ECLI:NL:TGZCTG:2022:9 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.1011
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:9 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2022 |
Datum publicatie: | 18-01-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021.1011 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | C2021/1011Klacht tegen huisarts. Klager heeft zich gemeld bij de huisartsenpost waar verweerder de werkdiagnose niersteenkoliek heeft gesteld en pijnstilling heeft gegeven. Klager is vervolgens overgedragen aan een collega van verweerder. Een aantal dagen later is bij klager, na doorverwijzing door zijn eigen huisarts naar een uroloog, een langer bestaande torsio testis geconstateerd. Klager verwijt verweerder – kort gezegd – onvoldoende onderzoek en behandeling en onzorgvuldige overdracht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1011 van:
A., wonende in B., C.,
appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. drs. S.C. de Leede, advocaat in Utrecht,
tegen
D., destijds huisarts, destijds werkzaam in E.
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. S.T. Könning, advocaat in Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 20 mei 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle
tegen D. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 februari
2021, onder nummer 075/2020, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.
Klager heeft op tijd beroep tegen die beslissing ingesteld. De huisarts heeft een
verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de beroepen in de zaak van
klager tegen F. (C2021/1012 en C2021/1013) behandeld op de openbare terechtzitting
van het Centraal Tuchtcollege van 9 november 2021, waar zijn verschenen klager, bijgestaan
door mr. De Leede voornoemd, en de huisarts, bijgestaan door mr. Könning voornoemd.
Partijen hebben hun standpunten bij de mondelinge behandeling over en weer verder
toegelicht. De beide gemachtigden hebben dat mede gedaan aan de hand van notities
die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
Hierbij is de huisarts aangeduid als beklaagde.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting
dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te
worden uitgegaan.
Op 18 januari 2016 omstreeks 23:40 uur heeft klager zich gemeld bij de Huisartsenpost
“G.” te E.. In het medisch dossier is het volgende genoteerd:
“Subjectief DA Klacht/beloop: Pt binnenkomen lopen, heftig pijnlijk in de lies
(…) te druk voor volledige triage
HA: Tijdens lesgeven in H. vanavond om 21.00 uur pijn in de linker lies
gekregen. Zelf nog met de auto naar E. gereden. Hyperventilerend uit de wachtkamer.
Pijn vnl. in de linker lies met uitstraling naar de buik en linker testikel. Om 23.45
uur tabletje oxazepam + pijnstilling (diclofenac im 75 mg) om 00.15 uur wegens de
heftige pijn. Pijn lijkt nu af te zakken, maar komt in aanvallen terug.
Objectief Lag te schudden en hyperventileren op tafel. temp : 37,1 rr: 120/80
pols; 95 sat : 99% later 92% abd: actief spierverzet met normale peristaltiek. Slagpijn
nierloge Li++ urine: 1 ery..
Evaluatie Urolithiasis (alle vormen/lokalisaties)
ICPC (E-regel) U95 – Urolithiasis (alle vormen/lokalisaties)
Plan Eerst 1 tabl Oxa, later inj Diclo im. Wil zekere diagnose, anders
blijft hij hier. Mi 99% zeker. Veel opgeknapt, maar P niet helemaal weg. Nog 1 inj
Morf im. Is uiteindelijk in slaap gevallen op de onderzoekstafel. Heeft hier bijna
3 uur gelegen.”
Klager is in eerste instantie onderzocht door beklaagde. Nadat beklaagde eerst een
tablet paracetamol en – vanwege de onrust – een tablet oxazepam aan klager had gegeven,
heeft hij de “werkdiagnose” urolithiasis (niersteenkoliek) gesteld en op basis daarvan
aan klager pijnstilling (diclofenac im 75 mg) toegediend.
In verband met een spoedvisite heeft beklaagde de behandeling van klager omstreeks
00:50 uur overgedragen aan collega F., tegen wie klager ook een tuchtklacht heeft
ingediend (no. 074/2020). Vanwege het verwarrende klachtenbeeld en omdat de door beklaagde
toegediende diclofenac geen effect sorteerde heeft F. besloten om 10 mg morfine im
toe te dienen, waarna klager in slaap is gevallen. Nadat klager weer wakker was geworden,
heeft hij de huisartsenpost verlaten.
Op 21 januari 2016 heeft de eigen huisarts klager doorverwezen naar de uroloog, waarna
uit een echo is gebleken dat er sprake is van een torsio testis. De conclusie van
het echo-verslag van 21 januari 2016 luidt als volgt:
“- Beeld passend bij een langer bestaande torsio testis met een gezwollen, inhomogeen
aspect en mogelijk ook necrose.
- Aan de nieren gb, geen aanwijzingen voor nefrolithiasis.”
Sinds maart 2016 is beklaagde gepensioneerd. Vanaf mei 2016 staat hij niet meer in
het BIG-register geregistreerd.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven – dat hij (1) onvoldoende en/of onjuist
onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van klager op 18 en 19 januari 2016,
(2) de behandeling van klager onzorgvuldig heeft overgedragen, (3) de verkeerde diagnose
heeft gesteld, (4) klager inadequaat heeft behandeld, (5) klager, ondanks zijn uitdrukkelijke
verzoek daartoe, niet nader heeft onderzocht en (6) klager niet heeft doorverwezen
voor nader onderzoek.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij de anamnese heeft uitgevraagd,
lichamelijk onderzoek heeft verricht waarbij aandacht is geweest voor het abdomen,
de liezen en de externe genitaliën, de vitale parameters heeft gecontroleerd en urineonderzoek
heeft ingezet. Gelet op de klacht van abdominale pijn met uitstraling naar het bekken
en de flank acht hij dit onderzoek passend. Omdat er ten tijde van het consult geen
verdenking bestond op genitale pathologie, was nader onderzoek naar het testikel volgens
hem niet aangewezen. Voorts is van een onzorgvuldige overdracht geen sprake geweest.
