ECLI:NL:TGZRAMS:2022:182 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4138

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:182
Datum uitspraak: 16-12-2022
Datum publicatie: 16-12-2022
Zaaknummer(s): A2022/4138
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een orthopedisch chirurg. Klaagster heeft sinds jaren last van pijnlijke krampen in de rechteronderarm en een vaardigheidsstoornis van de rechterhand. Na eerder een expectatief beleid elders, kwam klaagster via verwijzing van de huisarts terecht bij de orthopedisch chirurg. Na anamnese en lichamelijk onderzoek concludeerde hij tot een supinator syndroom rechts. Hij heeft klaagster verwezen naar een neurochirurg. Deze adviseerde de supinator vrij te maken. Na het uitvoeren van de operatie en een nacontrole is de orthopedisch chirurg niet meer betrokken geweest bij de behandeling van klaagster. De klachten zijn nadien verergerd. Jaren later werd bij klaagster de diagnose MMN gesteld. Klaagster verwijt de orthopedisch chirurg dat hij op een onzorgvuldige wijze tot zijn diagnose is gekomen doordat hij 1) de gestelde diagnose MMN vanuit het UMCU niet heeft meegenomen, 2) de klachten van klaagster vanuit een tunnelvisie heeft beoordeeld, 3) geen aanvullende diagnostische onderzoeken heeft laten doen. De orthopedisch chirurg heeft de klacht bestreden. Het college overweegt dat de diagnose MMN niet in de betreffende brief van het UMCU is vermeld, er waren op dat moment nog onvoldoende aanwijzingen voor MMN. De orthopedisch chirurg heeft voorts goed gedocumenteerd welke klachten klaagster had en wat zijn bevindingen bij lichamelijk onderzoek waren. Zijn constateringen pasten bij ‘supinator syndroom’, van tunnelvisie was geen sprake. Op het moment dat er op zorgvuldige wijze een diagnose gesteld kan worden, is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar wanneer er niet ook nog aanvullende diagnostische onderzoeken worden gedaan. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM

Beslissing van 16 december 2022 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,


tegen


C,
orthopedisch chirurg, destijds werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de orthopedisch chirurg,
gemachtigde: mr. H.

1. De procedure
1.1  Het verloop van de procedure blijkt uit:
-  het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 april 2022;
-  het verweerschrift met de bijlagen;
-  de brief van klaagster van 20 juli 2022, met als bijlagen aanvullende stukken;
-  het proces-verbaal van het op 25 augustus 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek met de bijlagen;
-  de brief van 15 september 2022 van de gemachtigde van de orthopedisch chirurg.

1.2  Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.

2. Waar gaat de zaak over?
2.1   Klaagster (geboren in 1958) heeft vanaf 2014/2015 last van pijnlijke krampen in de 
rechteronderarm en een vaardigheidsstoornis van de rechterhand, wat haar onder meer hindert bij het 
pianospelen wat zij op hoog amateurniveau doet. In eerste instantie is klaagster met haar klachten 
naar het E, gegaan, waar een radiaal tunnelsyndroom rechts is
geconstateerd.
Op 3 maart 2016 bezocht zij het F, voor een second opinion. De betrokken neuroloog van het F, 
concludeerde ‘idiopatische radialis neuropathie … rechts’, ofwel een storing in de functie van de 
zenuwen van de onderarm zonder bekende oorzaak. Als aanvullend onderzoek zijn onder meer een EMG en 
MRI gemaakt. Bij de zenuwechografie op die dag is onder meer
geconstateerd: “Verdikte n. radialis R proximaal van de elleboog”. Deze neurochirurg adviseerde een expectatief beleid. Hij schreef daarover in zijn brief aan de neuroloog die 
klaagster het eerst had onderzocht onder meer: “Bij progressie van klachten geleidingsonderzoek 
volgens MMN protocol overwegen en bij centrale kenmerken diagnose MND heroverwegen (nu onvoldoende 
aanwijzingen voor).” Bij MMN (multifocale motorische neuropathie) is er sprake van een 
ontstekingsachtige aandoening van de zenuwen en bij MND (motor neuron disease) is er sprake van een 
aandoening waarbij de motorische zenuwen in de hersenstam of in het ruggemerg zijn aangedaan. 
Klaagster kreeg geen medicatie voorgeschreven maar zij kreeg wel adviezen en bij nieuwe klachten of 
verergering zou zij weer contact opnemen.

2.2  In mei 2018 is klaagster via een verwijzing van haar huisarts onder behandeling
gekomen van het G.

2.3  Op 14 september 2018 heeft de orthopedisch chirurg klaagster onderzocht. Na de
anamnese en lichamelijk onderzoek concludeerde hij: “Overtuigend supinator syndroom rechts, milde 
postureel bepaalde cervicobrachialgie. Onduidelijk is of dit het hele verhaal is of dat er nog meer 
meespeelt.” De orthopedisch chirurg heeft klaagster verwezen naar een neurochirurg gespecialiseerd 
in perifeer zenuwletsel, voor een beoordeling van de supinator (een spier in de onderarm). Hij 
adviseerde de supinator vrij te maken (“release van de oppervlakkige laag van de supinator”) omdat 
hij verwachtte dat die ingreep de klachten voor een deel of geheel zou verhelpen. In elk geval zou 
daarmee duidelijkheid komen over de oorzaak van de klachten. Daarnaast adviseerde hij klaagster 
gespecialiseerde oefentherapie
mensendieck.


