ECLI:NL:TGZRAMS:2022:166 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4365

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:166
Datum uitspraak: 15-11-2022
Datum publicatie: 15-11-2022
Zaaknummer(s): A2022/4365
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts deels gegrond, zonder oplegging van een maatregel. De huisarts heeft de zoon van klaagster gezien op de huisartsenpost. Volgens klaagster heeft hij de medische situatie van haar zoon onderschat en hem zonder gepaste adviezen naar huis gestuurd zonder eerst een kinderarts te raadplegen. Verder heeft klaagster een klacht over de manier van communiceren en verwijt zij de huisarts dat hij in de brief naar de eigen huisarts niet de volledige gang van zaken heeft geschetst. De huisarts heeft de klacht bestreden. Het college is van oordeel dat de huisarts op adequate wijze de zoon heeft onderzocht en hij geen kinderarts hoefde te raadplegen. De huisarts mocht daarentegen niet voorbijgaan aan de extreem laag gemeten glucosewaarde (0,6 mmol/L). Hij heeft dit tekortschieten echter vrijwel direct na het consult onderkend, actie ondernomen en zijn eerdere nalaten gecorrigeerd. Het college is van oordeel dat het kortstondig tekortschieten niet ernstig genoeg is om over te gaan tot oplegging van een maatregel. Met betrekking tot de uitlatingen van de huisarts tijdens het consult kan het college niet vaststellen wat er precies is gezegd. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard. Over de verslaglegging aan de eigen huisarts oordeelt het college dat de huisarts vollediger had kunnen zijn. Voor een goede hulpverlening was de ontbrekende informatie echter niet noodzakelijk en evenmin voor de toetsbaarheid van zijn handelen. Het ontbreken van deze gegevens is naar het oordeel van het college dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De conclusie is dat de klacht deels gegrond is en dat er geen maatregel wordt opgelegd.

A2022/4365

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 15 november 2022 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klaagster,


tegen


C,
huisarts,
werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. J.M. Janson, werkzaam te Utrecht.


1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 juni 2022;
- het verweerschrift met de bijlage.

De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

De zaak is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2022. De partijen zijn verschenen. Klaagster werd bijgestaan door haar partner. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Alle aanwezigen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.


2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?

2.1 Klaagster is de moeder van een zoon van (nu) 3 jaar oud, genaamd E. Vanaf 9 maart 2022 was E ziek en moest hij veelvuldig braken. Klaagster heeft op 10 maart 2022 met E de eigen huisarts bezocht. De eigen huisarts heeft Zofran-drank voorgeschreven, een middel tegen misselijkheid en braken. In de nacht van 11 op 12 maart 2022 heeft klaagster met de HAP (huisartsenpost) gebeld. De huisarts heeft E om 4.10 uur die nacht gezien op de HAP. Hij heeft een anamnese afgenomen en E lichamelijk onderzocht. De huisarts besloot daarnaast de glucosewaarde te meten, die 0,6 mmol/L bedroeg. Vanwege het klinische beeld en een eerdere verkeerde meting door het apparaat ging de huisarts ervan uit dat de extreem lage glucosewaarde niet klopte. De huisarts stelde de (werk)diagnose braken op
basis van buikgriep. Zijn advies was om thuis te rehydreren, waarna klaagster met E naar huis is gegaan. Na het consult meende de huisarts dat hij niet juist had gehandeld en de glucose opnieuw had moeten meten. Hij heeft toen alsnog de kinderarts geraadpleegd, die adviseerde E in te sturen. De huisarts heeft vervolgens rond 5.00 uur contact gezocht met klaagster en E doorgestuurd naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis werd een glucose gemeten van 2,9 mmol/L (veneus 3.2 mmol/L). Als diagnose werd ketotische hypoglycemie bij braken gesteld op basis van buikgriep. E kreeg hydratatie via een sonde en ter waarborging van de glucose werd een perifeer infuus geplaatst. Op 13 maart 2022 is hij naar huis ontslagen. Klaagster heeft kort daarna een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de HAP, waarna op 15 april 2022 een klachtgesprek heeft plaatsgevonden met klaagster, haar partner de huisarts en de directeur van de HAP.

