ECLI:NL:TGZRAMS:2022:122 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3807

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:122
Datum uitspraak: 23-08-2022
Datum publicatie: 24-08-2022
Zaaknummer(s): A2022/3807
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts, gedeeltelijk gegrond verklaard. Waarschuwing en publicatie. Klaagster is de moeder van een inmiddels zesjarige dochter. De dochter heeft op vierjarige leeftijd gedurende acht maanden hormooninjecties toegediend gekregen in verband met een zeldzame ziekte. Zeven van de acht injecties heeft de huisarts toegediend. Uiteindelijk is duidelijk geworden dat de dosering elke keer te hoog is geweest. Klaagster vindt dat de huisarts onzorgvuldig heeft gehandeld door de dosering en de daarbij behorende intervallen van de injecties niet te verifiëren bij de kinderarts. Ook vindt zij dat de huisarts nadien onvoldoende moeite heeft gestoken in het herstel van het vertrouwen. Het college is het eens met de klacht dat de huisarts had moeten nagaan wat de juiste dosering was en met welke frequentie de hormooninjecties moesten worden toegediend en acht de klacht in zoverre gegrond. Het college overweegt daartoe dat de norm is dat bij onduidelijkheid over de intervallen en de dosis – bijvoorbeeld door discrepantie tussen de brief van de specialist en de informatie van de ouders of patiënt – de huisarts bij de specialist verifieert wat het juiste interval en de juiste dosering is. De gevolgen van een onjuiste combinatie interval/dosering kan voor een patiënt immers schadelijk zijn.

A2022/3807


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 23 augustus 2022 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klaagster,


tegen


C,
huisarts,
werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. K.M. ten Pas, werkzaam te Amsterdam.


1. De procedure


Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 18 januari 2022 (derde bijlage is ontvangen op 6 april 2022);
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 18 mei 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van de behandelend kinderarts, via klaagster ontvangen op 9 juni 2022.
De zaak is behandeld op de openbare zitting van 12 juli 2022. Klaagster is verschenen en werd vergezeld door haar partner D. De huisarts is ook verschenen en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.


2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?


2.1 Klaagster is de moeder van een inmiddels zesjarige dochter. Deze dochter heeft op vierjarige leeftijd gedurende acht maanden hormooninjecties toegediend gekregen in verband met een zeldzame ziekte. Zeven van de acht injecties heeft de huisarts toegediend. Op 15 oktober 2021 is duidelijk geworden dat de dosering elke keer te hoog is geweest. Klaagster vindt dat de huisarts onzorgvuldig heeft gehandeld door de dosering en de daarbij behorende intervallen van de injecties niet te verifiëren bij de kinderarts. Klaagster vreest voor de gevolgen van de te hoge dosering voor de gezondheid en ontwikkeling van haar dochter. Ook vindt zij dat de huisarts nadien onvoldoende moeite heeft gestoken in het herstel van het vertrouwen.

2.2 Het college komt tot de conclusie dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Het college is het eens met de klacht dat de huisarts had moeten nagaan wat de juiste dosering was en met welke frequentie de hormooninjecties moesten worden toegediend. Het college licht dat hierna toe.


3. Wat is er precies gebeurd?


3.1 Bij de dochter van klaagster, geboren in mei 2016, werden op vierjarige leeftijd verschijnselen van een vervroegde ingezette pubertijdsontwikkeling vastgesteld. De oorzaak is een aangeboren goedaardige vergroting van een gebied in de hersenen. De dochter moest hiervoor een behandeling met hormooninjecties ondergaan om de verdere inzet van de puberteit zo lang mogelijk uit te stellen. De kinderarts heeft deze behandeling voorgeschreven. In de brief aan de ouders heeft hij daarover geschreven dat de injectie elke 10 weken moest worden gegeven in een dosis van 11,25 mg. Deze brief is door klaagster aan de huisarts gegeven, voorafgaand aan het geven van de eerste injectie. Hierover is op dat moment geen overleg geweest, tussen kinderarts en huisarts.


