ECLI:NL:TGZRAMS:2022:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3111

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:12
Datum uitspraak: 24-01-2022
Datum publicatie: 03-02-2022
Zaaknummer(s): A2021/3111
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: De psychiater (verweerster) heeft klaagster psychiatrisch onderzocht in het kader van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Zij heeft van haar onderzoek een (concept)rapport opgesteld. Klaagster is ontevreden over de werkwijze van verweerster en maakt haar verschillende verwijten, zoals onder meer 1) het ontnemen van inzage- en correctierecht, 2) een ander onderzoek uitvoeren dan de opdracht en klaagster niet in kennis stellen van de vraagstelling, 3) een ondeugdelijk rapport opgesteld en een ondeugdelijke methode van onderzoek uitgevoerd, 4) partijdig gehandeld en 5) het opzettelijk schenden van haar geheimhouding. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college heeft de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing naar aanleiding van de op 18 mei 2021 binnengekomen klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,

tegen

C,
psychiater,
werkzaam te D,
verweerster,
gemachtigde: mr. R.J. Peet te Utrecht.

1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de op 27 augustus 2021 van klaagster ontvangen stukken;
- het proces-verbaal van het op 27 oktober 2021 gehouden mondelinge vooronderzoek.
De klacht is op 10 december 2021 in raadkamer behandeld.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
Verweerster heeft klaagster psychiatrisch onderzocht in het kader van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Zij heeft van haar onderzoek een (concept)rapport opgesteld. Klaagster is ontevreden over de werkwijze van verweerster en maakt haar verschillende verwijten. Het college acht de klacht kennelijk ongegrond en licht dit als volgt toe.

3. De feiten
Op grond van de stukken gaat het college van het volgende uit:

3.1 Klaagster is op 20 augustus 2020 door de bedrijfsarts gezien op zijn spreekuur. Uit de schriftelijke terugkoppeling naar de werkgever van die datum blijkt dat klaagster zich per 22 februari 2019 had ziekgemeld en dat een deskundigenoordeel van december 2019 “een situatieve arbeidsongeschiktheid aan[gaf] voor ieder werk binnen dit gebouw…”. Gelet op een (fictieve) betermelding op 1 maart 2020 en een nieuwe ziekmelding op 19 juni 2020 vroeg de bedrijfsarts zich af of sprake was van een nieuwe ziekmelding of van een doorlopende ziekmelding. De bedrijfsarts concludeerde in de brief: “Daar in beide situaties terugkeer naar werk bij eigen werkgever niet meer mogelijk lijkt te zijn blijft de vraag wat het einddoel van de re-integratie is en hoe dat bereikt moet worden.”

3.2 In de terugkoppeling naar de werkgever van het consult met klaagster van 13 oktober 2020 heeft de bedrijfsarts onder meer geschreven: “M.i. zijn er momenteel zeker benutbare mogelijkheden. Advies is om via een onafhankelijke expertise een FML [college: functionelemogelijkhedenlijst] volgens UWV richtlijnen op te laten stellen om dit objectief in kaart te brengen.”

3.3 Verweerster is als psychiater werkzaam voor een onafhankelijk expertisebureau. In november 2020 is bij het expertisebureau een aanvraag binnengekomen voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek van klaagster. De werkgever heeft desgevraagd op 9 december 2020 aan klaagster bericht: “Je blijft vragen naar de specifieke opdracht voor [het expertisebureau]. Wij hebben je nu al enkele keren aangegeven dat [het expertisebureau] de opdracht heeft gekregen om een FML op te stellen. We verwachten dat je hieraan meewerkt.”