2.2 Volgens klaagster heeft de huisarts de medische situatie van E onderschat en hem zonder gepaste adviezen naar huis gestuurd zonder eerst een kinderarts te raadplegen. Verder heeft klaagster de manier van communiceren door de huisarts tijdens het consult als vervelend en onprofessioneel ervaren. Ook verwijt klaagster de huisarts dat hij in de brief naar de eigen huisarts niet de volledige gang van zaken heeft geschetst.

2.3 Het college komt tot de conclusie dat de klacht gedeeltelijk gegrond is, maar legt de huisarts geen maatregel op. Het college licht dat hierna toe.


3. Wat is er precies gebeurd?

3.1 Zoals hiervoor omschreven, ziet de huisarts E in de nacht van 11 op 12 maart
2022 om 4.10 uur op de HAP. De huisarts neemt een anamnese af en verricht lichamelijk onderzoek bij E. In het waarneembericht noteert hij (alle citaten voor zover van belang en inclusief eventuele taal- en typefouten):
“(…)
(WWE) Zie hieronder. Sinds woensdag nacht aan het braken, toen meermaals. Nu bij ieder hapje eten of drinken braakt E. Houdt de Sofran niet binnen, staat de zetpil PCM niet toe. Koorts. Laatste plasluier gistermiddag 11.30. Niet suf, erg hangerig. Had aanvankelijk dunne ontlasting, was nu weer wat vaster.
(O) (WWE) T37.1, P138, SaO2 99%, AH rustig, niet suf, hangerig
Droge lippen, vochtige slijmvliezen, CR<2s, normale huidturgor
Cor: S1S2, geen souffles, pulm: VAG, geen bijgeluiden.
Adomen: levendige peristaltiek, WT, soepele buik, niet evident drukpijnlijk.
Gluc 0,6.
(…)”

3.2 Op basis van zijn bevindingen stelt de huisarts de diagnose braken op basis van
gastro-enteritis (buikgriep). Hij adviseert thuis te rehydreren om een opname met rehydratie per sonde te voorkomen.

3.3 Na het consult raadpleegt de huisarts alsnog een kinderarts. De arts-assistent
kindergeneeskunde adviseert E in te sturen. De huisarts zoekt daarop rond 5:00 uur contact met klaagster en stuurt E door naar het ziekenhuis.

3.4 In het waarneembericht noteert de huisarts:
“(…)
(E) (WWE) Misselijkheid en braken bij verdenking gastro-enteritis. Nu klinisch geen dehydratatie, echter wel hypoglycemie DD Hypoglykemische keto-acidose
(P) (WWE) Gezien hypoglycemie nu nog dextro en verwezen naar SEH RdGG voor kinderarts
(…)”

3.5 Klaagster arriveert rond 5.15 uur met E in het ziekenhuis. Aldaar wordt een
bedside glucose van 2,9 mmol/L gemeten (veneus 3,2 mmol/L). E krijgt hydratatie via een sonde en ter waarborging van de glucose wordt een perifeer infuus geplaatst. Op 13 maart 2022 wordt hij naar huis ontslagen.

3.6 Op 22 maart 2022 dient klaagster een klacht in bij de HAP. De huisarts reageert
hierop (intern) als volgt:

“Over de casus had ik al een naar gevoel. Bij het terugbellen om het kindje in te sturen, had ik daarom over de manier hoe het gelopen was aan de telefoon mijn excuses aangeboden. Ik vond het al vervelend hoe het gelopen was.
Betreft de glucose heb ik spijtig genoeg niet goed gecommuniceerd. Bij een suiker dat zo laag is, verwacht je een patiënt die comateus is. Dit was zeker niet het geval. Later blijkt ook dat bij het testen van mijn glucose meter dat hij stuk is. Ik heb namelijk op een andere patiënt en later bij mijzelf ook 0,6 gemeten. Ik snap dat het voor moeder voelt alsof dit weggewuifd is en als enorm raar is ervaren. Ik had achteraf dan ook een andere meter moeten zoeken en het over moeten prikken.