3.2 Klaagster heeft haar dochter vanwege haar wens dat de injecties op een zo aangenaam mogelijke manier zouden worden geplaatst, ingeschreven bij een huisartsenpraktijk die zich voorstaat op haar kindvriendelijkheid. Dit was op 3 maart 2021.


3.3 De eerste afspraak was op 12 maart 2021 bij verweerster. Verweerster is huisarts. De afspraak is gemaakt na telefonisch overleg tussen de huisarts en klaagster. Klaagster heeft tijdens dit overleg uitleg gegeven over de noodzakelijkheid van de hormooninjecties bij haar dochter. De huisarts heeft op de bewuste afspraak de injectie niet kunnen toedienen; de dochter stribbelde tegen en de vloeistof stolde voordat zij kon worden ingespoten. Later in de middag heeft de huisarts het nog een keer geprobeerd. Het toedienen is toen wel gelukt.


3.4 Klaagster heeft op 17 maart 2021 naar de huisartsenpraktijk gebeld, omdat zij had gezien dat op het recept stond dat de injectie elke 10 weken moest worden toegediend. Klaagster had echter (via een assistent) tegen de kinderarts gezegd dat zij hadden gekozen voor een lagere dosering met injecties iedere vier weken. Klaagster drong bij de huisarts aan op injecties per vier weken (deze injecties hebben een navenant lagere dosering van 3,75 mg per injectie). De huisarts heeft de intervallen aangepast, maar de dosering niet. De huisarts heeft de dochter vervolgens nog zes maanden een hormooninjectie gegeven met een dosis van 11,25 mg, steeds met een interval van vier weken. Een zevende injectie is toegediend door een collega van de huisarts.


3.5 Op 15 oktober 2021 heeft de huisarts na een telefoongesprek met klaagster (met vragen over de dosering) contact opgenomen met de kinderarts. Uit het contact met de kinderarts werd haar duidelijk dat de dosis van 11,25 mg bij de intervallen van 10 weken hoorde. De oorspronkelijke brief van de kinderarts was nooit aangepast naar de intervallen
van vier weken met een daarbij horende lagere dosis. De dochter bleek dus acht maanden lang een te hoge dosis (en daarmee te veel hormonen) toegediend te hebben gekregen.


3.6 Op 20 oktober 2021 hebben de huisarts en klaagster de situatie besproken. De huisarts heeft klaagster haar excuses aangeboden. De huisarts heeft vervolgens op 26 oktober 2021 de kinderarts gesproken en geïnformeerd naar mogelijke schadelijke gevolgen voor de dochter. Volgens de kinderarts zijn die er niet. De huisarts heeft klaagster hierover op 27 oktober 2021 ingelicht. De huisarts is daarna om persoonlijke redenen tot januari 2022 afwezig geweest.


3.7 Klaagster heeft op 17 november 2021 een klacht ingediend bij de huisartsenpraktijk. De praktijkhouder heeft op 9 januari 2022 geantwoord. Klaagster heeft vervolgens de onderhavige tuchtklacht ingediend.


4. Wat houdt de klacht in?


Volgens klaagster heeft de huisarts onzorgvuldig gehandeld, omdat zij:


1) geen navraag heeft gedaan bij de kinderarts over de intervallen van het toedienen van de injectie, hoewel de brief van de kinderarts niet overeenkwam met wat de ouders vertelden;
2) onvoldoende moeite heeft gestoken in het herstel van het beschadigde vertrouwen.
De ouders zijn bang dat hun dochter schade zal ondervinden van de overdosis hormonen.


5. Wat is het verweer?


De huisarts heeft uitleg gegeven over het handelen op 12 maart 2021 en de periode nadien. Het verweer wordt, voor zover nodig, hierna verder besproken.


6. Wat zijn de overwegingen van het college?


Welke criteria gelden bij de beoordeling?


