ECLI:NL:TGZRAMS:2022:179 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4144
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:179 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-12-2022 |
Datum publicatie: | 06-12-2022 |
Zaaknummer(s): | A2022/4144 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een neuroloog. Klager is bekend met rugklachten, in 2018 is bij hem HNP L4-L5 vastgesteld. Op 6 januari 2021 is klager met spoed per ambulance ingestuurd naar de afdeling neurologie van het ziekenhuis. Klager verwijt de neuroloog dat zij hem niet goed heeft onderzocht toen hij op de afdeling interne geneeskunde lag en hem veel te laat heeft laten opereren. Het college is van oordeel dat het volgen van de richtlijn Lumbosacraal Radiculair Syndroom (LRS) vanwege de diagnose die op 6 januari 2021 bij klager werd gesteld een verdedigbaar beleid was in deze situatie. Verder overweegt het college dat een blaasretentie een indicatie is voor het aanwezig zijn van een caudasyndroom. In geval van klager is, zodra op 8 januari 2021 de blaasretentie optrad, een spoed-MRI aangevraagd waarbij ernstige caudacompressie, als oorzaak van het caudasyndroom werd vastgesteld. Daarop is direct overlegd met een ander ziekenhuis, waar de operatie binnen 24 uur is uitgevoerd. Daarmee is adequaat gehandeld. Klacht ongegrond verklaard. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing van 6 december 2022 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen
C,
hoedanigheid neuroloog,
werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de neuroloog,
gemachtigde: D, werkzaam te B.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 8 april 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen.
De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van
het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij geen gebruik gemaakt. De zaak is behandeld op de openbare zitting van 25 oktober
2022. De partijen zijn verschenen. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde,
klager door zijn echtgenote. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
De neuroloog was hoofdbehandelaar van klager tijdens een deel van de periode dat klager
was opgenomen in het E te B (hierna: het ziekenhuis). Klager is niet tevreden over
de (na)zorg die hij tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis heeft gekregen. Het college
komt tot de conclusie dat de neuroloog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Het college licht dat hierna toe.
3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 Klager is bekend met rugklachten. In 2018 is bij hem HNP L4-L5 vastgesteld, dat
wil zeggen een uitstulping (hernia) van twee tussenwervelschijven in de onderrug,
die drukken op een zenuw. Klager is op 6 januari 2021 door de huisarts met spoed per
ambulance ingestuurd naar de afdeling neurologie van het ziekenhuis. De verwijsbrief
vermeldt voor zover hier van belang (alle citaten inclusief eventuele typ- en taalfouten):
“(S) ..-12 nog hier op consult geweest met verzoek MRI omdat het niet meer ging. Patiënt
gisterochtend acute lage rugpijn gekregen (…), door zijn benen gezakt. Kruipend naar
de woonkamer teruggegaan. Sindsdien niet meer van plek afgekomen, plast in een flesje.
Zeer forse pijn in onderrug alsmede li been, weinig kracht in li been. Plassen duurt
een kwartier, partner moet aangeven wanneer plas komt en is gestopt. Voelt dus wel
aandrang, geen urineincontinentie. Geen rijbroekanesthesie.(…) (O) (…) Goed aanspreekbaar,
matig pijnlijke indruk. Kan li been wat buigen, heffen lukt niet. Geen aanw. sensibiliteitsstoornis
been/rijbroekgebied. (E) – rugpijn en pijn li been bij bekende HNP L4-L5, cave cauda
syndroom”. 3.2 Klager is na aankomst op de spoedeisende hulp beoordeeld door de dienstdoende
neuroloog, een collega van verweerster. In het verslag van deze anamnese en het lichamelijk
onderzoek staat, voor zover hier van belang, het volgende: “Anamnese Twee jaar geleden
hernia met pijn linker been, geen operatie. Daarna altijd rugpijn blijven houden,
geen beenpijn. Gisteren plots steek van hevige pijn in rug en meteen heel veel pijn
hele linker been zijkant en achterkant en tintelingen alle tenen. Geen kracht in de
benen, links erger dan rechts. Ontlasting 2 dagen geleden. Twee uur geleden geplast,
veel plas, niet kleine beetjes. Plast in flesje. Plassen duurt een kwartier, partner
moet aangeven wanneer plas komt en is gestopt. Voelt dus wel aandrang, geen urineincontinentie.
