ECLI:NL:TGZRAMS:2022:102 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3805
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:102 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-07-2022 |
Datum publicatie: | 06-07-2022 |
Zaaknummer(s): | A2022/3805 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. Het staat vast dat er sprake is van grensoverschrijdend gedrag doordat de verpleegkundige de grenzen van een professionele relatie heeft overschreden door een persoonlijke relatie aan te gaan met zijn cliënte. Daarnaast is de verpleegkundige onvoldoende zorgvuldig geweest bij het starten van de EMDR-behandeling. Ook bij de verslaglegging is de verpleegkundige tekort geschoten. Door het eenzijdig beëindigen van de EMDR-behandeling op grond van persoonlijke en emotionele overwegingen heeft de verpleegkundige ook onzorgvuldig gehandeld. De verpleegkundige heeft zelfinzicht getoond. Klacht gegrond, schorsing van een jaar waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 18 januari 2022 binnengekomen klacht van:
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (de Inspectie),
kantoorhoudende te Utrecht,
k l a a g s t e r,
vertegenwoordigd door E. Nicasie en mr. A.A.B. Cornelissen,
tegen
A,
verpleegkundig specialist GGZ,
destijds werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde: mr. M.C.J. Höfelt, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
1.1 Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie over de zitting;
- de correspondentie over het mondeling vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 11 mei 2022 gehouden mondeling vooronderzoek.
1.2 De klacht is op 24 mei 2022 op een openbare zitting behandeld.
Partijen waren aanwezig. Mr. Höfelt heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.
2. De feiten
2.1 Verweerder werkt sinds 1995 in de geestelijke gezondheidszorg als verpleegkundige
acute psychiatrie. Hij is op 1 september 2017 in dienst getreden van een GGZ-zorgaanbieder
(hierna: de instelling) als verpleegkundig specialist. Hij behandelde GGZ-cliënten
en werd één dagdeel per week ingezet bij C op de locatie B waar onder andere mevrouw
D (hierna: cliënte) verbleef.
In oktober 2018 heeft verweerder de EMDR-basistraining gevolgd bij EmDRNu.
2.2 De toen 37-jarige cliënte verbleef in 2018 in C, in juli 2018 verhuisde zij naar haar eigen woning in Amsterdam. Zij is gediagnosticeerd met PTSS, is bekend met eetstoornissen, angststoornis, drugsgebruik, en had in 2009 een postnatale depressie met associatieve stoornis. Daarnaast komt zij uit een problematische relatie met seksueel misbruik en huiselijk geweld.
2.3 De behandelrelatie startte begin 2018. Verweerder was de persoonlijke begeleider van cliënte tijdens haar verblijf in het C, ze spraken elkaar wekelijks. Verweerder zorgde ervoor dat cliënte een regiebehandelaar kreeg. Na haar verhuizing naar haar eigen woning bleef verweerder haar (ambulant) begeleiden tot 17 januari 2019.
2.4 Op enig moment in de zomer van 2018 hebben verweerder en cliënte een affectieve relatie met elkaar gekregen. In dat verband heeft verweerder in juli 2018 geholpen met klussen in het huis van cliënte. Verweerder heeft brieven voor haar geschreven voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning en een urgentieverklaring voor een woning. Hij heeft haar ook een foto gestuurd van zijn kinderen.
2.5 Verweerder start op 16 oktober 2018 met EMDR therapie bij cliënte thuis. Hij heeft deze behandeling zelf geïnitieerd en de start niet afgestemd met de regiebehandelaar. In het dossier zijn niet alle behandelmomenten genoteerd.
2.6 Verweerder en cliënte hebben veelvuldig WhatsApp contact. Verweerder verklaart daarover: “Cliënte begon mij privé berichten te sturen waarbij ze aangaf een sterke magische connectie te ervaren. Ik ervaarde dat toen hetzelfde en ik vond de aandacht van haar prettig. De vraag vanuit cliënte of ik de behandeling ambulant wilde voortzetten, vond ik legitiem vanuit een sociaal psychiatrisch gedachtegoed. Grenzen begonnen steeds meer te vervagen. Ik heb een keer meegeholpen om te klussen in haar nieuwe huis en we hebben wel eens wat gedronken in een café. Thuis vertelde ik enthousiast over de bijzondere band met mijn cliënte. Dit leidde tot veel spanningen thuis. Ik geloofde dat het om een bijzonder spiritueel contact ging en dat ik geen andere keuze had dan dit aan te houden. Cliënte begon te werken in een café. Ik maakte me zorgen over de hoeveelheid uren die ze maakte en het feit dat er regelmatig mannen bij haar thuis waren. Na de eerste felle discussie hierover begon langzaam het besef bij mij te komen dat ik op een totaal verkeerd spoor was geraakt. Ik heb toen afstand genomen van cliënte en mij volledig op mijn gezin gericht’”
2.7 In het kader van dit ‘afstand nemen’ heeft verweerder afgezien van het starten van de (voorgenomen) tweede sessie van de EMDR-therapie. Op 17 januari 2019 is de verzorging van cliënte door verweerder definitief gestopt.