6.1 De vraag is of de huisarts ten aanzien van de dochter van klaagster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen.
Klachtonderdeel 1) geen navraag gedaan over interval toedienen injecties en dosering


6.2 Wat het eerste klachtonderdeel betreft, stelt het college vast dat er voorafgaand aan het geven van de injecties geen overleg heeft plaatsgevonden tussen verweerster en de kinderarts, over de frequentie en dosering. De norm is dat bij onduidelijkheid over de intervallen en de dosis – bijvoorbeeld door discrepantie tussen de brief van de specialist en de informatie van de ouders of patiënt – de huisarts bij de specialist verifieert wat het juiste interval en de juiste dosering is. De gevolgen van een onjuiste combinatie interval/dosering
kan voor een patiënt immers schadelijk zijn. Toegespitst op de onderhavige kwestie, had de huisarts dus na het telefonisch contact met klaagster op 17 maart 2021 contact moeten opnemen met de kinderarts om de frequentie (10 weken of vier weken?) en de dosis (11,25 mg of wat anders?) te controleren. Het nalaten ervan is onzorgvuldig, zoals overigens de huisarts ook zelf heeft ingezien en verklaard. De onzorgvuldigheid heeft zich bovendien alle zeven keer erna herhaald, waarvan zes keer onder verantwoordelijkheid van de huisarts.
Het college merkt in dit verband overigens nog op dat, hoewel niet van invloed op de eigen verantwoordelijkheid van de huisarts, ook bij de apotheek (al dan niet na signalering door (ICT-)systemen) de onjuiste combinatie van dosering en intervallen (blijkbaar) niet is opgemerkt.

Het eerste klachtonderdeel is daarom gegrond.


Klachtonderdeel 2) onvoldoende poging herstel van vertrouwen


6.3 Wat het tweede klachtonderdeel betreft, is het college van oordeel dat de huisarts binnen de norm is gebleven. Het tuchtcollege heeft geen reden te twijfelen aan de intentie van de huisarts om kort na 27 oktober 2021 met klaagster contact op te nemen, en acht het begrijpelijk dat de eigen uitval van de huisarts ertoe heeft geleid dat persoonlijke contact is uitgebleven. Van de praktijk had wat anders mogen worden verwacht, maar dat kan de huisarts niet worden verweten.


Dat de huisarts vervolgens bij haar terugkeer in januari 2022 niet alsnog contact heeft opgenomen verdient niet de schoonheidsprijs, maar acht het tuchtcollege onder de gegeven omstandigheden niet verwijtbaar. Hoewel persoonlijk contact ook in een later of laat stadium soelaas kan bieden en kan helpen het vertrouwen van de patiënt in de arts te herstellen en daarom na te streven is, kan het tuchtcollege gezien de reeds ingediende tuchtklacht begrip opbrengen voor de vrees van de huisarts om bij klaagster de indruk te wekken ‘haar van de klacht af te praten’ of ‘het zwijgen op te leggen’.


Conclusie


6.4 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Het gegrond verklaarde klachtonderdeel is het eerste klachtonderdeel. Maatregel?


6.5 Het is vervolgens de vraag welke maatregel passend is. Bij zijn overwegingen heeft het college enerzijds in aanmerking genomen dat het gaat om een in totaal zeven keer door de huisarts begane onzorgvuldigheid. De onzorgvuldigheid is verwijtbaar en had voorkomen kunnen en moeten worden. Het college kan zich voorstellen dat klaagster en haar partner zich tot op de dag van vandaag (ondanks de geruststellende reactie van de kinderarts) ernstige zorgen maken om de gezondheid van hun dochter.


Anderzijds is relevant dat de huisarts inzicht heeft getoond in haar handelen. Het college heeft er vertrouwen in dat de huisarts in de toekomst anders handelt, wat het primaire doel van het tuchtrecht is. Een waarschuwing wordt daarom als het meest passend gezien.


Anonieme publicatie


6.6 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing zonder vermelding van namen worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere huisartsen mogelijk lering kunnen trekken uit wat hiervoor is overwogen.


Het college:


- verklaart de klacht gegrond wat betreft het eerste klachtonderdeel;
- legt de huisarts de maatregel op van een waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact.


Deze beslissing is gegeven door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, R.P. Wijne, lid-jurist, B. van Ek, D.E. de Jong en A. Wewerinke, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A.E. Veeren, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.


secretaris                                                                         voorzitter
(de secretaris is buiten staat
van ondertekening)