ECLI:NL:TGZCTG:2022:90 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1154
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:90 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-04-2022 |
Datum publicatie: | 20-04-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1154 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Herziening, terugverwijzing naar Regionaal Tuchtcollege |
Inhoudsindicatie: | De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klaagster niet-ontvankelijk verklaard, omdat klaagster het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald. De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege wijst het beroep van klaagster tegen deze beslissing af. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het verzet van klaagster tegen deze voorzittersbeslissing gegrond: gezien de door het Regionaal Tuchtcollege tijdens een telefoongesprek gecreëerde verwarring en de onduidelijkheid over de vraag of klaagster één keer dan wel twee keer griffierecht verschuldigd was en het gedane verzoek over de postverzending tijdens haar afwezigheid, kan klaagster niet worden tegengeworpen dat zij niet vóór een bepaalde datum voor een tweede keer € 50 aan griffierecht heeft betaald. Klaagster is ten aanzien van de betaling van het griffierecht in deze zaak niet in verzuim geweest. Omdat op het door klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege aangetekende beroep nog slechts één beslissing mogelijk is, geeft het Centraal Tuchtcollege ook een eindbeslissing op het beroep van klaagster tegen die beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing op het verzet en op het beroep in de zaak onder nummer C2021/1154
A., wonend in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., beklaagde in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A.– hierna klaagster – heeft op 23 juni 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den
Haag tegen C. – hierna de beklaagde – een klacht ingediend. De voorzitter van dat
college heeft bij beslissing van 14 oktober 2021, onder nummer D2021/3273, de klacht
niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat klaagster het verschuldigde griffierecht
niet (op tijd) heeft betaald.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft bij beslissing van 23 december 2021
het beroep afgewezen.
Tegen deze beslissing heeft klaagster verzet aangetekend.
Het verzet is behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 7 maart 2022. Appellante is daar verschenen en heeft haar standpunt nader toegelicht.
2. Beoordeling van het verzet en van het beroep
2.1 De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft in de beslissing van 23 december
2021 geoordeeld dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht niet ontvankelijk
heeft verklaard, omdat – kort gezegd – klaagster in de procedure bij het Regionaal
Tuchtcollege het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald.
2.2 Het Centraal Tuchtcollege acht het door klaagster tegen deze beslissing aangetekende
verzet gegrond. Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.3 In artikel 65a, lid 1, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) is bepaald dat de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege een griffierecht
van € 50 heft van de indiener van het klaagschrift. Ingevolge het tweede lid van dat
artikel is eenmaal griffierecht verschuldigd, indien het een klaagschrift betreft
tegen twee of meer beroepsbeoefenaren en dat ten aanzien van elke beroepsbeoefenaar
betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex of samenhangende feitencomplexen. In artikel
65a, vijfde lid, van de Wet BIG is bepaald dat de voorzitter de klacht niet-ontvankelijk
verklaard, als het verschuldigde bedrag niet binnen vier weken na de dag van verzending
van het betalingsverzoek op het daarvoor bestemde bankrekeningnummer is bijgeschreven,
tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de klager ten aanzien van de
betaling in verzuim is geweest.
2.4 Uit de stukken, waaronder een door klaagster bij het verzetschrift overgelegde,
geverifieerde transcriptie van een opname van een telefoongesprek op 12 juli 2021
met een medewerker van het Regionaal Tuchtcollege, en uit het verhandelde ter zitting,
blijkt het volgende.
2.5 Klaagster heeft op 23 juni 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege twee klaagschriften
ingediend: één tegen huisarts X. en één tegen C. Bij brief van 8 juli 2021 heeft dat
college bevestigd dat haar ‘klaagschrift‘ was ontvangen en klaagster - onder meer
- verzocht om betaling van het griffierecht van € 50 per ingediende klacht vóór 29
juli 2021. Klaagster heeft vervolgens op maandag 12 juli 2021 telefonisch contact
opgenomen met het Regionaal Tuchtcollege en aangegeven dat zij niet één, maar twee
klaagschriften had ingediend, namelijk ook tegen de huisarts. Toen zij in dat gesprek
aankondigde om – zoals schriftelijk verzocht – voor elk van de klachten € 50 griffierecht
te gaan betalen, is haar dat door de medewerker van het Regionaal Tuchtcollege uitdrukkelijk
ontraden. Dit omdat klaagster in verband met de samenhang tussen de beide klachten
slechts één keer griffierecht verschuldigd zou zijn en een eventuele terugbetaling
achteraf lastig zou zijn.
2.6 Voorafgaand aan het telefoongesprek van 12 juli 2021, namelijk op 11 juli 2021,
had klaagster ook al een brief aan het Regionaal Tuchtcollege opgesteld. Hierin heeft
zij eveneens aangegeven voor elk van beide klachten griffierecht te zullen betalen.
In deze brief heeft klaagster verder te kennen gegeven dat zij vanaf die week op vakantie
ging en daardoor niet in staat was om brieven van het Regionaal Tuchtcollege te beantwoorden.
Zij verzocht het Regionaal Tuchtcollege om haar pas vanaf september 2021 weer brieven
te sturen. Deze brief heeft klaagster na het telefoongesprek van 12 juli 2021 verzonden.
