ECLI:NL:TGZRAMS:2022:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3363
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:101 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-07-2022 |
Datum publicatie: | 06-07-2022 |
Zaaknummer(s): | A2021/3363 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. Het staat vast dat er sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag door een seksuele relatie aan te gaan met een voormalig patiënte in de periode direct na de behandeling. De verpleegkundige heeft inzicht in zijn handelen getoond en het college acht de kans op herhaling gering. Klacht gegrond, voorwaardelijke schorsing van een jaar, met een proeftijd van twee jaar. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 18 augustus 2021 binnengekomen klacht van:
A,
gevestigd te B,
klager,
gemachtigde: C,
tegen
D,
verpleegkundige,
destijds werkzaam te B,
verweerder.
1. De procedure
1.1 Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlage;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de op 11 februari 2022 binnengekomen brief met bijlagen van de gemachtigde van klager.
1.2 Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
1.3 De klacht is op de openbare zitting van 24 mei 2022 behandeld. Klager werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde voornoemd, alsmede door de directeur zorg en de geneesheer-directeur. Verweerder was in persoon aanwezig.
2. De feiten
2.1 Verweerder was sinds 13 juni 2011 als verpleegkundige werkzaam bij de opnamekliniek
unit 3-4 (gesloten crisisafdeling) van A te B.
2.2 Mevrouw E (hierna: de cliënte) werd op 29 januari 2021 in verband met een combinatie van verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek met een crisismaatregel opgenomen op de gesloten crisisafdeling van A, waar verweerder werkzaam was. Op 19 februari 2021 werd de cliënte overgeplaatst naar een open opnameafdeling te F, waar zij op 18 maart 2021 werd ontslagen en in behandeling kwam bij het FACT (Flexible Assertive Community Treatment)-team, locatie G.
2.3 Op 9 april 2021 kreeg een verpleegkundige van het FACT-team een melding van een dochter van de cliënte, dat verweerder een relatie met de cliënte was aangegaan. De verpleegkundige heeft deze melding aan de psychiater van het FACT-team doorgegeven. Op 14 april 2021 heeft het eerste gesprek van de directie van A met verweerder plaatsgevonden over deze melding.
2.4 Op 16 april 2021 is de cliënte opnieuw met een crisismaatregel opgenomen op de gesloten crisisafdeling van A. Op 26 april 2021 is ze daar ontslagen en weer in behandeling gekomen bij het FACT-team.
2.5 Op 19 april 2021 heeft een tweede gesprek tussen verweerder, zijn leidinggevende en de behandelend psychiater plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek bleek dat cliënte op 19 februari 2021, bij overplaatsing naar de open opnameafdeling, verweerder haar telefoonnummer heeft gegeven. Na haar ontslag heeft de cliënte verweerder thuis bezocht. Op 22 april 2021 heeft een derde gesprek plaatsgevonden met verweerder. Na dit gesprek heeft de directie besloten vooralsnog geen melding bij IGJ te doen, omdat er geen sprake leek van seksueel contact tussen de cliënte en verweerder. Verweerder had wel toegegeven dat er sprake was van een affectieve relatie, waarbij de cliënte en verweerder elkaar thuis bezochten en verweerder de cliënte een bos bloemen cadeau had gedaan. Verweerder realiseerde zich dat daarmee sprake was van grensoverschrijdend gedrag. Verweerder kreeg hiervoor een officiële waarschuwing.
2.6 Op 25 juni 2021 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) contact met de geneesheer-directeur van A opgenomen naar aanleiding van een melding van familieleden van de cliënte dat sprake was van seksueel contact tussen de cliënte en verweerder. IGJ heeft A verzocht onderzoek hiernaar te doen. De cliënte was tijdens dat onderzoek bereid te praten over de relatie met verweerder en verklaarde dat er seksueel contact was geweest. Verweerder reageerde hierop in eerste instantie met ontkenning. Tijdens een gesprek op 4 augustus 2021 heeft hij toegegeven dat er seksueel contact tussen hem en de cliënte heeft plaatsgevonden.
2.7 Op 5 augustus 2021 is verweerder vrijgesteld van zijn werk, heeft hij zijn sleutels en telefoon ingeleverd en is zijn account geblokkeerd. Per 1 november 2021 is verweerder met een vaststellingsovereenkomst uit dienst getreden.
3. De klacht en het standpunt van klager
Klager is – samengevat – van mening dat verweerder met zijn handelwijze de professionele grenzen van het verpleegkundig beroep heeft overschreden door reeds tijdens de behandelrelatie, maar in ieder geval voor het einde van de afkoelingstermijn een seksuele relatie met de cliënte aan te gaan. De cliënte is door deze handelwijze ernstig in haar belangen geschaad. Het gedrag van verweerder is extra laakbaar omdat de cliënte erg kwetsbaar was en afhankelijk was van de zorg van verweerder. Daar komt bij dat verweerder in de eerste drie gesprekken na de melding nog heeft ontkend dat er sprake was van seksueel contact.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft (inmiddels) het grensoverschrijdend gedrag erkend en toegegeven dat hij enkele keren seksueel contact heeft gehad met de cliënte nadat zij op 19 februari 2021 werd overgeplaatst. Hij ontkent met klem dat sprake is geweest van seksueel contact tijdens de opname op de gesloten crisisafdeling waar hij werkzaam was. Op de afdeling heeft hij haar alleen gezoend ter afscheid bij haar overplaatsing. Verweerder heeft gedurende een periode van ongeveer vijf weken contact met de cliënte gehad. In die periode hebben ze elkaar vier keer gezien. Verweerder heeft voor zichzelf besloten dat hij nooit meer in de zorg wil werken, omdat hij zichzelf en cliënten niet meer in de ogen kan kijken en om te voorkomen dat het ooit weer kan gebeuren. Hij heeft zijn BIG-registratie thuis doorgeknipt en werkt nu in de koelhuizen van een groente- en fruitbedrijf. Hij is in behandeling gegaan bij een psycholoog en is door de huisarts behandeld voor angststoornissen en paniekaanvallen.
