ECLI:NL:TGZRAMS:2022:113 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3793
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:113 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-07-2022 |
Datum publicatie: | 29-07-2022 |
Zaaknummer(s): | A2022/3793 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster is de echtgenote van een overleden patiënt van een huisarts. Verweerder nam waar voor deze huisarts. De patiënt kwam in de ochtend langs met klachten. Verweerder bracht deze klachten in verband met een mogelijke Covid-19 besmetting en vond insturen van de patiënt niet noodzakelijk. Die avond is de patiënt overleden aan een hartstilstand. Klaagster verwijt verweerder dat hij de patiënt niet heeft onderzocht en in plaats daarvan met pijnstillers naar huis heeft gestuurd. Het college overweegt dat verweerder gezien de door de patiënt geuite klachten te beperkt onderzoek heeft gedaan en onjuiste conclusies heeft verbonden aan de onderzoeksresultaten. Klacht gegrond. Waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 7 januari 2022 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
huisarts
werkzaam te D,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde: mr. M.E.M. van Eeden, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. De procedure
1.1 Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met bijlage.
1.2 De klacht is op de openbare zitting van 17 juni 2022 behandeld.
Partijen waren aanwezig (klaagster via een telefoonverbinding). Verweerder werd bijgestaan
door mr. Van Eeden voornoemd.
2. De feiten 2.1 De echtgenoot van klaagster was patiënt (verder ‘de patiënt’) van
een collega van verweerder. Zij waren beiden in dezelfde praktijk als huisarts werkzaam.
2.2 Op 3 december 2021 belde de patiënt (geboren in 1977) de spoedlijn van de praktijk.
De assistente van de praktijk beoordeelde hem als een Covid-19 verdachte patiënt en
vroeg hem naar de praktijk te komen. In de patiëntenkaart heeft de assistente over
dit gesprek opgetekend: ’S spoedlijn; si 3 dgn veel pijn op de borst en tussen de
schouderbladen, huilend aan de tel. afgelopen weekend bruiloft gehad, meerdere mensen
covid positief, is verkouden, geen test gedaan, is heel moe, kan niet goed inspannen,
gevoel flauw te vallen, 37/min AHF. niet gevaccineerd. T? saturatie door de deur meten.
GGD TEST INPLANNEN!! Dhr belt als hij in de auto zit.’
2.3 De assistente heeft haar anamnese en haar verdenking van Covid overgebracht aan
de eigen huisarts van de patiënt. Aangezien deze eigen huisarts op genoemde 3 december
2021 in de ochtend weg moest naar een afspraak heeft hij verweerder gevraagd de patiënt
die ochtend op de praktijk te zien. Verweerder kreeg daarbij mondeling de door de
assistente afgenomen anamnese overgedragen. 2.4 In beschermende kleding heeft verweerder
de patiënt op de ochtend van 3 december gezien. Verweerder heeft bij dit consult zelf
geen anamnese (meer) afgenomen van de patiënt. Verweerder bracht zijn klachten in
verband met een mogelijke Covid-19 besmetting. In de patiëntenkaart staat over het
consult: ‘O niet ziek, wel angstig. praat volzinnen, sat 96%, T 36-5, longen schoon,
AH 16/min E thoracale pijnklachten, COVID? P uitleg, nu gerustgesteld, gaat testen,
Eg naar apotheek voor pijnstilling. Uitleg wanneer contact R TRAMADOL CAPSULE 50MG’
2.5 In de avond van E december 2021 is de patiënt overleden aan een hartstilstand.
De patiënt bleek geen Covid te hebben. Naar aanleiding van het overlijden van de patiënt
heeft het F Ziekenhuis in haar brief van 4 december 2021 aan verweerder onder meer
geschreven: ‘Familie uitleg gegeven over mogelijke erfelijke factor gezien tweede
overlijden op jonge leeftijd, waarschijnlijk obv cardiale oorzaak.’ Bij het consult
van 3 december 2021 was deze familiaire belasting verweerder niet bekend. Dit stond
ook niet in de patiëntenkaart.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder de patiënt op 3 december 2021
niet heeft onderzocht en in plaats daarvan met pijnstillers naar huis heeft gestuurd.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder stelt dat bij lichamelijk onderzoek van de patiënt geen resultaten naar
voren kwamen die insturen noodzakelijk maakten. De controles waren ruim boven de waarden
om thuis uit te kunnen zieken. Hij meent dat de Covid-situatie op 3 december 2021,
de anamnese van de patiënt en het feit dat deze kort tevoren aanwezig was geweest
op een bruiloft met gasten die later positief waren getest op Covid-19, bij hem tot
een tunnelvisie hebben geleid. Was dit niet gebeurd, dan zou hij de patiënt een uitgebreidere
anamnese hebben afgenomen en uitvoeriger hebben onderzocht. Dat de patiënt niet zo
uitgebreid is onderzocht zoals voor de Covid-crisis gebruikelijk was kan naar zijn
mening niet als een fout worden gezien, althans moet worden beoordeeld in het kader
van een noodtoestand.