Beklaagde wijst erop dat hij enkel een werkdiagnose heeft gesteld die in voldoende
mate werd ondersteund door de bevindingen bij het onderzoek. Verder meent beklaagde
dat hij op basis van de “waarschijnlijkheids-diagnose” urolithiasis met het toedienen
van diclofenac conform de NHG-Standaard 'Urinesteenlijden' heeft gehandeld en dat
er gedurende de periode dat hij betrokken was bij de behandeling van klager geen aanleiding
bestond voor nadere aanvullende diagnostiek en/of doorverwijzing. Beklaagde betoogt
dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college is van oordeel dat beklaagde op basis van de presentatie van de klachten
van klager, zoals deze zijn genoteerd in het medisch dossier, ten tijde van het consult
mocht uitgaan van de diagnose niersteenkoliek/urinesteenlijden (urolithiasis) en dat
hij op basis daarvan – overeenkomstig de NHG-Standaard Urinesteenlijden – beleid heeft
kunnen bepalen door als aanvangsbehandeling pijnstilling toe te dienen (diclofenac
75 mg intramusculair). Daartoe overweegt het college dat uit het medisch dossier blijkt
dat klager acute hevige pijn had in de linkerflank, aan de zijkant van de buik en/of
in de onderbuik, van wisselende intensiteit, met bewegingsdrang in combinatie met
hematurie (uit urineonderzoek bleek van aanwezigheid van erytrocyten). Dit zijn kenmerkende
symptomen van een urinesteen-aanval.
5.3
De stelling van klager dat hij tijdens het consult meerdere keren expliciet heeft
geklaagd over extreme pijn in zijn linker testikel, in het bijzonder bij aanraking,
en dat er daarom alle reden was voor (doorverwijzing voor) nader onderzoek, vindt
geen steun in het medisch dossier en is bovendien door beklaagde betwist. Beklaagde
heeft ter zitting herhaald dat hij, nadat de anamnese was afgenomen, bij het lichamelijk
onderzoek de testikels van klager wel heeft beoordeeld maar niet heeft aangeraakt,
omdat de externe genitaliën geen afwijkingen vertoonden (bijvoorbeeld een zwelling)
en er daarom voor palpatie geen aanleiding was. Het college heeft geen redenen hieraan
te twijfelen, zodat – in het licht van de omstandigheden van dit geval – geen aanleiding
bestond voor de door klager bepleite uitbreiding van de anamnese/het lichamelijk onderzoek,
gericht op andere oorzaken van de pijn. Dat de uroloog een paar dagen later wel een
zwelling van de linker testikel heeft geconstateerd, doet daar niet aan af. Bepalend
is immers de medische situatie van klager ten tijde van het handelen door beklaagde.
5.4
Bij deze stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat beklaagde is getreden buiten
de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dit betekent dat de klachtonderdelen
(1), (3) en (4) niet slagen. Ditzelfde lot treft de klachtonderdelen (5) en (6), nu
niet beklaagde maar F. als opvolgend behandelaar daarbij betrokken is geweest.
5.5
Anders dan klager betoogt, is het college niet gebleken van een onzorgvuldige (mondelinge)
overdracht van de behandeling van klager door beklaagde aan B. Klager heeft geen feiten
of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de overdracht onzorgvuldig is geweest.
Uit het medisch dossier en de audit trail volgt dat beklaagde om 00:51 uur de bevindingen
van de anamnese en het lichamelijk onderzoek heeft genoteerd, waarna hij de behandeling
van klager in verband met een spoedvisite aan F. heeft overgedragen. Voorts blijkt
daaruit dat F. het medisch dossier om 01:04 uur heeft ingezien en dat hij op basis
van de notities van beklaagde de behandeling van klager heeft voortgezet. Klachtonderdeel
(2) treft daarom ook geen doel.
5.6
Het voorgaande leidt het college tot de volgende beslissing.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en verder toegelicht. Hij verzoekt
het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond te verklaren en de huisarts bij
gegrondverklaring te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en
in beroep.
4.2 De huisarts heeft in beroep verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal
Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen.
4.3 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van
de huisarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door
het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege
gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste
aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk
(en mondeling) gevoerde debat.
4.4 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2021 is dat debat voortgezet.
4.5 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen.
Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van
het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.
Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel voegt het Centraal Tuchtcollege nog het
volgende toe.
4.6 Ook in beroep stelt klager dat er sprake is geweest van een onzorgvuldige overdracht,
met name omdat de huisarts bij die overdracht heeft gemeld dat er geen afwijkingen
aan de testis waren. De huisarts heeft in zijn verweer gemotiveerd weersproken dat
hij bij de overdracht een dergelijke melding heeft gedaan. Nu de melding ook niet
in het medisch dossier staat genoteerd, oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat niet
is komen vast te staan dat de huisarts bij de overdracht heeft gemeld dat er geen
afwijkingen aan de testis waren. Ook voor het overige is het Centraal Tuchtcollege
niet gebleken dat de overdracht onzorgvuldig is geweest. Het tweede klachtonderdeel
is daarom ongegrond.
4.7 Het voorgaande betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond
heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen. Een veroordeling van de huisarts
in de kosten van de procedure zoals door klager verzocht is daarmee niet aan de orde.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en B.J.M. Frederiks, leden-juristen en M.K. Dees en
M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.