ECLI:NL:TGZRAMS:2022:110 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2021/3691

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:110
Datum uitspraak: 22-07-2022
Datum publicatie: 22-07-2022
Zaaknummer(s): 2021/3691
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen GZ-psychologe wegens schending beroepsgeheim. Gegrond. Berisping. Klaagster was uitgevallen op haar werk in verband met psychische klachten. Via de bedrijfsarts is zij in contact gekomen met een bedrijf dat zich richt op re-integratie van werknemers met psychische klachten. Dit bedrijf heeft klaagster in contact gebracht met verweerster. Na een kennismakingsgesprek via videobellen hebben een aantal behandelsessies plaatsgevonden. Pas veel later, bij haar WIA-aanvraag, zag klaagster dat contactverslagen van deze sessies via voormeld bedrijf naar haar bedrijfsarts waren gezonden. Verweerster meent dat de destijds online besproken machtiging - die door de COVID situatie niet door klaagster kon worden ondertekend - hiervoor een afdoende grondslag vormde. Klaagster, zelf ook psychologe, meende dat dit eerst met haar zou moeten worden overlegd. Het college oordeelt dat voordat vertrouwelijke (medische) persoonsgegevens aan derden worden doorgestuurd, hieraan een voldoende uitdrukkelijke en welbepaalde toestemming van de betrokkene aan ten grondslag moet liggen. De gegevensverstrekking dient op transparante wijze te gebeuren en mag niet verder strekken dan noodzakelijk. Met een vooraf gegeven machtiging kan aan deze eisen over het algemeen niet worden voldaan. Vorenbedoeld bedrijf kan als opdrachtgeefster van verweerster ten opzichte van klaagster als derde worden aangemerkt. Verweerster heeft nagelaten voldoende te waarborgen dat vertrouwelijk met de gegevens van klaagster werd omgegaan. Het college acht daarom de klacht gegrond en de maatregel van een berisping op zijn plaats.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing naar aanleiding van de op 14 december 2021 binnengekomen klacht van:


A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen


C,
GZ-psychologe,
destijds werkzaam te B,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, werkzaam te Amsterdam.


1. De procedure
1.1 Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief met bijlage van mr. Leemans, ingekomen op 11 februari 2022;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

1.2 Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De klacht is op de openbare zitting van 10 juni 2022 behandeld in een klein college ex artikel 55 lid 2 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG).

1.4 Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. Leemans, die een toelichting heeft gegeven aan de hand van een pleitnota.

2. Waar gaat de zaak over? 2.1 Klaagster is eind 2019 uitgevallen op haar werk in verband met psychische klachten. Via de bedrijfsarts is zij in contact gekomen met D (verder: D) voor een behandeling van haar klachten. D richt zich op re-integratie van werknemers met psychische klachten. In februari 2020 heeft zij een telefonische intake gehad met een psycholoog van D en kort daarna heeft zij heeft zij de contactgegevens gekregen van de praktijk van verweerster. Verweerster is een vrijgevestigde GZ-psychologe, die sinds 2010 als coach/psycholoog werkzaamheden in opdracht van D verricht. Verweerster heeft van de psycholoog van D het intakeverslag en trajectdoelstelling ontvangen.

2.2 Op 3 april 2020 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster via videobellen. Van april tot oktober 2020 heeft klaagster behandelsessies gehad bij verweerster. De sessies zijn daarna in gezamenlijk overleg beëindigd. Klaagster bleef voor een aantal uur per week ziekgemeld. In het najaar van 2021 heeft de werkgever van klaagster een WIA-aanvraag voor haar gedaan. Klaagster kreeg van haar bedrijfsarts haar medisch dossier om naar het UWV te sturen voor de WIA-aanvraag. Klaagster zag toen dat haar dossier ook de contactverslagen van de sessies met verweerster bevatte.


3. De klacht en het standpunt van klaagster
3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster de door haar opgestelde verslagen niet zonder deze met haar te bespreken en zonder haar toestemming naar D had mogen sturen en D deze vervolgens ook niet had mogen doorsturen naar de bedrijfsarts.


3.2 Klaagster heeft ter zitting laten weten dat zij haar klacht dat haar e-mails hierover ook niet serieus zijn opgepakt door verweerster, geen verdere behandeling meer behoefde.

4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.


5. De beoordeling
5.1 Het college komt tot de conclusie dat de klacht gegrond is. Het college licht dat hierna toe.

5.2 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog geldende beroepsnormen ten tijde van het handelen. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