2.8 In juli 2019 is verweerder benaderd door een derde die verweerder verwijten maakt over (vermeend) grensoverschrijdend gedrag. Verweerder heeft dit gemeld bij de instelling, zijn werkgever. Op 2 augustus 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en de directeur en algemeen manager van de instelling, waarna verweerder op non-actief is gesteld. In vervolg op dit gesprek is de instelling een onderzoek begonnen naar de relatie tussen verweerder en cliënte, en heeft daarop een melding gedaan bij de Inspectie. De Inspectie heeft een eigen onderzoek ingesteld en vervolgens de onderhavige klacht ingediend. In het kader van een vaststellingsovereenkomst is het dienstverband per 1 december 2019 beëindigd.
2.9 Verweerder is nu onder behandeling bij een psychotherapeut die in een e-mail van 15 september 2021 meldt: “Zijn directe aanmeldklacht betrof een situatie op zijn werk, waarbij hij de professionele grenzen overschreden had. Een situatie waarbij hij een cliënte die op hem vertrouwde schade toegebracht had. (…) Niet eerder was hem zoiets ernstigs overkomen. Hij was (en is) dan ook erg geschrokken van zijn eigen gedrag in deze. (…) Hiermee afrekenen en de volle verantwoordelijkheid over zijn gedrag nemen zijn daarbij strevingen waar hij hard aan werkt.”
In een verklaring van 18 maart 2022 schrijft deze psychotherapeut: “U bent zich er van bewust dat uw eigen handelen anderen schade heeft berokkend. U begrijpt dat u daardoor nu niet in de zorg kunt werken. (…) Mijn indruk is dat u, met uitzondering van de zaak waar deze brief aan refereert, een kostbare aanwinst bent voor de zorg. Voor patiënten en mede-zorgenden op het werk bent u een betrokken en empatisch behandelaar en collega geweest en er is alle reden te denken dat u dat in de toekomst veilig kunt zijn.”
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. zijn professionele grenzen heeft overschreden door een persoonlijke relatie aan te gaan met de aan zijn zorg toevertrouwde cliënte, en:
2. de EMDR-therapie bij de cliënte op onzorgvuldige wijze heeft uitgevoerd.
Volgens de Inspectie is sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar normoverschrijdend gedrag omdat verweerder een te persoonlijke relatie is aangegaan met cliënte (na haar vertrek uit het C, tijdens de ambulante zorg). Voorts wordt verweerder verweten dat hij op onzorgvuldige wijze EMDR-therapie heeft toegepast, waarbij het verwijt ziet op de wijze van aanvang, de verslaglegging en de wijze van beëindiging van deze therapie.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen grotendeels erkend. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
Grensoverschrijdend gedrag.
5.1 Verweerder wordt verweten dat hij grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond door (in het kader van zijn verliefde gevoelens voor cliënte) haar te blijven opzoeken, regelmatig contact te hebben via WhatsApp en haar te helpen met zaken die niet tot taak als verpleegkundige hoorden (zoals hulp met klussen in de woning en bij het schrijven van brieven, voor een verblijfsvergunning en een urgentieverklaring voor een woning). Daarnaast laat hij na, zoals het protocol en gedragscode voorschrijven, zijn werkgever en collega’s in te lichten en tijdens supervisie/intervisie te spreken over de gevoelens die hij heeft ontwikkeld voor cliënte.
