ECLI:NL:TGZCTG:2022:87 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1063
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:87 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-04-2022 |
Datum publicatie: | 13-04-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1063 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Tuchtklacht over het feit dat de huisarts naar aanleiding van een klacht van klaagster zonder haar toestemming haar medisch dossier geeft ingezien en bij zijn reactie op de klacht gebruik heeft gemaakt van daarin opgenomen gegevens. Inzien van dossier en gebruik van gegevens uit dossier. Het staat een zorgverlener tegen wie een klacht wordt ingediend vrij om bij het voorbereiden van een reactie op de klacht de inhoud te raadplegen van het dossier waartoe hij toegang had ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft. Het staat zorgverleners die in het kader van een wettelijk geregelde procedure een klacht ontvangen in beginsel ook vrij om zich te verweren met relevante gegevens uit het patiëntendossier. Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van schending van het beroepsgeheim of van de privacy van klaagster door de huisarts. Dit betekent dat de klacht in zijn geheel ongegrond is en dat de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde waarschuwing komt te vervallen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1063 van:
A., huisarts, destijds werkzaam in B., appellant, tevens verweerder in incidenteel
beroep, verweerder in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht,
tegen
C., wonend in B., verweerster in beroep, tevens appellante in incidenteel beroep,
klaagster in eerste aanleg, gemachtigde:
mr. J.B. de Jong, advocaat te Almere.
1. Verloop van de procedure
C. – hierna klaagster – heeft op 19 november 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Zwolle tegen A. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van
21 mei 2021, onder nummer 211/2020, heeft dat college de klacht gegrond verklaard,
voor zover deze betrekking heeft op de schending van de privacy van klaagster, de
klacht voor het overige ongegrond verklaard, de huisarts de maatregel van waarschuwing
opgelegd en bepaald dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde
vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal
worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, Gezondheidszorg
Jurisprudentie'’ en ‘Medisch Contact’.
De huisarts is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift
in beroep ingediend en heeft daarin incidenteel beroep ingesteld. De huisarts heeft
hierop gereageerd met een verweerschrift in het incidenteel beroep.
Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere correspondentie ontvangen.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 26 januari 2022, waar zijn verschenen de huisarts, in persoon en bijgestaan door
mr. O.L. Nunes, voornoemd, en klaagster, in persoon en bijgestaan door mr. J.B. de
Jong, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang
voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Na afronding van zijn opleiding tot huisarts is beklaagde vanaf maart 2009 tot op
heden werkzaam bij Zorggroep B.. Vanaf 2014 tot 31 maart 2020 werkte beklaagde – met
korte onderbrekingen – als waarnemend huisarts bij Gezondheidscentrum D. te B. waar
klaagster als patiënt staat ingeschreven.
Op 24 maart 2020 heeft klaagster – vanwege de coronapandemie – een telefonisch consult
met beklaagde als waarnemend huisarts gehad. Na dit consult heeft klaagster beklaagde
een verkeerde diagnose en een onheuse bejegening verweten. Om hierop te kunnen reageren
heeft beklaagde verzocht om toezending van de notities van het telefonisch consult,
waarna in overleg met de praktijkmanager van het gezondheidscentrum is besloten om
deze notities op locatie te komen inzien. Nadat beklaagde op 21 juli 2020 door de
praktijkmanager toegang was verschaft tot het medisch dossier van klaagster, heeft
hij de volgende dag via e-mail richting de praktijkmanager op de klacht van klaagster
gereageerd.
Op 31 juli 2020 heeft klaagster een formele klacht ingediend bij de klachtencommissie
van Zorggroep B..
Op 23 augustus 2020 heeft klaagster een machtigingsformulier ondertekend waarbij zij
toestemming verleende:
1. aan de leden en de secretaris van de klachtencommissie van Zorggroep B. om alle
medische, verpleegkundige en/of andere relevante (dossier) bescheiden betreffende
ondergetekende op te vragen, te kopiëren en in te zien. De toestemming geldt alleen
voor bescheiden die in het belang zijn voor het onderzoek in het kader van de ingediende
klacht.
2. aan allen aan wie – in het kader van de klachtbehandeling – informatie of inzage
wordt gevraagd, tot het geven van de gevraagde inlichtingen en het verstrekken van
inzage aan de leden en/of secretaris van de klachtencommissie.
3. aan de klachtencommissie om in het kader van de klachtbehandeling relevante
stukken te overleggen en advies te vragen aan een externe deskundige, indien dat voor
de behandeling van de klacht nodig blijkt te zijn.
Bij brief van 9 november 2020 heeft beklaagde zijn verweerschrift bij de klachtencommissie
ingediend. Bij dit verweerschrift heeft beklaagde vijf bijlagen gevoegd.
Bij e-mail van 12 november 2020 is via het secretariaat van de klachtencommissie beklaagde
verzocht om te verifiëren of de bijlagen binnen de reikwijdte van de machtiging van
klaagster vallen.
In reactie hierop heeft beklaagde bij brief van 13 november 2020, voor zover hier
van belang, het volgende aan de klachtencommissie meegedeeld:
“In mijn eerdere reactie heb ik verwezen naar toegevoegde bijlagen. Deze bijlagen
had ik toegevoegd bij mijn reactie op de klacht.
Van de klachtenbureau heb ik begrepen dat de bijlagen binnen de reikwijdte van mandaat
van de machtiging van de klaagster dienen te vallen.
Het zou mijn eigen verantwoordelijkheid zijn als huisarts om mijn geheimhoudingsplicht
niet te schenden.
Ik heb gekozen om geen bijlagen mee te sturen. Ik kan me niet permitteren mijn beroepsgeheim
willens en wetens te schenden. Deze gegevens zijn niet in het belang van de klaagster
om te delen. Ik schat de kans realistisch dat ik hierop weer aangeklaagd kan worden.