2.4  Op 25 september 2018 is klaagster geopereerd, waarbij de orthopedisch chirurg de operatie uitvoerde.

2.5   Bij de eerste controle, op 9 oktober 2018, was zowel de orthopedisch chirurg als een 
sportarts aanwezig. Hierbij werd geconstateerd: “De druk op de rechter onderarm is verdwenen. Geen 
sensibiliteitsstoornis. Heeft weer veel piano gespeeld. De kracht in EPL (extensor pollicis longus) 
rechts is thans 5/5!, de kracht van de extensor digitorum communis (dig 3 en 4) is 3/5.” Nadien is 
de orthopedisch chirurg niet meer bij de behandeling van klaagster betrokken geweest.

2.6   Op 4 maart 2019 werd klaagster gezien op de polikliniek neurologie. Uit de anamnese bleek dat 
zij nog steeds klachten had, maar wel andere dan waarmee zij naar de orthopedisch chirurg was 
gegaan. De conclusie van de betrokken arts was een verdenking op pronator teres (beknelling van een 
van de zenuwen van de onderarm) / AIN syndroom (een aandoening met motorische 
uitvalsverschijnselen).

2.7  De klachten zijn verergerd en op 22 maart 2021 werd de diagnose MMN gesteld.

3. Wat houdt de klacht in?
Klaagster verwijt de orthopedisch chirurg dat hij op een onzorgvuldige manier tot zijn
diagnose is gekomen doordat hij:
1) de gestelde diagnose MMN niet heeft meegenomen;
2) de klachten van klaagster vanuit een tunnelvisie heeft beoordeeld;
3) in G, geen aanvullende diagnostische onderzoeken heeft laten doen (echo, EMG en MRI).

4. Wat is het verweer?
De orthopedisch chirurg heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder 
besproken. De orthopedisch chirurg stelt dat hij een uitgebreide anamnese en lichamelijk onderzoek 
heeft gedaan en verwijst daarbij naar zijn correspondentie aan de huisarts. Hij heeft de diagnose 
‘supinator syndroom’ gesteld op basis van de anamnese en zijn lichamelijk onderzoek. Omdat de 
orthopedisch chirurg ervan overtuigd was dat dit de juiste diagnose was, was het niet nodig om 
aanvullend onderzoek te doen, te meer omdat klaagster eerder uitvoerig door de afdeling neurologie 
van het F, was onderzocht. Hij had er oog voor dat er mogelijk meer speelde. Met de operatie wilde 
de orthopedisch chirurg kijken of dit de klachten zou verhelpen of dat nader onderzoek nodig was. 
Uit het herstel na de
operatie bleek dat hij de juiste diagnose had gesteld.

5. Wat zijn de overwegingen van het college?
5.1  Het college komt tot de conclusie dat de orthopedisch chirurg niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.2   Allereerst is van belang dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel 
handelen niet om gaat of dat handelen anders of mogelijk zelfs beter had gekund, maar om het geven 
van een antwoord op de vraag of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de 
grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de wetenschappelijke 
inzichten ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toentertijd in de 
beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Beoordeeld dient te worden of verweerder 
een persoonlijk verwijt treft. Achteraf verkregen kennis en wetenschap dienen, evenals het verdere 
beloop, buiten beschouwing te worden gelaten, omdat verweerder die wetenschap op het moment van 
zijn handelen ook
niet had.


Klachtonderdeel 1: onzorgvuldige diagnosestelling, diagnose MMN niet meegenomen
5.3   Klaagster heeft gesteld dat het F, op 10 maart 2016 bij haar de diagnose MMN had gesteld. Dit 
staat echter niet in de betreffende brief. De arts van het F, die het onderzoek bij klaagster heeft 
uitgevoerd, heeft geschreven dat er bij verergering van de klachten aan MMN
of MND moet worden gedacht maar dat daar op het moment van zijn onderzoek nog onvoldoende aanwijzingen voor waren en dat MMN bovendien zeer zelden (6 per miljoen
inwoners) voorkomt. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 2: tunnelvisie 

5.4   Het college is het niet met klaagster eens dat de orthopedisch chirurg bij zijn 
diagnosestelling aan tunnelvisie heeft geleden. Hij heeft goed gedocumenteerd welke klachten 
klaagster had en wat zijn bevindingen bij het lichamelijk onderzoek waren. De constateringen pasten 
bij de diagnose ‘supinator syndroom’. Ook de geconsulteerde neurochirurg, met wie hij de operatie 
heeft uitgevoerd, was daarvan overtuigd. In de status staat vermeld dat bij de poliklinische 
controle na de operatie bleek dat de kracht van de extensor pollicis longus (die voor de operatie 
verminderd was) na de operatie was hersteld. De orthopedisch chirurg mocht daaruit concluderen dat 
zijn diagnose correct was en dat de operatie succesvol was verlopen. Dat ruim twee jaar later 
uiteindelijk toch de diagnose MMN wordt gesteld, doet daar niet aan af. Dit klachtonderdeel is 
kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 3: geen aanvullende diagnostische onderzoeken
5.5   De orthopedisch chirurg heeft de informatie uit de anamnese en zijn onderzoeken goed 
gedocumenteerd. Op basis daarvan mocht hij tot de diagnose ‘supinator syndroom’ komen en hij was er 
ook van overtuigd dat dit de juiste diagnose was. Ook de geconsulteerde neurochirurg was daarvan 
overtuigd. Op het moment dat er op zorgvuldige wijze een diagnose gesteld kan worden, is het niet 
tuchtrechtelijk verwijtbaar wanneer er niet ook nog aanvullende diagnostische onderzoeken worden 
gedaan. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.


Conclusie
5.6  De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.


6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, C.H. van Dijk, lid-jurist,
T.S. Oei, H.W.J. Koot en R.A. Christiano, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C.
Bouman, secretaris.