3.4 Op 5 februari 2021 heeft de kantonrechter een vonnis gewezen tussen klaagster en haar werkgever. Uit de door klaagster overgelegde passage van dit vonnis blijkt dat de werkgever klaagster herhaaldelijk heeft medegedeeld dat hij het expertisebureau opdracht heeft gegeven om een FML op te stellen. Klaagster kon zich vinden in het verzoek om een FML, maar wilde niet meewerken aan een medisch onderzoek. De kantonrechter heeft geoordeeld dat klaagster daaraan wel diende mee te werken en overwoog daarbij: “De werkgever hoeft ook niet op de hoogte te worden gesteld van de inhoud van dit medisch onderzoek. Hij hoeft alleen op de hoogte te worden gesteld van wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot de belastbaarheid van [klaagster].”

3.5 De bedrijfsarts heeft desgevraagd aan klaagster medegedeeld:
- op 18 februari 2021: “De vraagstelling was reeds beschreven in de terugkoppeling van het spreekuur van 13 oktober. Ik neem aan dat [het expertisebureau] die terugkoppeling in bezit heeft. Verder heb ik geen aanvullende vragen gesteld.”
- op 9 maart 2021: “Ik heb NIET zelf de aanvraag ingediend bij [het expertisebureau] maar deze zal gebeurd zijn op basis van mijn laatste terugkoppeling waarin staat : “Advies is om via een onafhankelijke medische expertise een FML volgens UWV richtlijnen op te laten stellen om dit objectief in kaart te brengen.” ”

3.6 Op 2 maart 2021 heeft het medische onderzoek plaatsgevonden bij de verzekeringsarts van het expertisebureau. De verzekeringsarts achtte een aanvullend psychiatrisch onderzoek nodig en heeft dit afgestemd met de bedrijfsarts. Voor het aanvullend onderzoek is een offerte naar de werkgever gezonden. Na accordering daarvan is klaagster uitgenodigd voor het psychiatrisch onderzoek, bestaande uit het invullen van een vragenlijst, een gesprek met een psycholoog en een gesprek met verweerster. Het gesprek tussen klaagster en verweerster is gevoerd op 21 april 2021.

3.7 Desgevraagd is door het secretariaat van het expertisebureau aan klaagster op 3 mei 2021 medegedeeld: “De aanvraag is bij ons ingediend door de werkgever, met als afwijkend rapportage adres de bedrijfsarts.”

3.8 Op 3 mei 2021 heeft het expertisebureau het psychiatrisch conceptrapport samen met het conceptrapport van de verzekeringsarts aan klaagster toegezonden ter inzage en correctie. In de begeleidende e-mail van die datum staat onder meer het volgende: “Indien de rapportage feitelijke onjuistheden bevat -zoals een onjuiste geboortedatum of naam- dan kunt u dat aangeven. Dit is het zogenaamde correctierecht. (…) Het correctierecht geldt uiteraard niet voor de observaties, de conclusies en de diagnose. Of uw correcties uiteindelijk in de definitieve versie van het rapport worden opgenomen blijft overigens ter verantwoording van de desbetreffende specialist. (…) Wij zullen in alle gevallen uw opmerkingen op de concept rapportage meesturen naar de aanvrager, zodat deze kennis kan nemen van uw reactie. Indien u hier bezwaar tegen heeft verzoeken wij u dit duidelijk kenbaar te maken.”

3.9 Klaagster heeft per e-mail van 3 mei 2021 gevraagd om een wat langere termijn voor haar reactie dan de door het expertisebureau gegeven drie dagen, omdat zij niet voldoende had aan drie werkdagen om alle onjuistheden uit te schrijven. Verder heeft klaagster onder meer geschreven: “Ook is nog niet duidelijk wie de aanvrager is. De bedrijfsarts zegt dat niet te zijn en ook zegt hij geen vragen te hebben gesteld. De vragen die jullie opnemen zijn ook volgens werkgever niet door werkgever gesteld. Jullie stellen eerder dat werkgever de aanvrager is. (…) Er zijn 2 rapportages. Er is geen psychologisch rapport aangevraagd door de bedrijfsarts (die heeft helemaal geen aanvraag gedaan) maar alleen een expertise voor het opstellen van een FML geadviseerd aan werkgever. Werkgever heeft alleen een FML gevraagd. (…) Nu lees ik dat het rapport van de psycholoog en psychiater direct naar de verzekeringsarts is gestuurd. Daardoor kan ik mijn correctierecht en inzagerecht niet meer uitoefenen. (…) De werkelijke opdracht, zo lees ik, was dus een psychologisch onderzoek en een second opinion. Dat is verborgen gehouden voor mij en de rechter. Dat was niet wat werkgever en bedrijfsarts mij en de rechter vertelde. Nu word ik geconfronteerd met een rapport waar helemaal niet om gevraagd is. Achteraf blijkt dus dat ik heb meegewerkt aan een ander onderzoek dan wat mij verteld is.”

