ECLI:NL:TGZCTG:2022:99 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.1022

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:99
Datum uitspraak: 16-05-2022
Datum publicatie: 17-05-2022
Zaaknummer(s): C2021.1022
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tegen een fysiotherapeut. IGJ verwijt de fysiotherapeut onder meer dat hij tijdens de behandelrelatie niet de professionele distantie heeft gehouden tot patiënte en ernstig seksueel grensoverschrijdend heeft gehandeld jegens patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt op de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van de fysiotherapeut tegen deze beslissing. Dit betekent dat de fysiotherapeut zijn werk in die hoedanigheid niet meer mag uitoefenen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1022 van:

A., fysiotherapeut, destijds werkzaam in B., appellant,

verweerder in eerste aanleg, gemachtigde:

mr. dr. L.A.P. Arends, advocaat in Nijmegen

tegen

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, gevestigd in Utrecht,

verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigden: drs. F.C.J. Neefjes, senior inspecteur, en

mr. A.W. de Haan, senior juridisch adviseur.

1.         Verloop van de procedure

De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – hierna de Inspectie – heeft op 23 december 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen A. – hierna de fysiotherapeut – een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 april 2021, onder nummer 233/2020, heeft dat college de klacht gegrond verklaard en de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register opgelegd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft bepaald dat de maatregel van doorhaling onmiddellijk van kracht wordt en heeft bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang de bevoegdheid van de fysiotherapeut om de aan zijn inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen geschorst. Tevens heeft het Regionaal Tuchtcollege bepaald dat de beslissing in geanonimiseerde vorm zal worden gepubliceerd. De fysiotherapeut is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Daarbij heeft hij het Centraal Tuchtcollege verzocht om de voorlopige voorziening te beëindigen en hem in de gelegenheid te stellen zijn praktijk te blijven uitoefenen in afwachting van de beslissing op het beroep. Bij tussenbeslissing van 16 juli 2021 heeft het Centraal Tuchtcollege het beroep van de fysiotherapeut tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege van 23 april 2021, voor zover daarbij is bepaald dat de maatregel van doorhaling onmiddellijk van kracht wordt en een voorlopige voorziening is getroffen, verworpen en iedere verdere beslissing aangehouden. De Inspectie heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van de fysiotherapeut nog nadere correspondentie ontvangen. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

28 februari 2022, waar zijn verschenen de fysiotherapeut, bijgestaan door

mr.dr. L.A.P. Arends, voornoemd, en de Inspectie, vertegenwoordigd door

mr. A.W. de Haan, voornoemd en R. Jansen, senior inspecteur. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Na de mondelinge behandeling heeft de fysiotherapeut nog nadere stukken, te weten een behandelplan en een risicotaxatie, aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft het onderzoek heropend om deze stukken in zijn beoordeling te kunnen betrekken. De Inspectie heeft desgevraagd een reactie op de nadere stukken van de fysiotherapeut gegeven. Nadien is het onderzoek in deze zaak opnieuw gesloten.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. De fysiotherapeut - geboren in 1981 - is sinds februari 2008 werkzaam als fysiotherapeut. Naar aanleiding van een klacht van een patiënte van de fysiotherapeut wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag – ingediend op 4 maart 2019 - heeft het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle de fysiotherapeut op 13 augustus 2019 een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf maanden opgelegd (zaak 042/2019). Alle klachtonderdelen zijn destijds gegrond verklaard. De schorsing is ingegaan op 25 september 2019 en liep tot 25 september 2020. Op 23 oktober 2019 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de IGJ) een melding ‘geweld in de zorgrelatie’ ontvangen. De melder was een collega van de fysiotherapeut die sinds 2010 samen met de fysiotherapeut mede-eigenaar is van de fysiotherapiepraktijk. De fysiotherapeut zou – zo volgt uit de melding – wederom een seksuele relatie hebben gehad met een patiënte (hierna: de patiënte) uit zijn praktijk. De seksuele relatie was – merkt het college voor een goed begrip op - aangegaan met een andere patiënte dan degene die de bovengenoemde tuchtprocedure van 4 maart 2019 aanhangig had gemaakt. De melder heeft, als gevolg van de uitkomst van de tuchtzaak tegen de fysiotherapeut, op 24 augustus 2019 de samenwerking met de fysiotherapeut opgezegd.