5.3 Verweerster heeft als verweer aangevoerd dat aan klaagster bij de aanvang van de gesprekken is uitgelegd dat het kader van de gesprekken geen geneeskundige GGZ is, maar een traject gericht op arbeidsreïntegratie. Tevens heeft verweerster tijdens een online sessie het machtigingsformulier met haar besproken dat ze normaalgesproken aan haar cliënten ter ondertekening voorlegt. In het geval van klaagster is het formulier niet ondertekend, vanwege de COVID-situatie. In het machtigingsformulier staat onder meer:
“Ondergetekende (cliënt, RTG) machtigt hierbij D (…) om medische en relevante werk gerelateerde informatie, welke D (…) in het kader van haar dienstverlening ten behoeve van ondergetekende verkrijgt, te verstrekken aan de betrokken bedrijfsarts. Daarnaast geeft ondergetekende toestemming om alleen relevante werk gerelateerde (niet medische) informatie te delen met:
X Werkgever
X Betrokken verzuim- of reïntegratieconsulent(en)
(…)
Ondergetekende gaat hiermee akkoord onder de voorwaarden dat D (…):
A. zorgvuldigheid zal betrachten bij het verstrekken en bespreken van de medische gegevens van de ondergetekende
B. aan de werkgever alleen informatie verstrekt die relevant is voor het functioneren van ondergetekende op diens werk
Deze verklaring machtigt D (…) en eventuele derden die door D (…) ten behoeve van haar dienstverlening aan ondergetekende zijn ingeschakeld.”
Verweerster meende dat de machtiging een adequate basis vormde om de door haar opgestelde gespreksverslagen aan D te doen toekomen. Zij zag D als opdrachtgever en ook als de houder/eigenaar van het dossier. Verweerster is er echter wel van geschrokken dat D de door haar toegestuurde informatie integraal heeft doorgestuurd aan de bedrijfsarts. Zij vertrouwde erop dat D zorgvuldigheid zou betrachten, zoals ook in de concept machtiging staat. Ze heeft inmiddels haar werkwijze wel geëvalueerd en werkt niet meer op deze wijze samen met D. Zij geeft haar cliënten nu inzage in de gespreksverslagen en vraagt expliciet toestemming om deze met de trajectadviseur van D te delen.

5.4 Klaagster erkent dat de machtiging wel met haar besproken is, maar nu zij zelf ook psychologe is, ging ze ervan uit dat voordat informatie naar derden zou worden doorgestuurd dit met haar zou worden besproken en om haar toestemming zou worden gevraagd. Dat is niet gebeurd. Klaagster wist niet eens dat er gespreksverslagen waren gemaakt, dat deze naar D zijn gestuurd en vervolgens naar de bedrijfsarts. Zij ontdekte dit pas toen zij de verslagen terugvond in het dossier van de bedrijfsarts in verband met de WIA-aanvraag. Zij heeft nog net op tijd kunnen voorkomen dat de vertrouwelijke gespreksverslagen bij het UWV terechtkwamen. Klaagster is hier erg van geschrokken en verwijt verweerster dat zij hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt, maar vooral wijst naar D als degene die onzorgvuldig is geweest.


5.5 Het college overweegt dat voordat vertrouwelijk (medische) persoonsgegevens aan derden worden doorgestuurd, hieraan een voldoende uitdrukkelijke en welbepaalde toestemming van de betrokkene ten grondslag dient te liggen. De gegevensverstrekking dient op transparante wijze te gebeuren en er mag niet verder strekken dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor de toestemming is gegeven. Met een vooraf gegeven machtiging zoals verweerster heeft overlegd, kan aan deze vereisten over het algemeen niet worden voldaan, helemaal nu de gespreksverslagen pas later tot stand zijn gekomen. D kan als opdrachtgever van verweerster ten opzichte van klaagster, anders dan verweerster meent, wel als een derde worden aangemerkt. De bij D werkzame psycholoog was geen medebehandelaar van klaagster en uit de overeenkomst tussen verweerster en D blijkt niet dat D (met instemming van klaagster) is aangewezen om het dossier te bewaren. Verweerster heeft ter zitting ook aangegeven dat zij zelf het dossier bewaart in verband met de wettelijke bewaartermijn. Door er enkel op te vertrouwen dat D zorgvuldig met de vertrouwelijke informatie zou omgaan, zonder zich ervan te vergewissen wat er verder met deze informatie zou gebeuren en zonder hierover goede afspraken met D én klaagster te maken, heeft verweerster de belangen van klaagster onvoldoende in het oog gehouden. Daardoor kon het gebeuren dat D op haar beurt weer zonder toestemming van klaagster heeft doorgestuurd aan de bedrijfsarts. Verweerster valt hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klacht is daarom gegrond. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.6 Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het college het volgende. Informatie over klaagster die aan verweerster beroepshalve was toevertrouwd is zonder toestemming van klaagster bij haar bedrijfsarts terechtgekomen. Weliswaar is verweerster hier van geschrokken en heeft zij inmiddels haar werkwijze aangepast, maar ter zitting hiermee geconfronteerd verwijst zij nog altijd naar D en het vertrouwen dat zij had in D. Het is echter haar eigen professionele verantwoordelijkheid om zorgvuldig met de haar toevertrouwde informatie om te gaan en ervoor te zorgen dat deze informatie niet zonder medeweten en toestemming van klaagster, haar cliënte, wordt gedeeld met derden. Zij heeft nagelaten daarvoor (richting D) voldoende waarborgen in te bouwen. Uit het nog altijd verwijzen naar D leidt het college af dat verweerster het kwalijke van haar handelen (en haar eigen verantwoordelijkheid daarvoor) nog altijd niet onderkent en inziet. Het college acht daarom een berisping op zijn plaats.

6. De beslissing
Het college verklaart de klacht gegrond en legt op de maatregel van berisping.


Aldus beslist door:
A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,
X.M.H. Moonen en L.P.T Raijmakers, leden-beroepsgenoot,
bijgestaan door C. Neve, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2022 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.