3.10 Verweerster heeft per e-mail van 6 mei 2021 aan klaagster laten berichten: “Er is in eerste instantie een FML aangevraagd. De verzekeringsarts heeft hierna geadviseerd aan de bedrijfsarts om een psychiatrische expertise uit te laten voeren in verband met de door u gemelde psychische klachten. Dit heeft de bedrijfsarts vervolgens gedaan. Hierbij hebben wij de standaardvraagstelling gehanteerd, zoals weergegeven in het rapport. Vervolgens heeft u een gesprek met een psycholoog en met mij als psychiater gehad, waarna ik op basis hiervan een verslag gemaakt heb. Dit verslag heeft de verzekeringsarts vervolgens gebruikt om de vragen aan haar gesteld te kunnen beantwoorden. Het rapport van mij - waarin de informatie van de psycholoog is verwerkt - en het rapport van de verzekeringsarts zijn nu ter inzage en ter correctie aan u toegestuurd. (…) Graag wil ik u er nogmaals attent op maken dat het inzage- en correctierecht alleen feitelijke onjuistheden betreft.”

3.11 Op 7 mei 2021 heeft klaagster verweerster haar opmerkingen toegezonden. Het betreft 17 pagina’s met 87 punten. Klaagster heeft daarbij aangegeven dat zij het verweerster verbood om het rapport intern of extern met wie dan ook te delen en dat hetzelfde gold voor het door klaagster gegeven commentaar. Verweerster heeft één wijziging in het rapport doorgevoerd. Uiteindelijk is alleen een FML naar de bedrijfsarts gestuurd. De psychiatrische rapportage is niet verzonden.

4. De klacht en het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt verweerster dat zij:
1. klaagster het inzage- en correctierecht ontneemt;
2. eigenhandig de aanvrager wijzigt van verzekeringsarts in bedrijfsarts en daarbij de feiten miskent die uit de bewijsmiddelen blijken;
3. eigenhandig de opdrachtgever wijzigt van verzekeringsarts in arbodienst/bedrijfsarts en daarbij de feiten miskent die uit de bewijsmiddelen blijken;
4. de vraagstelling van de aanvrager en opdrachtgever wijzigt en daarbij de feiten miskent;
5. een ander onderzoek uitvoert dan de opdracht inhoudt en dit opzettelijk verborgen houdt voor klaagster;
6. klaagster niet in kennis stelt van de vraagstelling noch van de aanvraag en inconsistent is in haar stelling daarover;
7. stelt niet te reageren op de opmerkingen van klaagster, derhalve haar geheimhouding te zullen schenden;
8. een ondeugdelijk rapport opstelt en daarin onjuiste feitelijkheden opneemt, op basis waarvan zij onjuiste conclusies opneemt;
9. een oneigenlijke methode van onderzoek uitvoert, die niet geschikt is voor beantwoording van de vraag en opdracht;
10. partijdig handelt;
11. niet reageert op de opmerkingen van klaagster en haar eigen overtuigingen lijkt te willen volgen;
12. zeer essentiële bewezen onjuistheden miskent;
13. laat weten haar geheimhouding opzettelijk te schenden.


5. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Het college zal in het navolgende, voor zover nodig, nader ingaan op hetgeen verweerster heeft aangevoerd.

6. De beoordeling
Maatstaf
6.1 Bij de beoordeling van de vraag of een deskundigenadvies of -rapport van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen dient het college de volgende criteria in aanmerking te nemen:
1) Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2) Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3) In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4) Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5) De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

6.2 Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de arts als deskundige in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.

Verzekeringsgeneeskundige rapportage – uitgangspunten bij opdracht en uitvoering
6.3 De opdracht tot het opstellen van een verzekeringsgeneeskundige rapportage aan een onafhankelijk expertisebureau vindt in het algemeen plaats op advies van de bedrijfsarts en kan feitelijk uitgaan van de werkgever of van de bedrijfsarts. Aangezien de werkgever de rapportage zal moeten betalen, wordt de werkgever als de formele opdrachtgever gezien; als de bedrijfsarts feitelijk de opdracht geeft, hetgeen niet ongebruikelijk is, wordt hij dus geacht dit namens de werkgever te doen. In dit geval blijkt voldoende dat de opdracht ook feitelijk van de werkgever is uitgegaan.

6.4 Aanleiding voor het geven van de opdracht aan het expertisebureau was het advies van de bedrijfsarts van 13 oktober 2020 om een FML op te laten stellen. De opdracht van de werkgever aan het expertisebureau hield ook niet meer in dan een FML op te stellen. Voordat een verzekeringsarts een FML kan opstellen, moet zij echter een medisch onderzoek uitvoeren, omdat zij alleen aan de hand van zo’n onderzoek voldoende medisch onderbouwd de functionele beperkingen van de onderzochte persoon kan vaststellen. Zonder medisch onderzoek kan geen FML worden ingevuld. Als er bij de opdracht geen concrete vragen worden gesteld, zal de verzekeringsarts aan de hand van een min of meer standaard-vragenlijst het medisch onderzoek uitvoeren.

6.5 De bevindingen van de verzekeringsarts bestaan uit een verzekeringsgeneeskundige (medische) rapportage met daaraan gekoppeld de FML. Aangezien de werkgever geen recht heeft op medische informatie over zijn werknemer, kan de verzekeringsarts over medische zaken niet met de werkgever communiceren en kan de verzekeringsarts evenmin de bij de FML behorende rapportage aan de werkgever toezenden. De rapportage wordt daarom aan de bedrijfsarts gezonden; dit is het ‘afwijkende rapportageadres’ uit de e-mail van het expertisebureau van 3 mei 2021, aangehaald onder 3.7 hiervoor.

6.6 Als de verzekeringsarts tijdens het onderzoek meent dat de expertise van een andere specialist moet worden ingeroepen om de belastbaarheid te kunnen vaststellen, overlegt zij met de bedrijfsarts daarover. Als de bedrijfsarts daarmee instemt, wordt vervolgens die andere specialist gevraagd om (ook) te rapporteren. Ook in dat geval moet de werkgever formeel als de opdrachtgever voor de aanvullende rapportage worden beschouwd. De door de specialist opgestelde rapportage maakt onderdeel uit van de verzekeringsgeneeskundige rapportage, die uiteindelijk alleen naar de bedrijfsarts gaat en niet naar de werkgever.