Op grond van voornoemde melding is de IGJ een onderzoek gestart naar het handelen van de fysiotherapeut. De IGJ heeft de fysiotherapeut en de patiënte hierover op 12 november 2019 geïnformeerd en heeft de patiënte verzocht mee te werken aan het onderzoek naar de fysiotherapeut. De patiënte heeft op 14 november 2019 verklaard mee te willen werken en heeft de WhatsApp-conversaties tussen haar en de fysiotherapeut op 18 november 2019 aan de IGJ doen toekomen. In het kader van hoor- en wederhoor heeft de IGJ met zowel de patiënte als de de fysiotherapeut gesprekken gevoerd en de gesprekverslagen zijn vastgelegd in het definitieve onderzoeksrapport. Uit het onderzoek van de IGJ volgt dat tussen de fysiotherapeut en de patiënte in de periode van 8 juni 2016 tot en met 24 juli 2019 een behandelrelatie bestond. In dit tijdsbestek hebben er 76 fysiotherapeutische behandelingen plaatsgevonden. De seksuele relatie – welke niet door de fysiotherapeut wordt betwist - liep van oktober 2018 tot juni 2019. Zowel op de fysiotherapiepraktijk, als op de privéadressen van de fysiotherapeut en de patiënte, vond seksueel contact plaats. Gedurende deze periode heeft er ook veel WhatsApp-contact plaatsgevonden. De patiënte is na het ontstaan van de seksuele relatie niet overgedragen aan een collega-fysiotherapeut. Ook overdracht naar een andere fysiotherapiepraktijk heeft niet plaatsgevonden. Na beëindiging van zowel de seksuele relatie als de behandelrelatie heeft er in de periode van 4 oktober 2019 tot 14 november 2019 nog (seksueel getint) WhatsApp-contact plaatsgevonden tussen de fysiotherapeut en de patiënte. Op 28 september 2020 heeft de fysiotherapeut – na afloop van de schorsing - zijn werkzaamheden als fysiotherapeut hervat en heeft hij zijn eenmanspraktijk ondergebracht in een gezondheidscentrum. Bij brieven van 2 oktober 2020 en 23 oktober 2020, heeft de gemachtigde van de fysiotherapeut de IGJ geïnformeerd over de maatregelen die de fysiotherapeut heeft getroffen om recidive te voorkomen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt de fysiotherapeut - zakelijk weergegeven - dat:

3. hij tijdens de behandelrelatie niet de professionele distantie, zoals hij die had behoren te houden gelet op zijn professie, heeft gehouden tot patiënte en is verder tot de persoonlijke levenssfeer van patiënte doorgedrongen dan noodzakelijk was in het kader van de behandeling;

4. hij ernstig seksueel grensoverschrijdend heeft gehandeld jegens zijn patiënte;

6. hij de behandeling van patiënte niet heeft beëindigd, noch heeft hij patiënte overgedragen aan een collega op het moment dat andere dan zakelijke en in een professionele hulpverleningssituatie passende gevoelens een rol gingen spelen;

9. hij niet professioneel heeft gehandeld als bedoeld in het beroepsprofiel.

4. HET STANDPUNT VAN DE FYSIOTHERAPEUT

De fysiotherapeut voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij tot tweemaal toe de grenzen van de voor hem geldende beroepsnormen heeft overschreden, maar dat hij zijn leven nadien heeft gebeterd. De grensoverschrijdende gedragingen van de fysiotherapeut deden zich voor in dezelfde – voor de fysiotherapeut – slechte periode. De fysiotherapeut heeft van beide gebeurtenissen geleerd. Gedurende zijn schorsingsperiode heeft de fysiotherapeut met behulp van professionals hard gewerkt om te leren van zijn fouten, met een schone lei van start te gaan met betrekking tot zijn werkzaamheden als fysiotherapeut en om niet nogmaals een misstap te begaan. Sinds de hervatting van zijn werkzaamheden – te weten na afloop van de hem opgelegde onvoorwaardelijke schorsing – doet de fysiotherapeut er alles aan om recidive te voorkomen. Hij heeft niet alleen zijn partner geïnformeerd maar tevens degenen die in het gezondheidscentrum werken waar hij nu zijn praktijk uitoefent. Hij werkt zo min mogelijk met vrouwelijke patiënten. De fysiotherapeut begrijpt dat zijn handelen ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar is en dat dientengevolge een maatregel behoort te worden opgelegd. Hij verzoekt het college om – gelet op zijn inspanning en aantoonbare vooruitgang en voorzorgsmaatregelen – hem een laatste kans te geven door een voorwaardelijke maatregel op te leggen zoals bedoeld in artikel 48, lid 7, van de Wet BIG, onder door het college op te stellen voorwaarden.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