5. De beoordeling
5.1 Het college stelt voorop dat het bij een tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Bij de
beoordeling wegen de omstandigheden waarin de zorg moet worden verleend mee.
5.2 Klaagster stelt dat verweerder de patiënt zonder onderzoek met pijnstillers naar huis heeft gestuurd. Zij stelt in haar aanvullende klaagschrift dat verweerder op 6 december 2021 telefonisch tegen haar zou hebben toegegeven ‘dat de dokter eigenlijk me man had moeten onderzoeken en dat hij dat niet heeft gedaan’ en zijn excuses zou hebben aangeboden. 5.3 Voorop staat dat klaagster niet heeft gesteld dat de patiënt haar heeft verteld dat verweerder geen enkel onderzoek heeft uitgevoerd. Zij kan daar uit eigen wetenschap niets over verklaren, omdat zij niet aanwezig was bij het consult.
5.4 Dat verweerder geen enkel onderzoek heeft gedaan acht het college niet aannemelijk.
In de patiëntenkaart heeft verweerder de uitslagen van het door hem uitgevoerde onderzoek
vermeld, ‘sat 96%’ en ‘T 36-5’. Verweerder betwist dat hij geen enkel onderzoek heeft
gedaan, maar erkent wel dat hij (veel) meer onderzoek had moeten doen. Daarvoor heeft
hij zijn excuses aangeboden. 5.5 Het college weet niet uit eigen wetenschap hoe het
telefoongesprek op 6 december 2021 is gegaan en wat er precies is gezegd. Zelfs als
uitgegaan zou worden van de weergave door klaagster van de gebezigde bewoordingen
van verweerder tijdens het telefoongesprek, is het college van oordeel dat deze niet
zonder meer onverenigbaar zijn met de lezing van verweerder dat hij enig onderzoek
heeft gedaan. De uitlating van verweerder kan ook zo worden begrepen, zoals verweerder
hem kennelijk heeft bedoeld, dat hij erkende dat hij meer onderzoek had moeten doen.
5.6 Op het door klaagster voorgestelde getuigenverhoor zal het college niet ingaan.
Wat daar ook de uitkomst van zou zijn, zoals hierna zal blijken, het zou de beoordeling
van het handelen van verweerder niet wezenlijk anders maken. 5.7 Het college gaat
er dus vanuit dat verweerder wel enig onderzoek heeft gedaan. Naar het oordeel van
het college is dit onderzoek, dat volgens verweerder maar enkele minuten heeft geduurd,
echter te beperkt geweest. Ook heeft verweerder aan de uitkomsten van dit te beperkte
onderzoek onjuiste conclusies verbonden. 5.8 Allereerst vindt het college het niet
goed begrijpelijk dat verweerder zelf geen anamnese meer heeft afgenomen van de patiënt
en genoegen heeft genomen met een mondeling verslag van zijn huisarts-collega over
een door de assistente telefonisch afgenomen anamnese. Als uitgangspunt brengt een
redelijk bekwame beroepsuitoefening met zich dat een huisarts zelf een anamnese afneemt,
ook als deze al eerder door een ander is afgenomen. Dat geldt temeer nu de door de
assistente afgenomen anamnese aanleiding vormde tot doorvragen: “pijn op de borst”,
“huilend aan de tel”, “heel moe” en “gevoel flauw te vallen”. 5.9 Verweerder heeft
ter zitting verklaard dat hij de patiënt niet ziek vond maar wel angstig. Hij heeft
met de saturatiemeter gemeten hoeveel zuurstof er in het bloed van de patiënt zat
en naar de longen geluisterd. Hij had naar zijn zeggen niet de indruk dat de patiënt
septisch was of een te lage bloeddruk had. De pijn op de borstkast zat niet vast aan
zijn ademhaling. Daar de patiënt een mondkapje droeg heeft hij niet kunnen constateren
of hij verkouden was. Mede op basis van de door de assistente afgenomen anamnese heeft
verweerder de patiënt aangemerkt als een Covid-verdachte patiënt. 5.10 Nog daargelaten
dat het onderzoek door verweerder te beperkt is geweest begrijpt het college deze
gedachtegang niet. De onderzoeksresultaten van verweerder ondersteunen de diagnose
Covid-verdachte patiënt niet. De moeheid, het gevoel om flauw te vallen en de al een
aantal dagen aanhoudende thoracale klachten, die volgens verweerder geen verband hielden
met de ademhaling, wezen immers niet zonder meer op een Covid-verdenking.