2.7 Klaagster heeft vervolgens op 13 juli 2021 nog telefonisch contact gehad met
een andere medewerker van het Regionaal Tuchtcollege. Volgens haar is in dit gesprek
met deze medewerker nogmaals aan haar te kennen gegeven dat zij in verband met de
samenhang tussen de twee klaagschriften niet nogmaals € 50 aan griffierecht hoefde
te betalen, maar alleen eenmalig € 50 voor beide klaagschriften. Bovendien is volgens
klaagster toen afgesproken dat het Regionaal Tuchtcollege in verband met de tijdelijke
afwezigheid van klaagster haar tot september 2021 inderdaad geen brieven zou sturen.
Of dat ook is afgesproken, kan het Centraal Tuchtcollege niet vaststellen. Wel staat
vast dat het Regionaal Tuchtcollege niet heeft aangegeven dat klaagster er rekening
mee diende te houden dat zij toch (belangrijke) post zou ontvangen in de aangekondigde
periode van afwezigheid.
2.8 Op 22 juli 2021 heeft klaagster één keer € 50 naar het daarvoor bestemde bankrekeningnummer
overgemaakt, onder vermelding van het in de brief van 8 juli 2021 vermelde nummer
en van ‘Klaagschriften tegen C. en huisarts X.’
2.9 Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster vervolgens bij brief van 28 juli
2021 meegedeeld dat het verzoek om griffierecht te betalen voor de klacht tegen de
huisarts reeds in behandeling was en in afwachting van betaling en dat klaagster daarnaast
vóór 24 augustus 2021 € 50 aan griffierecht diende te betalen voor de behandeling
van de klacht tegen enkele medewerkers van de C. Klaagster heeft dit laatste niet
gedaan.
2.10 Samengevat komt het erop neer dat klaagster bij het Regionaal Tuchtcollege
twee klaagschriften heeft ingediend, schriftelijk bericht heeft gekregen dat zij voor
elk van beide klachten griffierecht diende te betalen, dat zij ook bereid en van plan
was dit te doen, maar telefonisch van een medewerker van het Regionaal Tuchtcollege
te horen kreeg dat zij maar één keer griffierecht verschuldigd was en haar zelfs werd
ontraden om zekerheidshalve toch twee keer € 50 te betalen. Klaagster heeft toen één
keer € 50 aan griffierecht betaald, maar ontving vervolgens van het Regionaal Tuchtcollege
tijdens haar aangekondigde afwezigheid een nieuw, tweede betalingsverzoek, hoewel
zij had aangegeven dat zij voor september 2021 geen post van het Regionaal Tuchtcollege
zou ontvangen en het Regionaal Tuchtcollege haar daarop niet heeft laten weten dat
zij toch rekening moest houden met belangrijke post van dat college tijdens haar afwezigheid.
De datum voor welke zij aan het tweede betalingsverzoek diende te voldoen, 24 augustus
2021, lag bovendien in de schriftelijk aangekondigde periode van afwezigheid.
2.11 Het Centraal Tuchtcollege volgt klaagster niet in haar in de verzetprocedure
geponeerde stelling dat het op 22 juli 2021 betaalde bedrag van € 50 had moeten worden
geregistreerd als betaling van het griffierecht voor de behandeling van de tuchtklacht
tegen C. (i.p.v. de tuchtklacht tegen huisarts X.). Maar, gelet op de hiervoor geschetste
omstandigheden, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat klaagster ten aanzien
van de betaling van het griffierecht in de zaak tegen C. in verzuim is geweest. Gezien
de door het Regionaal Tuchtcollege tijdens het telefoongesprek van 12 juli 2021 gecreëerde
verwarring en de onduidelijkheid over de vraag of klaagster één keer dan wel twee
keer griffierecht verschuldigd was en het gedane verzoek over de postverzending tijdens
haar afwezigheid, moet worden geoordeeld dat klaagster niet kan worden tegengeworpen
dat zij niet vóór 24 augustus 2021 voor een tweede keer € 50 aan griffierecht heeft
betaald. De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege had het beroep van klaagster
gegrond moeten verklaren.
2.12 Hieruit volgt dat het verzet gegrond is. Dit betekent dat de beslissing van
de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege van 23 december 2021 komt te vervallen.
2.13 Uit overweging 2.11 volgt verder dat op het door klaagster tegen de beslissing
van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege van 14 oktober 2021 aangetekende
beroep nog slechts één beslissing mogelijk is. Om die reden zal het Centraal Tuchtcollege
nu ook een eindbeslissing geven op het beroep van klaagster tegen die beslissing van
de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege.
2.14 Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege vernietigen en - in afwijking van het bepaalde in artikel 73 lid 9 Wet
BIG - de zaak niet zelf afdoen, maar terugwijzen naar het Regionaal Tuchtcollege te
Den Haag. Omdat klaagster niet kan worden tegengeworpen dat zij het griffierecht
niet tijdig heeft betaald, zal het Regionaal Tuchtcollege klaagster een nieuwe termijn
moeten bieden om het voor de behandeling van de klacht verschuldigde griffierecht
te betalen. Klaagster zal die termijn in acht moeten nemen.
3. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
op het verzet:
verklaart het verzet gegrond;
verstaat dat de beslissing van de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege van 23
december 2021 komt te vervallen;
op het beroep:
vernietigt de beslissing van voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege van 14 oktober
2021;
wijst de zaak ter verdere behandeling terug naar het Regionaal Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg te Amsterdam;
gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan klaagster het betaalde griffierecht
ten bedrage van € 50,00 (zegge: vijftig euro) voor de behandeling van het beroep
vergoedt.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter;
H. de Hek en T.W.H.T. Schmitz, leden juristen en W.J. Rijnberg en N.R.A. Baas, leden
beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.