van de gevraagde geheimhouding en vertrouwelijkheid rondom
zijn uitingen. Hij heeft de draagklacht en stabiliteit van klaagster onnodig en te
zwaar belast;
c) de vooruitgang in klaagsters therapie heeft belemmerd. Zij verkeerde in een zware
periode met suïcidale gevoelens, hetgeen heel verkeerd had kunnen uitpakken.
5. Wat is het verweer?
Verweerder erkent dat hij een misstap heeft begaan. Verweerder wist niet dat zijn
sms’en klaagster uit balans had gebracht. Dat vernam hij pas na ontvangst van de klacht
zeven jaar na dato. Verweerder heeft de situatie in zijn leertherapie besproken en
heeft daarop gereflecteerd, hetgeen hem veel inzicht heeft verschaft. Een dergelijke
situatie heeft zich niet meer voorgedaan. Verweerder vindt dat er geen maatregel meer
nodig is om lering te trekken uit het voorval en de kwaliteit van zorg te verbeteren.
6. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1 Het college moet beoordelen of verweerder bij het uitoefenen van zijn beroep heeft
gehandeld zoals van een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ psychotherapeut
mag worden verwacht. Het college gaat bij de beoordeling uit van de op dat moment
geldende beroepsnormen.
Klachtonderdelen a, b en c
6.2 Het college behandelt de klachtonderdelen gezamenlijk, omdat die onderdelen allemaal
betrekking hebben op één feitencomplex, namelijk de sms’en die verweerder heeft gestuurd
in 2015.
6.3 Bij de beoordeling van de klacht stelt het college voorop dat een patiënt zich binnen een professionele relatie tot een hulpverlener per definitie in een afhankelijke positie bevindt. In deze afhankelijke setting mag van een psychotherapeutisch professional verwacht worden dat hij onder geen enkele omstandigheid méér tot het privéleven van patiënten toetreedt dan voor de behandeling noodzakelijk is. Op deze manier dient te worden voorkomen dat een hulpverlener ooit, gebruik of misbruik zou kunnen maken van de afhankelijke situatie van een patiënt. Dit uitgangspunt is algemeen aanvaard binnen de zorg. Dit staat in artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek (‘de hulpverlener moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard’). En dit is ook onder meer verwoord in de Beroepscode voor Psychotherapeuten (NVP).
6.4 Verweerder deelt in zijn sms van 28 maart 2015 aan klaagster mee dat hij affectieve
gevoelens heeft voor haar, en hij vraagt vervolgens of dat wederzijds is. Hij onderkent
daarbij – zo blijkt uit de sms – dat deze vraag ongepast is. Klaagster heeft deze
sms (ondanks het wat moeizaam geformuleerde taalgebruik) ook als zodanig begrepen.
Verweerder heeft door kort na de beëindiging van de behandelrelatie de eerste sms
te sturen met het vertellen van zijn affectieve gevoelens en de vraag aan klaagster,
de grenzen overschreden van wat van een redelijk bekwame en redelijk handelende psychotherapeut
mag worden verwacht. Verweerder erkent dat ook, en heeft zijn spijt betuigd nadat
hij de klacht heeft ontvangen, en dat ter zitting herhaald. Reeds daarom is de klacht
gegrond, en zal het college een maatregel opleggen. Het college voegt daar het volgende
aan toe.
6.5 In de eerste sms vraagt verweerder om vertrouwelijkheid over (de inhoud van) deze
sms. Klaagster heeft dat ook als zodanig begrepen, en daarop gereageerd dat zij de
vertrouwelijkheid zou respecteren, waarna verweerder daarover zijn erkentelijkheid
betuigt. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat hij de sms’en als
zodanig bedoelde en dat klaagster de sms zo heeft opgevat (het verzoek om vertrouwelijkheid).