Na het meten van deze rare waarde voelde het voor mij niet goed en heb ik toch overlegd met de kindergeneeskunde en patiënt achteraf ingestuurd. En niet alleen wegens de waarde maar ook wegens het aanhoudende braken.
Ik zou daarom ook graag de SEH brief van de kinderarts zien, om zo ook de bevindingen van hun onderzoek te kunnen vergelijken met die van mij. Dit ter lering voor mij.

Verder ben ik meer dan bereid om contact te hebben met moeder. Ik begrijp gezien het beloop de klacht heel goed.”

3.7 Op 15 april 2022 wordt de klacht met klaagster, haar partner, de huisarts en de
directeur van de HAP besproken. De huisarts biedt tijdens het gesprek zijn excuses aan voor de gang van zaken. Aan het eind van het gesprek laat klaagster weten de casus nog niet geheel af te kunnen sluiten.

4. Wat houdt de klacht in?

Klaagster verwijt de huisarts – samengevat – dat hij

a) tijdens het consult op de HAP de ernst van de lichamelijke situatie van E heeft onderschat en hem ten onrechte naar huis heeft gestuurd zonder een kinderarts te raadplegen;
b) geen passende adviezen voor de nacht en de dag erna heeft meegegeven;
c) op een vervelende en onprofessionele manier heeft gecommuniceerd met klaagster, onder meer over de noodzaak om een kinderarts te raadplegen;
d) in de brief aan de eigen huisarts van patiënt niet de werkelijke gang van zaken heeft beschreven.


5. Wat is het verweer?

De huisarts heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.


6. Wat zijn de overwegingen van het college?

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

6.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Klachtonderdelen a) en b) beoordeling en adviezen

6.2 De klachtonderdelen a) en b) betreffen de beoordeling van E door de huisarts en de adviezen die de huisarts heeft gegeven. In de kern komen deze klachtonderdelen erop neer dat de huisarts de lichamelijke situatie van E heeft onderschat en hij klaagster met E naar huis heeft gestuurd, zonder een kinderarts te raadplegen en zonder gepaste adviezen voor de nacht en de dag erna. Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.


6.3 Het college is van oordeel dat de huisarts de gezondheidssituatie van E niet heeft onderschat. De huisarts heeft op adequate wijze de anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Op basis van zijn bevindingen kon de huisarts concluderen dat sprake was van braken op basis van gastro-enteritis (buikgriep) en klaagster met E naar huis laten gaan met het advies te rehydreren. De huisarts hoefde hiervoor geen kinderarts te raadplegen.

6.4 Wat echter niet goed is gegaan is het volgende. De huisarts heeft ook de glucosewaarde van E gemeten. Deze bleek extreem laag (0,6 mmol/L). Omdat deze waarde niet overeenkwam met het klinisch beeld heeft de huisarts geconcludeerd dat de meting niet kon kloppen. Hoewel het college deze gedachtegang begrijpt, mocht de huisarts niet aan de lage glucosewaarde voorbijgaan. Hij had de waarde opnieuw moeten meten of aan klaagster duidelijke instructies en adviezen moeten meegegeven hoe te handelen op de lage glucosewaarde. De huisarts heeft dit nagelaten en klaagster met E naar huis laten gaan met alleen adviezen over rehydreren. Hiermee heeft de huisarts niet de zorg betracht die van hem mocht worden verwacht.

In zoverre slagen de klachtonderdelen a) en b).