Klachtonderdelen 2 en 3 – aanvrager/opdrachtgever psychiatrisch onderzoek
6.7 In dit geval heeft de verzekeringsarts geoordeeld dat er naast het algemene medische onderzoek om te komen tot een FLM ook een psychiatrisch onderzoek moest worden verricht. Zij heeft dit afgestemd met de bedrijfsarts, aan wie uiteindelijk moest worden gerapporteerd, en de bedrijfsarts heeft daarmee ingestemd. Wie vervolgens aan verweerster feitelijk het verzoek heeft gedaan om te rapporteren – met andere woorden: wie uiteindelijk de aanvrager is geweest –, de bedrijfsarts of de verzekeringsarts, is niet van belang. Dat geldt ook voor de vraag aan wie verweerster haar rapport vervolgens zou richten. Zowel bij adressering aan de bedrijfsarts als bij adressering aan de verzekeringsarts zou de verzekeringsarts het psychiatrische rapport van verweerster hebben moeten gebruiken voor haar eigen rapportage om uiteindelijk de FML te kunnen opstellen. Een aanvullend specialistisch rapport als dat van verweerster wordt door verzekeringsartsen ook standaard – overeenkomstig de onder 6.1 genoemde normen – bij hun eigen rapportage gevoegd. De bedrijfsarts zou daarvan dus hoe dan ook kennis nemen. Het college leidt uit het klaagschrift en het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek af dat klaagster zich er veel zorgen over maakt dat informatie over haar bij de werkgever terechtkomt. Daarvan zou echter ook bij de verzending van het rapport aan de bedrijfsarts geen sprake zijn geweest. Dat (ook) de bedrijfsarts betaald wordt door de werkgever, betekent niet dat hij aan de kant staat van de werkgever. Bedrijfsartsen hebben een onafhankelijke positie en moeten rekening houden met de belangen van zowel de werknemer als de werkgever. Bedrijfsartsen mogen slechts informatie over de belastbaarheid van werknemers uit de FML – die geen medische gegevens bevat – met de werkgever delen met het oog op de vormgeving van de re-integratie of de toeleiding naar ander werk.

6.8 Uit het voorgaande blijkt dat de bedrijfsarts het advies heeft gegeven tot het opstellen van een FML door een onafhankelijke expert en dat hij door de verzekeringsarts is geraadpleegd over het uitvoeren van een psychiatrisch onderzoek, waarmee hij heeft ingestemd. De bedrijfsarts was ook degene aan wie gerapporteerd zou worden. Dat verweerster de bedrijfsarts in haar (concept)rapport als geadresseerde, aanvrager en opdrachtgever heeft vermeld, is daarom niet onbegrijpelijk. Voor de inhoud van de rapportage is het ook niet van wezenlijk belang. Verweerster kan hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 4, 5 en 6 – vraagstelling en onderzoek
6.9 Aan verweerster is verzocht een psychiatrisch onderzoek te verrichten. Daarbij zijn aan verweerster geen specifieke vragen gesteld. Het was evenwel duidelijk dat het onderzoek zou plaatsvinden in het kader van een verzekeringsgeneeskundig belastbaarheidsonderzoek. Om de psychische belastbaarheid van een werknemer te kunnen vaststellen moet een geschikte methode van onderzoek worden gehanteerd en de resultaten van het onderzoek moeten inzichtelijk gemaakt worden. Om dat te kunnen doen is het gebruikelijk om een aantal vragen te hanteren, ook als er geen concrete vragen door de opdrachtgever zijn gesteld. In het laatste geval hanteert de rapporteur een min of meer standaardvraagstelling, die kan worden gezien als een “stappenplan” om te onderzoeken of sprake is van een psychische stoornis of ziekte of van andere omstandigheden die de psychische belastbaarheid beïnvloeden. Dat heeft verweerster hier ook gedaan. De vraagstelling die zij heeft gehanteerd is niet ongebruikelijk en geschikt voor de rapportage die zij moest maken. Dat geldt ook voor de zogeheten SIMS, de zelfrapportagelijst met vragen die aan klaagster is voorgelegd. Verweerster heeft dan ook geen vraagstelling gewijzigd en evenmin een ander onderzoek uitgevoerd dan van haar is gevraagd. De vraagstelling is in het rapport vermeld en verweerster heeft daarin ook verslag gedaan van haar onderzoek. Dat verweerster klaagster niet juist of niet volledig zou hebben geïnformeerd over de vraagstelling of het onderzoek is het college niet uit het dossier gebleken. Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 8 en 9 – ondeugdelijke rapportage/oneigenlijke onderzoeksmethode
6.10 Het college is van oordeel dat de rapportage van verweerster voldoet aan de criteria die daarvoor gelden, zie hiervoor ook 6.1. Het rapport is duidelijk en vermeldt de informatie waarvan verweerster gebruik heeft gemaakt. Klaagster heeft in het klaagschrift, behalve ten aanzien van de volgens haar onjuiste vermelding van de aanvrager/opdrachtgever en de vraagstelling, niet voldoende onderbouwd dat het rapport wezenlijke onjuistheden zou bevatten. De conclusies van verweerster zijn inzichtelijk en zij is binnen de grenzen van haar deskundigheid gebleven. Het rapport bevat de bevindingen, overwegingen en conclusies van het psychiatrische onderzoek die de verzekeringsarts nodig had om een FML te kunnen opstellen en daarmee is aan de vraagstelling voldaan. Deze klachtonderdelen zijn eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 1, 7 (gedeeltelijk), 11 en 12 – inzage- en correctierecht
6.11 Het rapport is op 3 mei 2021 aan klaagster toegezonden voor inzage en correctie. Klaagster heeft de gelegenheid gekregen om gebruik te maken van het correctierecht, waartoe de termijn op verzoek van klaagster ook is verlengd. Het correctierecht betreft uitsluitend feitelijke onjuistheden en geen zaken als de observaties van verweerster of haar interpretatie van feiten en observaties. Dit is klaagster ook herhaaldelijk meegedeeld. Klaagster heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid op het rapport te reageren, maar zij heeft zich daarbij niet beperkt tot het correctierecht en (zeer) uitgebreid commentaar gegeven op allerlei aspecten van het rapport. Daar is het correctierecht niet voor bedoeld. Dat brengt met zich mee dat verweerster niet gehouden was om alle opmerkingen van klaagster in haar rapport te verwerken. Deze klachtonderdelen zijn ook kennelijk ongegrond. Verweerster heeft er nog op gewezen dat opmerkingen als die van klaagster normaal gesproken aan het rapport worden toegevoegd, opdat de mening van de onderzochte over de rapportage – ook voor zover het geen feitelijke onjuistheden betreft – ook voor de aanvrager kenbaar is. Klaagster heeft daar echter bezwaar tegen gemaakt.