De fysiotherapeut heeft – zowel ter zitting als in het verweerschrift – de verwijten van klaagster niet betwist of bestreden. Hij heeft toegegeven wederom een seksuele relatie aangegaan te zijn met een patiënte. Derhalve is vast komen te staan dat de seksuele relatie tussen de patiënte en de fysiotherapeut in de periode van oktober 2018 tot juni 2019 heeft plaatsgevonden. Ook moet het grensoverschrijdend gedrag – waaronder de WhatsApp-berichten in de periode van 4 oktober 2019 tot 14 november 2019 – als vaststaand worden aangenomen. De klacht is daarmee in al haar onderdelen gegrond.

5.2

De gedragingen van de fysiotherapeut in ogenschouw nemende oordeelt het college als volgt. De fysiotherapeut is eerder, op 13 augustus 2019, door het tuchtcollege voor de duur van een jaar onvoorwaardelijk geschorst wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag. Destijds is het college er – op aangeven van de fysiotherapeut - van uitgegaan dat de fysiotherapeut het jaar schorsing zou gebruiken om aan zichzelf te werken, om zijn kennis over gedragsregels en ethiek op peil te brengen en om de communicatiemethode binnen zijn praktijk te professionaliseren. Feit is echter, dat de fysiotherapeut tijdens de tuchtprocedure in 2019 en daarna wederom een seksuele relatie had met een patiënte. Eveneens heeft de fysiotherapeut – na het ingaan van de onvoorwaardelijke schorsing –  seksueel getinte WhatsApp-berichten gestuurd aan de patiënte. Hij heeft over de tweede relatie tegenover het tuchtcollege geen openheid gegeven. Integendeel, hij heeft ook destijds in zijn verweer aangegeven dat hij zich realiseert dat hij fouten heeft gemaakt en ervoor moet zorgen dat die in de toekomst worden voorkomen. Dat de fysiotherapeut deze relatie tijdens de lopende tuchtprocedure in 2019 niet heeft beëindigd en gedurende de schorsing seksueel getinte WhatsApp-berichten heeft verzonden rekent het college de fysiotherapeut zwaar aan. Er kan thans gegronde twijfel bestaan over de oprechtheid van zijn verweer destijds dan wel over de vaardigheid van de fysiotherapeut met een dergelijke situatie om te gaan. Dat de fysiotherapeut voor de tweede maal over de schreef is gegaan en daarmee doorging tijdens de behandeling van de eerste tuchtzaak en na de uitspraak van het tuchtcollege, is derhalve tuchtrechtelijk ernstig verwijtbaar.

5.3

Voorts is het college van oordeel dat de fysiotherapeut ter zitting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij nu wel voldoende waarborgen heeft ingebouwd. De intervisie – zoals door de fysiotherapeut in het leven geroepen bij een ex-collega en later met twee ex-studiegenoten – alsook de hulp van een coach acht het college tegen de geschetste achtergrond een onvoldoende waarborg. Ter zitting heeft de fysiotherapeut verklaard dat hij – vanwege corona - niet de mogelijkheid heeft gehad de cursus ethiek van de KNGF te volgen. Het had echter in de lijn der verwachting gelegen, nu het vertoonde gedrag ernstig in strijd is met de in de beroepsgroep geldende richtlijnen, dat de fysiotherapeut zich – ondanks corona - in ieder geval de beroepsnormen van de beroepsgroep en de ethische regels eigener beweging eigen had gemaakt. Het college oordeelt dat dit van de fysiotherapeut verwacht en verlangd had mogen worden. Daarnaast heeft de fysiotherapeut verklaard dat hij bij het ingaan van de schorsing acht behandelingen heeft gehad bij de eerstelijnspsycholoog en aansluitend gespecialiseerde GGZ heeft aangevraagd. Sinds

4 februari 2020 staat de fysiotherapeut op de wachtlijst, maar vanwege de coronapandemie zou het traject vertraagd zijn. Recentelijk – zo stelt de fysiotherapeut – heeft het intake-gesprek bij C.-GGZ plaatsgevonden en zou er een persoonlijkheidsonderzoek gestart worden. Op de vraag van het college of er reeds een behandelplan ten grondslag ligt aan de behandeling of het persoonlijkheidsonderzoek kon de fysiotherapeut geen antwoord geven.