Klachtonderdeel c) communicatie en bejegening

6.5 Klaagster heeft het contact met de huisarts als vervelend en onprofessioneel ervaren en heeft het gevoel gekregen dat haar zorgen werden weggewuifd en haar de mond werd gesnoerd. Volgens de huisarts had de communicatie beter gekund: hij had klaagster beter kunnen meenemen in zijn overwegingen en hij had beter kunnen doorvragen op de hulpvraag/zorgen van klaagster. De huisarts herkent zich echter niet in het beeld dat hij zorgen heeft weggewuifd en klaagster de mond heeft gesnoerd. De huisarts betreurt het dat klaagster de communicatie zo heeft ervaren.


6.6 De huisarts ontkent de wijze van communiceren en bejegening zoals beschreven door klaagster en geeft een andere kleur aan het consult. Hierdoor is niet vast te stellen hoe het gesprek precies is verlopen. Klaagster en de huisarts waren immers alleen bij het consult aanwezig. Dit brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of de huisarts klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van de huisarts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en van de huisarts evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.


Klachtonderdeel d) verslaglegging

6.7 Klaagster stelt dat de huisarts in het waarneembericht aan de eigen huisarts niet de werkelijke gang van zaken heeft beschreven. De huisarts heeft hierin namelijk onder meer niet vermeld dat hij een zeer lage glucosewaarde had gemeten, klaagster en E in eerste instantie naar huis heeft gestuurd, na het consult de kinderarts heeft geconsulteerd en naar aanleiding daarvan klaagster heeft gebeld om E alsnog in te sturen naar het ziekenhuis. De huisarts geeft aan dat hij het waarneembericht van de HAP in eerste instantie heeft opengelaten omdat de glucosewaarde hem niet lekker zat en het waarneembericht achteraf niet meer kan worden gecorrigeerd of aangevuld. De huisarts heeft – na het daaropvolgende consult – contact gezocht met de kinderarts en vervolgens contact opgenomen met klaagster. Daarna heeft de huisarts het waarneembericht ingevuld. De huisarts erkent dat het beter was geweest als hij ook had genoteerd dat hij klaagster met E aanvankelijk naar huis heeft laten gaan en pas daarna contact heeft opgenomen met de kinderarts waarna is besloten E alsnog in te sturen. Het was niet zijn intentie om de werkelijk gang van zaken te verdraaien.


6.8 Ingevolge artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek is de huisarts verplicht om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Daarin dient hij onder meer aantekening te houden van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de uitgevoerde verrichtingen, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk is. Naar het oordeel van het college was het vollediger geweest indien de huisarts in het dossier ook had genoteerd dat hij klaagster met E aanvankelijk naar huis heeft laten gaan en pas daarna contact heeft opgenomen met de kinderarts waarna E alsnog is ingestuurd. Voor een goede hulpverlening aan E was deze informatie evenwel niet noodzakelijk. Deze informatie is evenmin van belang voor de toetsbaarheid van het handelen van de huisarts. De huisarts heeft zijn handelen immers direct gecorrigeerd en klaagster hierover gebeld. Het ontbreken van deze gegevens is naar het oordeel van het college dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Klachtonderdeel d) is ongegrond.


Conclusie


6.9 De conclusie is dat klachtonderdelen a) en b) gegrond zijn. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Maatregel

6.10 Volgens het college had de huisarts niet voorbij mogen gaan aan de lage glucosewaarde. Hij had klaagster met E niet naar huis mogen laten gaan zonder de waarde opnieuw te meten en met alleen adviezen over rehydreren. De huisarts heeft dit tekortschieten echter vrijwel direct na het consult onderkend, hierop actie ondernomen en zijn eerdere nalaten gecorrigeerd. De huisarts heeft hiervoor zijn excuses aangeboden. Dit alles afwegend, is het college van oordeel dat het kortstondig tekortschieten niet ernstig genoeg is om over te gaan tot oplegging van een maatregel.

Het college volstaat daarom met de vaststelling dat de klacht deels gegrond is.


7. De beslissing

Het college:


- verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.


Deze beslissing is gegeven door E.A. Messer, voorzitter, S. Colsen, lid-jurist, G.J. Dogterom, A. Wewerinke en I. Weenink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door F.J.E. van Geijn, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022.


secretaris                                                                                                               voorzitter