Klachtonderdelen 7 (gedeeltelijk) en 13 - geheimhoudingsverplichting
6.12 Van enige schending door verweerster van haar geheimhoudingsverplichting is niets gebleken. De geheimhoudingsverplichting van artikel 88 van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is uitgewerkt in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Tussen klaagster en verweerster als rapporterend arts is geen sprake van een behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals voortvloeit uit het vierde lid van dat artikel. Daarom geldt in hun verhouding ingevolge artikel 7:464 lid 1 BW niet de geheimhoudingsplicht die in een reguliere behandelrelatie geldt. Het stond verweerster daarom vrij om haar rapport te delen met de verzekeringsarts die om het onderzoek had verzocht (en die aan dezelfde geheimhoudingsverplichting is gebonden als verweerster). Verweerster had de rapportage – nadat klaagster van het inzage- en correctierecht gebruik heeft gemaakt – ook naar de bedrijfsarts mogen zenden zonder dat sprake zou zijn geweest van een schending van de geheimhoudingsverplichting. Uiteindelijk is evenwel besloten om de rapportage niet aan de bedrijfsarts te verzenden. Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 10 - partijdigheid
6.13 Tot slot is ook klachtonderdeel 10 kennelijk ongegrond. Het dossier biedt het college geen aanknopingspunten om aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van verweerster te twijfelen. Conclusie

6.14 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

7. De beslissing
Het college verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 24 januari 2022 door:
N.B. Verkleij, voorzitter,
C.M. Sonnenberg en A.C.M. Kleinsman, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.
secretaris voorzitter