5.4

Gelet op het bovenstaande is het college niet overtuigd van de intrinsieke motivatie van de fysiotherapeut om te werken aan zijn gedragsproblemen. De fysiotherapeut heeft geen blijk gegeven zich in voldoende mate onder zorg te hebben gesteld, nu hij tot op heden niet behandeld is bij een GGZ-instelling en er slechts op summiere wijze intervisie heeft plaatsgevonden. Het college maakt zich dan ook zorgen over het gedrag van de fysiotherapeut en de mate waarin hij inzicht vertoont in de achtergronden ervan. De fysiotherapeut geeft niet het vertrouwen op een gedegen manier met patiënten om te kunnen gaan. De zorgverleningsrelatie tussen een fysiotherapeut en zijn patiënt is een relatie met een ongelijkwaardige verhouding, waarin de patiënt zich in een afhankelijke en kwetsbare positie bevindt, waarin deze ten behoeve van bijvoorbeeld anamnese gevoelige persoonlijke informatie van zichzelf moet prijsgeven en waarbij lichamelijk contact onderdeel van de therapie is. Het is voorts moeilijk te vermijden dat een zorgverlener tijdens de behandeling kennisneemt van persoonlijke informatie van de patiënt, diens zorgen, kwetsbaarheden en problemen. In een dergelijke situatie is het, zoals de fysiotherapeut trouwens beaamt, ongeoorloofd een seksuele relatie te beginnen met de patiënt. Het college verwijst daarvoor naar de modelregeling Fysiotherapeut- Patiënt en de KNGF-regeling Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut. De fysiotherapeut heeft blijk gegeven dat bij hem sprake is van een terugvalrisico, dat onvoldoende kan worden afgeweerd. De fysiotherapeut heeft niet overtuigend blijk gegeven geleerd te hebben van de gemaakte fouten en van de hem opgelegde schorsing. Dat de fysiotherapeut – zoals ter zitting verklaard – ten tijde van zijn handelen door een moeilijke periode ging doet daar niet aan af. Moeilijke periodes komen en gaan nu eenmaal zonder dat men daar zelf altijd invloed op heeft.

5.5

Naar het oordeel van het college zijn de genoemde gedragingen tegen de hiervoor geschetste achtergrond zodanig strijdig met hetgeen van een integere en betrouwbare zorgverlener verwacht mag worden, dat een maatregel passend en geboden is die erop gericht is te voorkomen dat zorgbehoevenden nog verder aan dat gedrag van die zorgverlener worden blootgesteld. Met inachtneming van deze uitgangspunten is het college van oordeel dat de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register passend en geboden is. De fysiotherapeut is in 2019 veroordeeld voor hetzelfde grensoverschrijdende gedrag. Herhaling van het verweten gedrag van de fysiotherapeut dient voorkomen te worden. Hoewel de fysiotherapeut de wens heeft uitgesproken zijn werkzaamheden als fysiotherapeut te willen voortzetten, ziet het college geen aanleiding om de fysiotherapeut een minder zware maatregel op te leggen.

5.6

Ter zitting heeft de inspectie het college in overweging gegeven de fysiotherapeut – gelet op diens leeftijd en mogelijke inkomstenderving - de maatregel van voorwaardelijke doorhaling op te leggen onder door het college te stellen voorwaarden. Het college acht een dergelijke maatregel – gezien de flagrante schending van de beroepsnormen en het feit dat de fysiotherapeut tijdens de eerdere tuchtzaak doorging met zijn grensoverschrijdend handelen – niet op zijn plaats. Het college overweegt daarbij, dat indien de fysiotherapeut na verloop van tijd kan aantonen dat een adequate behandeling heeft plaatsgevonden op grond waarvan kan worden aangenomen dat het risico op herhaling nihil of verwaarloosbaar is, hij zich op grond van het bepaalde in artikel 50 van de Wet BIG tot de Minister van VWS kan wenden teneinde in de ontzegde bevoegdheid te worden hersteld. Die situatie is nu nog (lang) niet aan de orde.