Geen rijbroekanesthesie. (…) Neurologisch onderzoek Ligt te kreunen en te hyperventileren
van de pijn. Onderzoek lastig, actief en passief bewegen geeft heel veel pijn in de
rug en in linkerbeen. alleen liggend onderzocht, staan en zitten gaat niet Proef van
Lasegue: nauwelijks mogelijk, meteen toenmane pijn rug en linker been, zowel links
als rechts. Kracht niet goed te beoordelen, maar kan benen optillen en voeten flecteren
en extenderen, links wat zwakker (door pijn?) Sensibiliteit hele linker been minder,
maar laterale zijde linker voet doffer dan mediane zijde (…).”. De collega van verweerster
heeft aangegeven dat aanvullend onderzoek nodig is en heeft in het verslag genoteerd
dat een bladderscan volgt. Verder heeft deze collega genoteerd dat met klager is besproken
dat een MRI gewoonlijk pas wordt gemaakt na zes weken beenpijn, niet bij rugpijn en
dat de caudasymptomen werden besproken. De conclusie van de collega was: “(…) kort
bestaande radiculopathie S1 links Geen caudasyndroom (…)”.
3.3 Aan het begin van de avond is klager opgenomen op de verpleegafdeling interne
geneeskunde. Verweerster (hierna: de neuroloog) was op 7 en 8 januari 2021 de afdelingsneuroloog
en in die periode de hoofdbehandelaar van klager. 3.4 In de nacht van 6 op 7 januari
2021 is klager twee keer onderzocht door een ANIOS (arts niet in opleiding tot specialist).
Deze noteerde hierover het volgende: “VPK belt dat pt toename heeft van gevoelsstoornis
in linker been. Bij bladderen eerder 10cc na uitplassen. A. pt voelt wel aandrang
bij plassen, maar is minder dan normaal. LO: geen hypesthesie in rijbroekgebied, alleen
hypesthesie linker bil. Verder hypesthesie gehele linker been (bepaald gebied niet
meer dan het andere). Nog steeds veel pijn bij beweging van linker been. C: geen aanwijzingen
voor cauda syndroom, beeld passend bij radiculair syndroom. B: expectatief (...) Om
6 uur opnieuw contact vanuit VPK: vanwege onhoudbare pijn. (...) LO: 600cc in blaas
voor mictie. Na mictie: 0cc Erg pijnlijk, ligt te woelen in zijn bed. Hypesthesie
gehele linker been en linker bil. Geen hypesthesie in rijbroekgebied. Anus: gevoel
rodom intact, staat niet open en kringspier kan pt samenspannen. C: HNP, geen cauda
syndroom aanwijzingen. (...)”.
3.5 Op 7 januari 2021 om 15:45 uur is klager beoordeeld door de afdelingsarts, onder
supervisie van de neuroloog. Omdat orale pijnstilling geen verlichting van de pijn
gaf is klager toen aangemeld voor een wortelblokkade op de volgende dag. Hierover
is het volgende in het medisch dossier genoteerd: “F mede beoordeeld door dr C - 3d
controles - ophogen oxycodon mga naar 2d20mg - start pregabaline 2d75mg - start oxazepam
3d10mg z.n. wegens zer gespannen en onrustig - start dalteparine profylaxe (...) -
pijnteam icc@ morgen 8/8/21 wortelblokkade (...)” In het verpleegkundig dossier van
dezelfde middag staat het volgende: “UP: + Dhr wil liever niet plassen omdat dit pijn
doet. Def:-, heeft wel aandrang. (...) Uitscheiding: Up + OM 17.30u 650cc geleegd
Def – Flat+ Kreeg movicolon, hier op geattendeerd.”.
3.6 Op 8 januari 2021 ontstond bij klager een retentieblaas en werd een katheter geplaatst.
De afdelingsarts F heeft daarom onder supervisie van de neuroloog een spoed-MRI aangevraagd
in verband met de klinische verdenking op een caudasyndroom, die werd gemaakt na de
uitvoering van de wortelblokkade. Toen uit de MRI bleek dat sprake was van een ernstige
compressie van de cauda, en daarmee van een operabele oorzaak voor het caudasyndroom,
is een spoedambulance besteld. De ambulance heeft klager om 20.00 uur naar het G vervoerd,
waar klager later die nacht is geopereerd.
3.7 Op 9 januari 2021 is klager weer teruggekomen in het ziekenhuis. Verweerster had
toen geen dienst meer als afdelingsneuroloog. Op 12 januari 2021 noteerde een ANIOS
neurologie het volgende in het dossier: “Patiënt werd teruggeplaatst op 9/1 vanuit
het G. De pijn was inmiddels goed onder controle waardoor de patiënt ook weer kon
mobiliseren. Fysiotherapie werd aangevraagd. Na de operatie was nog sprake van een
persisterend blaasretentie waarvoor patiënt op de afdeling intermitterend gekatheteriseerd
werd. De uroloog werd in consult gevraagd, welke hem de adviezen gaf om 5-6 keer per
dag te proberen te plassen, en zelf te katheteriseren als dit niet lukte. De uroloog
heeft poliklinisch vervolg afgesproken met patiënt. (...) Op 12-1 kon patiënt met
ontslag naar huis. Er werd geen poliklinisch vervolg afgesproken daar de neurochirurg
in het G patiënt al poliklinisch vervolgt. (...) H coass iom I neuroloog”.