5. De beoordeling
5.1 Verweerder heeft zowel in zijn verweerschrift als ter zitting erkend dat hij in de periode na 19 februari 2021, de datum waarop cliënte werd overgeplaatst naar een open behandelafdeling, enkele keren seksueel contact met de cliënte heeft gehad. Het staat dan ook vast dat verweerder een seksuele relatie met de cliënte is aangegaan. Verweerder heeft door het aangaan van deze relatie in strijd gehandeld met de voor verpleegkundigen geldende professionele normen en de grenzen van zijn beroepsuitoefening in ernstige mate overschreden. Voor de veiligheid van cliënten is het noodzakelijk dat een zorgverlener de professionele grenzen van zijn beroepsgroep in acht neemt. De verantwoordelijkheid voor de bewaking van die grenzen ligt uitdrukkelijk bij de zorgverlener. Dat geldt in het bijzonder voor een psychiatrisch verpleegkundige vanwege de extra kwetsbaarheid van cliënten in de psychiatrische zorg.
In de gedragscode van A “Respect voor grenzen” staat onder meer het volgende: (…) “Wij hebben geen persoonlijke relatie met patiënten met wie wij in het kader van ons werk te maken hebben, noch gedragen wij ons seksueel uitnodigend of intimiderend.
Behandelaars gaan tot tenminste twee jaar na beëindiging van de behandelrelatie geen persoonlijke relatie aan met hun patiënt.” (…)
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij bekend was met de gedragscode van A en dat deze met enige regelmaat tijdens intervisies werd besproken.
5.2 Niet is komen vast te staan dat verweerder tijdens de behandelrelatie een seksuele relatie met cliënte is aangegaan. Klager heeft dit verwijt gebaseerd op een verklaring van de cliënte dat zij ook tijdens haar eerste opname op de gesloten crisisafdeling met verweerder gezoend en gevreeën heeft. Verweerder heeft dit stellig betwist en verklaart dat pas na de overplaatsing seksueel contact heeft plaatsgevonden. Wel heeft verweerder bij overplaatsing van cliënte naar een open behandelafdeling een bedankkaartje met haar telefoonnummer van cliënte ontvangen en haar ter afscheid gezoend. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij, terugkijkend, op dat moment niet meer professioneel handelde. Hij had het bedankkaartje met haar telefoonnummer terug moeten geven en dit met bijvoorbeeld collega’s moeten bespreken.
5.3 Het voorgaande betekent dat de klacht gegrond is, behoudens voor zover klager verweerder verwijt dat hij al tijdens de behandelrelatie op de gesloten crisisafdeling seksueel contact met de cliënte is aangegaan.
De maatregel
5.4 De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt een zware maatregel,
waarbij ten minste een voorwaardelijke schorsing voor de hand ligt. Bij het opleggen
van de maatregel weegt het college mee in hoeverre verweerder inzicht heeft getoond
in zijn handelen en daarmee hoe groot het risico op herhaling is.
Klager rekent het verweerder aan dat hij niet direct openheid van zaken heeft gegeven, maar pas tijdens een vierde gesprek heeft toegegeven dat sprake is geweest van seksueel contact. Klager begrijpt dat er tijdens een behandeling gevoelens kunnen ontstaan, maar wijst erop dat er momenten van reflectie zijn geweest, ook in het onderzoekstraject na de melding van grensoverschrijdend gedrag, die verweerder ten onrechte niet heeft gebruikt. Verweerder bleef ontkennen, tot het vierde gesprek. Klager heeft mede daardoor niet de overtuiging dat de ernst van de gedragingen verweerder duidelijk is geworden en acht hem kwetsbaar en de kans op herhaling nog aanwezig.
5.5 Het college overweegt dat verweerder in zijn verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling ter zitting overtuigend heeft laten zien dat hij inziet dat zijn handelen ontoelaatbaar is en schadelijk is geweest voor de cliënte. Hij heeft benadrukt dat hij zich diep schaamt voor zijn gedrag. Ook heeft hij maatregelen getroffen om te reflecteren op zijn gedrag door in behandeling te gaan bij een psycholoog. Het college acht ook van belang dat verweerder nooit meer in de zorg wil werken, omdat hij dat niet voor zichzelf en voor patiënten en cliënten kan verantwoorden en dat hij uit het BIG-register verwijderd wil worden. Hoewel het risico op herhaling nooit helemaal kan worden uitgesloten, acht het college de kans daarop gering.
Alles overwegende is het college van oordeel dat een voorwaardelijke schorsing van een jaar, met een proeftijd van twee jaar, een passende maatregel voor verweerder is. Het college ziet gelet op hetgeen hiervoor is vermeld geen aanleiding om nadere (behandel)voorwaarden aan de schorsing te verbinden.
Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie aangeboden aan het tijdschrift Nursing.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur een jaar, met bepaling dat deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij het bevoegde regionale of centrale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerder voor het einde van de proeftijd van twee jaren zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg;
- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift ‘Nursing’.
Aldus beslist door:
A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,
P.A. Arnold, E.M. Vink-de Goeij, E.M. Rozemeijer-Wiebering, leden-beroepsgenoten,
R.E. van Hellemondt, lid-jurist,
bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
secretaris
voorzitter