5.7

Nu ter zitting is gebleken dat de fysiotherapeut – na zijn schorsing – weer actief is als fysiotherapeut en gevreesd moet worden voor herhaling, is het college van oordeel dat, met inachtneming van hetgeen onder 5.7 wordt overwogen, toepassing dient te worden gegeven aan artikel 48, lid 8 en 9, van de Wet BIG. Het college zal bepalen dat de maatregel van doorhaling onmiddellijk van kracht wordt en zal tevens de na te vermelden voorlopige voorziening treffen, een en ander omdat het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg dit vordert.

5.8

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal op grond van artikel 71 van de Wet BIG worden bepaald dat deze uitspraak op geanonimiseerde wijze wordt gepubliceerd.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

            De omvang van het geding

4.1       De fysiotherapeut richt zich met zijn beroep uitsluitend tegen de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG‑register en tegen de getroffen voorlopige voorziening. Hij komt in beroep niet op tegen de conclusie van dat college dat de klacht van de Inspectie gegrond is. De fysiotherapeut verzoekt het Centraal Tuchtcollege om in plaats van de maatregel van doorhaling te kiezen voor een voorwaardelijke maatregel, gecombineerd met een proeftijd. In deze periode kan de Inspectie een vinger aan de pols houden bij de naleving van de voorwaarden en desnoods nadere aanwijzingen geven indien dit nodig mocht zijn. Indien het Centraal Tuchtcollege in dit stadium van oordeel zou zijn dat er nog steeds onvoldoende duidelijkheid bestaat over het recidive gevaar om een voorwaardelijke maatregel op te leggen, verzoekt de fysiotherapeut subsidiair om de zaak aan te houden totdat de verdere risicoinventarisatie en het in kaart brengen van de factoren die leiden tot seksueel grensoverschrijdend gedrag is afgerond en een verder behandeltraject is uitgezet.

4.2       De Inspectie heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep te verwerpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te handhaven.

   4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft in zijn tussenbeslissing van 16 juli 2021 het beroep, voor zover dit is gericht tegen de getroffen voorlopige voorziening, verworpen. Dit betekent dat nu alleen nog aan de orde is het beroep, voor zover dit zich richt tegen de opgelegde maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register.

            De maatregel

4.4       Voor de vraag of er ruimte bestaat voor het opleggen van de maatregel van   doorhaling in voorwaardelijke vorm is doorslaggevend of het Centraal Tuchtcollege er (nu wel) vertrouwen in heeft dat de patiëntveiligheid met het stellen van voorwaarden voldoende gewaarborgd is. Die vraag beantwoordt het Centraal Tuchtcollege ontkennend. Alles overziend komt het Centraal Tuchtcollege tot de conclusie dat het de fysiotherapeut nog steeds aan voldoende zelfinzicht ontbreekt. Daarbij gaat het om eigen begrip van hoe het heeft kunnen gebeuren dat hij zich bij herhaling aan ernstig grensoverschrijdend gedrag schuldig heeft gemaakt en wat er nodig is om dergelijk gedrag in de toekomst te voorkomen. Bij zijn oordeel betrekt het Centraal Tuchtcollege dat de fysiotherapeut zijn grensoverschrijdend gedrag heeft voortgezet terwijl de eerste tuchtzaak aanhangig was, met dat gedrag is doorgegaan nadat op

13 autustus 2019 tegen hem een onvoorwaardelijke schorsing was uitgesproken en dat hij zelfs nog seksueel getinte WhatsApp-berichten heeft verstuurd nadat de Inspectie hem had gemeld dat zij een onderzoek tegen hem zou instellen. Bij iedere gelegenheid tijdens de twee opeenvolgende tuchtzaken is de fysiotherapeut voorgehouden wat hem te doen stond om zijn praktijk verantwoord te kunnen hervatten. Steeds moest worden vastgesteld dat de fysiotherapeut nog onvoldoende met deze aanwijzingen had gedaan.