3.8 Klager is na ontslag nog eenmaal poliklinisch gezien door een collega van de neuroloog. Deze collega heeft daarna nog een aantal keer telefonisch contact gehad met klager, zijn vrouw en een met klager bevriende cardioloog.
4. Wat houdt de klacht in?
Klager verwijt de neuroloog dat:
a) zij hem niet goed heeft onderzocht toen hij op de afdeling interne geneeskunde
lag en hem veel te laat heeft laten opereren;
b) de nazorg heel slecht was en dat daarbij weinig empathie voor de situatie van klager
is getoond.
5. Wat is het verweer?
De neuroloog heeft een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid en, voor het geval het
college de klacht wel inhoudelijk behandelt, de klacht bestreden. Het verweer wordt
voor zover nodig hierna verder besproken.
6. Wat zijn de overwegingen van het college?
6.1 Het is duidelijk dat klager nog steeds erg veel last heeft van de gevolgen van
het caudasyndroom en dat dit een grote impact heeft op zijn leven. Dat valt zeer te
betreuren voor hem en zijn naasten.
Is de klacht ontvankelijk?
6.2 De neuroloog heeft een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid, maar heeft dit
verweer verder niet onderbouwd. Het college ziet geen aanleiding voor niet-ontvankelijkheid
en zal de klacht daarom hierna inhoudelijk bespreken. Welke criteria gelden bij de
beoordeling?
6.3 De vraag is of de neuroloog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. Dat is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende neuroloog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel a) Onvoldoende onderzoek en te laat opereren
6.4 De neuroloog heeft aangevoerd dat vanwege de diagnose die op 6 januari 2021 werd
gesteld bij de beoordeling van de toestand van klager de richtlijn Lumbosacraal Radiculair
Syndroom (LRS) van de NVN is gevolgd. Het college is van oordeel dat dit een verdedigbaar
beleid was in deze situatie en dat klager onder supervisie van de neuroloog inderdaad
volgens deze richtlijn is onderzocht en behandeld.
6.5 Het college stelt voorop dat het optreden van een caudasyndroom heel zeldzaam
is. Er bestaat geen consensus over de termijn waarbinnen geopereerd moet worden wanneer
het optreden van het caudasyndroom wordt geconstateerd, maar in het algemeen wordt
een termijn van maximaal 24 uur aangehouden. Wel is duidelijk dat blaasretentie een
indicatie is voor het aanwezig zijn van een caudasyndroom. In geval van klager is,
zodra op 8 januari 2021 de blaasretentie optrad, een spoed-MRI aangevraagd waarbij
ernstige caudacompressie, als oorzaak van het caudasyndroom werd vastgesteld. Daarop
is direct overlegd met het G en is in het G de operatie binnen 24 uur uitgevoerd.
Daarmee is adequaat gehandeld. Het college merkt daarbij op dat ook niet zonder meer
waarschijnlijk is dat een eerder gemaakte MRI tot een eerder uitgevoerde operatie
of een andere uitkomst zou hebben geleid.
6.6 Dit leidt tot de conclusie dat de neuroloog heeft voldaan aan de zorgplicht die
op haar rust en dat klachtonderdeel a) ongegrond is.
Klachtonderdeel b) Onvoldoende nazorg
6.7 Na de operatie in het G is klager op 9 januari 2021 weer overgebracht naar het
ziekenhuis. De neuroloog heeft aangevoerd dat zij in de periode na de operatie niet
betrokken was bij de zorg voor klager. Ook was zij in die periode niet zijn hoofdbehandelaar;
die verantwoordelijkheid rustte volgens de vaste afspraken binnen het ziekenhuis op
de neuroloog die in die week dienst had, aldus de neuroloog. Zoals onder randnummer
6.3 al is opgemerkt kunnen zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden
gehouden voor hun eigen handelen. Hieruit volgt dat ook klachtonderdeel b) ongegrond
is.
Conclusie
6.8 De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
7. De beslissing
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, E.M. Deen, lid-jurist,
J.A. Carpay, R.H. Boerman en M.V. Huisman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C.
Kruit, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022.