Verweerder erkent dat hij bij cliënte de grenzen van de professionele relatie heeft overschreden. Daarbij is het niet gekomen tot seksueel contact (waar hij door derden van beschuldigd is) maar tijdens de behandelrelatie is er een steeds hechter wordende vriendschappelijke, emotionele relatie ontstaan. Er was volgens verweerder sprake van een magische band tussen hem en cliënte: ‘Er is een periode geweest waarin ik geobsedeerd ben geweest door cliënte. Nu vraag ik mij af hoe ik mijzelf zo heb kunnen verliezen”.
Hij erkent ook dat hij daarbij om hulp had moeten vragen en de behandelrelatie (al dan niet in overleg met de instelling) op zorgvuldige wijze had moeten beëindigen. Het college verwijst hierbij naar het verweerschrift en naar hetgeen in het mondeling vooronderzoek naar voren is gebracht door (of namens) verweerder. Nadat mededelingen over deze relatie met cliënte al tot spanningen in de privésfeer hebben geleid, realiseert verweerder zich eind 2018 dat hij zijn professionele grenzen had overschreden. Directe aanleiding daarvoor was dat hem was gebleken dat cliënte (weer) contact had met haar ex-vriend en dat via haar werk in een café regelmatig mannen bij haar thuis waren, hij maakte zich daar onevenredig veel zorgen over. Hij heeft daarop de behandeling gestaakt, en overgedragen aan de huisarts.
Verweerder erkent dat hij door deze ontwikkeling niet meer in staat was om op neutrale wijze te reageren en dus geen veilige, betrouwbare en zorgvuldig handelende behandelaar was. Hij heeft zijn verliefde gevoelens in eerste instantie niet onderkend: ‘Ik heb het veel te dichtbij laten komen door mijn emoties en privézaken met haar te bespreken. Een dergelijke relatie is onmogelijk bij iemand met haar kwetsbaarheid.’
Verweerder realiseert zich dat cliënte zich door de wijze van beëindigen gekwetst moeten hebben gevoeld, en in de steek gelaten. Verweerder betreurt dit.
5.2 Aldus concluderen zowel verweerder als klaagster dat verweerder met het aangaan van een persoonlijke relatie met zijn cliënte, zijn professionele grenzen heeft overschreden. Het college sluit zich aan bij deze conclusie, verweerder heeft met het aangaan van deze persoonlijke relatie (en de schade die hij daarmee heeft berokkend bij patiënte) tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Beëindigen van de EMDR
5.3 Klaagster neemt het verweerder kwalijk dat hij cliënte de EMDR-therapie heeft ‘ingerommeld’ en ‘uitgerommeld’ en daarmee de therapie op onzorgvuldige wijze heeft uitgevoerd.
5.4 Het college is met klaagster van oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldig is geweest bij het starten van de EMDR-behandeling. Het verwijt dat hij de behandeling niet heeft afgestemd met de regiebehandelaar, treft echter geen doel. Verweerder heeft (daarin niet of onvoldoende weersproken) verklaard dat hij een (te) grote zelfstandigheid had in het bepalen van de behandeling van cliënte en bij aanvang daarvan nog geen sprake was van een ‘regiebehandelaarschap’. Hij verwijst daarbij naar een verklaring van een oud-collega over het ontbreken van een (deugdelijk) protocol. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het behandelteam bij het C naast hemzelf bestond uit een maatschappelijk werker en (op afstand) de verwijzend huisarts, en hij geacht werd zelfstandig te werken. Op eigen initiatief heeft hij na een half jaar een achterwacht (een psychiater) gezocht en gevonden voor supervisie, en heeft hij gevraagd om een cursus EMDR. In zoverre heeft het college begrip voor de moeilijke situatie waarin verweerder zich bevond.
Echter, door al te solistisch en met onvoldoende ondersteuning en slechts met nog maar net verworven kennis met EMDR-therapie te starten (waarvan onjuiste toerpassing tot ernstige problemen kan leiden) is verweerder onvoldoende zorgvuldig geweest en heeft hij zijn eigen capaciteiten overschat.
5.5 Ook bij de verslaglegging is verweerder tekort geschoten. Hij erkent dit (te laat verslagleggen, geen verslaglegging en in te algemene bewoordingen) en betreurt dat.
5.6 Bij het beëindigen van de EMDR hebben niet zozeer professionele overwegingen een rol gespeeld, als wel persoonlijke, emotionele overwegingen, zo heeft verweerder verklaard en ter zitting desgevraagd toegelicht. Nadat hem was gebleken dat cliënte (weer) contact had met haar ex-vriend en via haar werk in een café regelmatig mannen bij haar thuis waren, heeft verweerder afgezien van de voorgenomen tweede sessie en daarmee eenzijdig de behandeling beëindigd. Hij realiseert zich dat - mede door onvoldoende overleg met cliënte - de overdracht aan de huisarts tekortschoot.