4.5       Pas in de aanloop naar de mondelinge behandeling van 28 februari 2022 heeft de fysiotherapeut twee rapporten overgelegd, het rapport Psychodiagnostisch Onderzoek–Persoonlijkheid van C.-GGZ (hierna: C.) van 15 juli 2021 en het Psychiatrisch Rapport van X, psychiater van 29 oktober 2021. Het eerste rapport is opgesteld naar aanleiding van de vraag of bij de fysiotherapeut sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Het tweede rapport is op zijn verzoek uitgebracht met het oog op een risicoinventarisatie, namelijk hoe groot de kans is dat hij bij voortzetting van zijn praktijk in herhaling zal vallen. Het rapport van ME, dat gebaseerd is op een serie gesprekken met de fysiotherapeut, bevat stevige conclusies over zijn persoonlijkheid en zelfinzicht. De onderzoeker-psycholoog benoemt inconsistenties in het verhaal van de fysiotherapeut en signaleert afwezigheid van lijdensdruk, een gering probleembesef en gering zelfinzicht.  Er is sprake van persoonlijkheidsproblematiek, maar er is geen duidelijke (veranderingsgerichte) hulpvraag voor een vervolgtraject. Het rapport van de psychiater bevat weliswaar een milder oordeel maar de psychiater onderschrijft dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en merkt daarnaast op dat niet goed is in te schatten hoe doorleefd de door de fysiotherapeut getoonde schuldgevoelens en spijt zijn. Wel acht hij een behoorlijke gewetensfunctie aanwezig en schat hij het risico op herhaling als zeer gering in. Impliciet is er echter, aldus de psychiater, wel enig risico op herhaling vanwege een persoonlijkheidsstoornis (een toestand van zo-zijn). Daarom adviseert hij behandeling bij D. (forensische zorg) en uitbreiding van de intervisiegroep van de fysiotherapeut met collega’s die hij niet kent van vroeger.

4.6       Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de fysiotherapeut een verklaring overgelegd van D.- B. van 11 februari 2022, waarin staat dat de fysiotherapeut op 9 november 2022 (bedoeld zal zijn: 2021) een intake gesprek heeft gehad op basis van de hulpvraag “dat u handvatten en inzicht wil krijgen om nooit meer in de situatie terecht te komen waarin u nu verkeert.” Tijdens de intake is een algemene risicoinventarisatie gedaan, die, aldus de verklaring, wijst op een zeer laag ingeschat algemeen recidive risico. In de brief wordt gerefereerd aan een behandelplan dat opgesteld zou zijn, beginnende met een specificieke risicotaxatie voor het inschatten van het risico op herhaling van grensoverschrijdend gedrag. Dit traject is volgens deze verklaring op 21 januari 2022 gestart, maar nog niet afgrond. Het behandelplan zelf is niet in het geding gebracht. Ook ontbreekt (tussentijdse) inhoudelijke verslaglegging van de hand van D. over de nadere risicotaxatie. Desgevraagd heeft de fysiotherapeut ter zitting verklaard dat er binnenkort een ‘delictanalyse’ zal plaatsvinden aan de hand van 8 sessies, maar wat dat betekent voor de risicotaxatie en behandeling is niet duidelijk.

4.7       De hiervoor genoemde rapporten en het onderzoek van de Inspectie zijn tijdens de mondelinge behandeling in beroep uitgebreid met de fysiotherapeut besproken. Waar hij zich erover beklaagt dat de stevige conclusies in het rapport van C. niet zijn aangepast naar aanleiding van zijn opmerkingen bij het concept, miskent de fysiotherapeut dat de psycholoog-onderzoeker volgens de eigen professionele standaard, kennis en kunde opereert en niet gehouden is conclusies op aangeven van de cliënt bij te stellen. Gevraagd naar hoe hij de rapporten leest antwoordde de fysiotherapeut dat volgens hem beide onderzoekers vinden dat behandeling in zijn geval niet echt nodig is. Zijn ‘valkuil’ of ‘zwakke eigenschap’ is dat hij ‘te open, te informeel, te toegankelijk’ is, iets waaraan hij zichzelf via het in zijn praktijk ophangen van een spiegel wil herinneren. Met de door hem na de schorsing in zijn (nieuwe) praktijk doorgevoerde maatregelen en een verzwaard opgetuigde combinatie van supervisie en intervisie meent hij dat het risico op herhaling van seksueel grensoverschrijdend gedrag voldoende is afgedekt. Daarmee geeft de fysiotherapeut er naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege echter blijk van de ernst en strekking van de bevindingen van C. en de psychiater onvoldoende te hebben begrepen. Aan het beroep van fysiotherapeut is inherent dat met de patiënt al gauw in meer of mindere mate informeel contact ontstaat, zeker wanneer er sprake is van zogenoemde ‘gele vlaggen’ (oorzaken in de persoonlijke levenssfeer die herstel van klachten belemmeren). De daarmee samenhangende risico’s van grensoverschrijdend gedrag kunnen in het geval van de fysiotherapeut niet uitsluitend worden ondervangen met aanpassingen in de inrichting van de praktijk en externe begeleiding op afstand, maar moeten juist en vooral gericht zijn op werken aan het eigen gedrag. Dat begint bij begrijpen en accepteren welke factoren in de eigen persoonlijkheidsstructuur op het professionele gedrag van invloed zijn en dat is meer dan behept zijn met een valkuil of zwakke eigenschap.