5.11 Verweerder had gezien de door patiënt geuite klachten (die door de assistente
in ieder geval zijn overgedragen en in het dossier zijn vermeld) verder onderzoek
moeten doen, waarbij te denken valt aan: het meten van de bloeddruk, een ECG en een
nitroglycerine spray (zoals verweerder zelf ook heeft erkend), waarbij opgemerkt moet
worden dat de vermelde anamnese (3 dgn veel pijn op de borst en tussen de schouderbladen)
en geen afwijkingen bij het summiere onderzoek door verweerder een direct insturen
onder verdenking van instabiele angina pectoris reeds gerechtvaardigd zou hebben.
5.12 Verweerder meent dat het te beperkte onderzoek vanwege de Covid-crisis niet als
verwijtbaar kan worden aangemerkt. Het college verwerpt dit verweer. Ten tijde van
het onderzoek op 3 december 2021 was in Nederland al één drie kwart jaar sprake van
een Covid-19 epidemie. Anders dan bij het ontstaan van deze epidemie was toen al veel
bekend over de maatregelen die genomen zouden kunnen worden om besmetting tegen te
gaan. Niet voor niets droeg verweerder bij het onderzoek beschermende kleding en de
patiënt een mondkapje. Daarbij komt dat het onderzoek als hij het wel juist uitgevoerd
zou hebben niet zo lang zou hebben geduurd. De risico’s op besmetting waren dus ook
dan niet erg groot. Voorts waren begin december 2021 in ieder geval al twee vaccinatierondes
in Nederland geweest en kwamen huisartsen inmiddels in aanmerking voor een booster.
5.13 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft
gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de
beroepen in de individuele gezondheidszorg tegenover de patiënt had behoren te betrachten.
5.14 Naar het oordeel van het college heeft verweerder ernstige fouten gemaakt die
een maatregel zonder meer rechtvaardigen. Bij de keuze van de maatregel weegt het
college mee dat verweerder heeft erkend dat hij een tunnelvisie heeft gehad en dat
hij op het verkeerde been is gezet door het feit dat de patiënt kort voor het consult
naar een bruiloft was geweest waarna diverse aanwezigen met Covid-19 besmet waren
geraakt, de patiënt zelf bang was ook besmet te zijn geraakt en de assistente vermoedde
dat sprake was van een Covid-19 besmette patiënt. Daarnaast is van belang dat verweerder
zich toetsbaar heeft opgesteld en de regels in de praktijk bij indicaties voor cardiale
klachten heeft aangescherpt.
5.15 Het college weegt voor de op te leggen maatregel voorts mee dat het werk van
verweerder door de Covid-epidemie, het dragen van beschermende kleding en de mogelijke
angst voor besmetting, wel is bemoeilijkt.
5.16 Tot slot is voor de op te leggen maatregel relevant dat dit de eerste keer is dat verweerder voor de medische tuchtrechter moet verschijnen.
5.17 Dit alles afwegende is het college van oordeel dat als maatregel een waarschuwing
passend is.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt op de maatregel van waarschuwing.
Aldus beslist door:
W.A.H. Melissen, voorzitter,
I. Weenink, G.J. Dogterom en B. van Ek, leden-beroepsgenoten,
Chr. H. van Dijk, lid-jurist,
bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2022 door de voorzitter in aanwezigheid
van de secretaris.