5.7 Aldus heeft verweerder met het aanvangen van de EMDR-behandeling, de verslaglegging en tenslotte de beëindiging daarvan - op zichzelf genomen en ook in onderling verband bezien - onvoldoende professioneel gehandeld ten nadele van cliënte, en dat wordt hem door het college aangerekend.
Conclusie
5.8 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens cliënte had behoren te betrachten.
5.9 Het college stelt daarbij wel vast dat verweerder zich realiseert dat hij in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die hij ten opzichte van cliënte had moeten betrachten. Hij verklaart nooit meer in dezelfde situatie te willen komen en is daarom onder behandeling gegaan bij een psychotherapeut, heeft gesprekken gevoerd met vakgenoten en heeft deelgenomen aan een intercollegiale toetsingsgroep. Hij heeft verder openheid betracht naar zijn laatste werkgever en heeft verklaard dat hij dat ook zal doen naar een toekomstige werkgever, waarbij hij ook zal vragen om supervisie. Hij zal daarbij zoeken naar een werkkring waarbij hij meer met en tussen collega’s werkt, in plaats van al te solistisch te (moeten) opereren.
5.10 Met klaagster constateert het college dat verweerder openheid betracht en een andere (minder afwijzende) houding aanneemt dan bij aanvang van het onderzoek door de Inspectie. Verweerder onderkent ook dat hij met zijn gedragingen schade heeft aangericht bij cliënte, er is sprake van reflectie en zelfinzicht.
Maatregel
5.11 Door zijn handelen heeft verweerder zich onvoldoende professioneel opgesteld, en daarbij cliënte schade berokkend. Dat geldt zowel voor het overschrijden van de in acht te nemen professionele (behandel)grenzen, als de tekortschietende kwaliteit van de EMDR-therapie. Dit klemt te meer, nu cliënte met een dubbele diagnose (psychische problemen en verslavingsproblematiek) in een zeer kwetsbare situatie verkeerde en verweerder daarvan op de hoogte was.
5.12 Gelet op ernst van dit laakbare gedrag kan niet worden volstaan met een lagere maatregel dan een schorsing. Het college bepaalt dat inschrijving van verweerder in het BIG-register wordt geschorst voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Als bijzondere voorwaarde zal worden bepaald dat verweerder gedurende de proeftijd een supervisietraject zal volgen waarbij de supervisie is gericht op bewustwording van het thema afstand en nabijheid en het overschrijden van de persoonlijke en professionele grenzen binnen of vlak na een behandelrelatie en het herkennen van signalen die mogelijk leiden tot overschrijding van de professionele grenzen.
5.13 Gelet op de aard en omvang van de gedraging, het inmiddels tonen van zelfinzicht en reflectie, de door verweerder getoonde openheid en zijn keuze voor therapie en overige voorgenomen maatregelen, kan volstaan worden met deze maatregel. Het college acht daarmee het risico op herhaling in voldoende mate beperkt.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt op de maatregel van schorsing van de inschrijving van verweerder in het BIG-
register voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een
proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd
dan nadat het bevoegd tuchtcollege zulks heeft gelast op grond van het feit dat
verweerder binnen de proeftijd:
a) zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als verpleegkundige en verpleegkundig specialist behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg;
b) dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- het volgen van een intervisietraject waarbij de supervisie is gericht op
bewustwording van het thema afstand en nabijheid en het overschrijden van de
persoonlijke en professionele grenzen binnen of vlak na een behandelrelatie en het
herkennen van signalen die mogelijk leiden tot overschrijding van de professionele
grenzen;
- bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat verweerder wederom in het BIG-register
is ingeschreven;
- bepaalt dat de proeftijd uitsluitend geldt gedurende de periode dat verweerder in het
BIG-register is ingeschreven;
- bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG in geanonimiseerde
vorm zal worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.
Aldus beslist door:
A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, P.A. Arnold, E.M. Vink-de Goeij, E.M. Rozemeijer-Wiebering, leden-verpleegkundige, R.E. van Hellemondt, lid-jurist, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
secretaris voorzitter