4.8       Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de fysiotherapeut alsnog een “Behandelplan D.” van 26 november 2021 en een specifieke risicotaxatie van D. (STATIC-99R,STABLE-2007) van 7 maart 2022 gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft- gelet op het belang van de zaak- het onderzoek heropend om deze stukken in zijn beoordeling te kunnen betrekken. De Inspectie is om een reactie gevraagd.  Ook deze stukken brengen het Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel dan hiervoor onder 4.7. weergegeven. Het behandelplan is niet uitgewerkt. Onder het kopje “plan van aanpak komende periode” is  bij “interventie/module”, aantal sessies en behandelaar niets ingevuld. Bij delictanalyse is vermeld: nader te bepalen. Pas na de mondelinge behandeling in beroep is op 7 maart 2022 een specifieke (forensische) risicotaxatie uitgevoerd (waarbij opgemerkt wordt dat geen sprake is van een veroordeling of een delict) met als uitkomst dat het risico op recidive als zeer laag wordt ingeschat.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat aan onderzoeksrapporten van C. en de psychiater, waarbij geconcludeerd wordt dat het recidiverisico niet goed is in te schatten meer gewicht toekomt dan aan de niet nader gemotiveerde risicotaxatie van D., te meer omdat het hier niet gaat om een delict maar om seksueel grensoverschrijdend gedrag in het kader van te verlenen zorg, en daarmee samenhangende gedragsnormen (zoals beëindiging van de behandelrelatie en overdracht van de patiënt aan een collega zodra zich niet-professionele gevoelens van of voor de patiënt aandienen).

4.9  Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat ruim 2,5 jaar na de schorsingsuitspraak er nog steeds geen uitgewerkt inhoudelijk behandelplan voor handen is, terwijl ook verslaglegging van de door de fysiotherapeut ingeschakelde coach, van de in de zomer van 2021 gevolgde therapiessessies bij een psycholoog en de door de fysiotherapeut ter zitting genoemde Teams-gesprekken met een docent fysiotherapie en ethiek (geen cursus ethiek bij de KNGF zoals verklaard tegenover de IGJ) ontbreekt. Het Centraal Tuchtcollege kan bij deze stand van zaken niet anders vaststellen dan dat de fysiotherapeut kennelijk de noodzaak van behandeling gericht op gedragsverandering onvoldoende inziet. In aanmerking genomen de ernst van het herhaalde grensoverschrijdend gedrag heeft het Centraal Tuchtcollege hierdoor onvoldoende aanknopingspunten waaraan het het vertrouwen kan ontlenen dat met een doorhaling onder voorwaarden kan worden volstaan. Het sluit zich aan bij de overweging van het Regionaal Tuchtcollege dat de fysiotherapeut de Minister van VWS om herinschrijving in het BIG-register kan verzoeken zodra hij kan aantonen dat adequate behandeling heeft plaatsgevonden.

Conclusie

4.9       Het Centraal Tuchtcollege komt evenals het Regionaal Tuchtcollege tot de conclusie dat de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register in dit geval passend en aangewezen is. Dit betekent dat het beroep tegen de opgelegde maatregel zal worden verworpen.

            Publicatie

4.10     Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

handhaaft de maatregel van doorhaling van inschrijving in het BIG-register;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter, E.F. Lagerwerf‑Vergunst en A.S. Gratama, leden-juristen en C.J. Smeets en A.H.C.M. Snel, leden-beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2022.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.