Verweerder verklaarde ter zitting dat als klaagster het tegen D, haar vaste behandelaar,
had verteld, hij daar niet zonder kleerscheuren vanaf was gekomen en dat hij net klaar
was met zijn opleiding. En verder dat hij in de gelukkige toestand was dat klaagster
het vertrouwen had gedragen, zonder last. Klaagster verklaarde ter zitting dat zij
het verzoek om vertrouwelijk als heel belastend heeft ervaren. Ze voelde zich daarna
niet meer veilig binnen de therapie, terwijl dat haar laatste veilig plek was. De
handelwijze van verweerder acht het college ernstig verwijtbaar. Door op klaagster
(minst genomen) een moreel appèl te doen om verder te zwijgen over de sms waarvan
verweerder zich toen al realiseerde dat deze ongepast was, heeft hij op klaagster
een onnodige en onevenredig druk gelegd. Dat klemt te meer, nu klaagster vanwege haar
mentale klachten in een zeer kwetsbare positie verkeerde en daarvoor ook onder behandeling
was bij verweerder. Weliswaar was verweerder slechts kort betrokken bij de therapie
van klaagster, maar verweerder heeft drie uitgebreide gesprekken gevoerd met klaagster,
zoals ook blijkt uit de verslagen van de consulten. Gezien de inhoud van die verslagen
en zijn kennis en ervaring, was hij in voldoende mate op de hoogte van de toestand
van klaagster en de (mogelijke) impact op haar toestand. Zo staat in de aantekening
van verweerder: “Cle is zeer afhankelijk in th. rel. in behoefte aan advies”, waaruit
volgt dat klaagster zeer afhankelijk was van een behandeling.
6.6 Zoals hiervoor is weergegeven vreesde verweerder dat hij in de problemen zou komen
als klaagster tegen haar vaste behandelaar had verteld over de sms van verweerder.
Deze zakelijke relatie (en de mogelijke gevolgen daarvoor) is echter volstrekt ondergeschikt
aan de gezondheid van klaagster. De vrees voor mogelijke gevolgen voor verweerders
werk en carrière had nooit leidend mogen zijn. Zeker nadat verweerder zijn gedrag
had besproken in zijn leertherapie en hem nog meer duidelijk was geworden dat zijn
(grensoverschrijdend) gedrag laakbaar was geweest, had hij op z’n minst genomen de
behandelaar hiervan op de hoogte moeten stellen in verband met mogelijke gevolgen
(en invloed op) de behandeling van klaagster – die dan nog anderhalf jaar in de praktijk
onder behandeling bleef. De enkele omstandigheid dat klaagster niet zelf de behandelaar
op de hoogte heeft gesteld (zoals wordt opgemerkt in het verweerschrift) ontslaat
verweerder niet van zijn eigen verantwoordelijkheid.
6.7 Hetzelfde geldt voor zijn opmerking dat “zijn misstap door zoveel waardigheid
als in het sms bericht van klaagster” was afgewend. Daarmee miskent verweerder weer
zijn eigen verantwoordelijk en legt (al dan niet impliciet) de verantwoordelijkheid
bij de patiënt.
Conclusie
6.8 De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is.
Maatregel
6.9 Gelet op het gedrag van verweerder na het versturen van de sms’en kan naar het
oordeel van het college niet worden volstaan met een waarschuwing. Grensoverschrijdend
gedrag leidt veeleer tot de maatregel van (voorwaardelijke) schorsing. Echter, gelet
op het tijdsverloop tussen het versturen van de sms’en en de klacht, en het inzicht
dat verweerder (in ieder geval ter zitting) heeft getoond in de verstrekkende gevolgen
die zijn handelen heeft gehad op de gezondheid en het herstel van klaagster, zal het
college volstaan met een berisping.
De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt verweerder de maatregel op van berisping.
Deze beslissing is gegeven door A.M.G.J. van Amsterdam, voorzitter, R.E. van Hellemondt,
lid-jurist, C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, T.A.W. van der Schoot en M.D. Mostert-Uijterwijk,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris, en in het openbaar
uitgesproken op 13 december 2022.