Ik heb met die bijlagen mijn reactie goed willen onderbouwen. Tevens heb ik willen
illustreren dat er weinig nodig is voor een klacht en dat er meerdere conflicten of
voortijdige verbrekingen van contacten waren met zorgverleners.
Mijn inziens relevant voor deze casus zijn de contacten op 22-23-24 maart 2020.
16 april 2020, 18 en 25 en 27 mei 2020 en 10 en 16 en 22 juni 2020 en 6 en 29 juli
2020 omdat ze rechtstreeks verband hebben met haar klacht. Op 29 juli was vermelding
dat ze nog steeds ernstige klachten had. De volgens haar juiste diagnose was reeds
medio mei gesteld en behandeld.
Na 29 juli 2020 heb ik geen inzage meer gekregen over het beloop van haar klacht.
Buiten de periode van deze klacht vond ik relevant 26 en 30 augustus 2019 omdat er
toen ook een klacht was en 4-7-2018 ivm illustratie hoe het contact kan gaan. In dit
kader heb ik ook 22 juni en 6 juli eerder vermeld.
Het is aan de klachtencommissie of die deze gegevens verder wilt inzien.”
Op 10 maart 2021 heeft de hoorzitting bij de klachtencommissie plaatsgevonden, waarna
besloten is de behandeling van de klacht aan te houden totdat op de onderhavige tuchtklacht
is beslist.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat hij zijn beroepsgeheim en
haar privacy heeft geschonden doordat hij zonder haar toestemming haar medisch dossier
heeft ingezien en gebruik heeft gemaakt van de daarin opgenomen informatie en documentatie.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat het nodig was om het medisch dossier
van klaagster in te zien teneinde op de klacht van klaagster inhoudelijk te kunnen
reageren. Volgens beklaagde heeft klaagster door indiening van de klacht daarvoor
impliciete toestemming gegeven. Voorts wijst beklaagde erop dat hij tot tweemaal toe
van de klachtencommissie via versleutelde e-mails een afschrift van een machtiging
en informatie uit het medisch dossier van klaagster heeft ontvangen waardoor hij mocht
aannemen dat klaagster daarmee had ingestemd. Ook heeft beklaagde erop gewezen dat
hij bij zijn reactie op de klacht geen enkele passage uit het medisch dossier heeft
gevoegd. Beklaagde betoogt dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
De klacht van klaagster dat beklaagde zijn medisch beroepsgeheim heeft geschonden,
is ongegrond. Daartoe overweegt het college als volgt.
5.3
Het beroepsgeheim is uitgewerkt in de KNMG-richtlijn “Omgaan met medische gegevens”.
In deze richtlijn is in hoofdstuk 3 (Gegevensverstrekking in juridische procedures)
het volgende bepaald:
3.1 De arts als verweerder in klachtzaken, tuchtzaken en civiele zaken
In het kader van zijn verdediging kan een arts in (gerechtelijke) procedures medische
gegevens nodig hebben. Dit kan gaan om klachtzaken, tuchtzaken of civiele zaken.
Gebruik van gegevens in klachtzaken
Zolang een klacht door een klachtenfunctionaris wordt behandeld, worden de medische
gegevens van een patiënt op grond van diens veronderstelde toestemming door de klachtenfunctionaris
gebruikt. Wordt de klacht aan een klachtencommissie voorgelegd, dan is expliciete
toestemming van de patiënt nodig voor het gebruik van zijn gegevens. Dat geldt ook
voor de gegevens die door de arts worden gebruikt in het kader van zijn verweer. Geeft
de patiënt geen toestemming voor het gebruik van zijn gegevens, dan dient dat te leiden
tot ongegrondheid van de klacht.
5.4
Het college overweegt dat ten tijde van de inzage van het medisch dossier van klaagster
door beklaagde op 21 juli 2020 tussen partijen geen sprake was van een behandelrelatie
uit hoofde waarvan op beklaagde ingevolge artikel 7:457 lid 1 BW een geheimhoudingsplicht
rustte. Beklaagde kon op dat moment ook niet gezien worden als een rechtstreeks betrokkene
bij de behandeling of vervanger in de zin van artikel 7:457 lid 2 BW. Beklaagde heeft
immers zijn werkzaamheden als waarnemend huisarts van Gezondheidscentrum D. na 31
maart 2020 beëindigd en was daarna niet meer betrokken bij de behandeling van klaagster.
Dat klaagster beklaagde een verkeerde diagnose en een onheuse bejegening verweet,
had niet tot gevolg dat de betrokkenheid van beklaagde bij de behandeling van klaagster
herleefde. Dit betekent dat beklaagde op 21 juli 2020 toegang heeft gehad tot het
medisch dossier van klaagster, zonder dat sprake was van een behandelrelatie tussen
klaagster en beklaagde. De geheimhoudingsplicht strekt zich niet uit over de gegevens
die een arts ter ore komen zonder dat sprake is van een arts-patiëntrelatie (vgl.
RTG Amsterdam 18 juni 2013, ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG3015). Van een schending door beklaagde
van zijn geheimhoudingsplicht kan daarom strikt genomen niet gesproken worden.
5.5
Dit laat evenwel onverlet dat door de inzage van het medisch dossier van klaagster
en gebruikmaking van gegevens daaruit door beklaagde ten behoeve van zijn verweer
wel sprake kan zijn van schending van de privacy van klaagster. Het college overweegt
hierover als volgt.
5.6
Het college stelt vast dat de klachtencommissie bij (versleutelde) e-mail van 16 september
2020 de ontvangst van de klacht van klaagster, met daarbij gevoegd een afschrift van
de klachtbrief en het door klaagster ondertekende machtigingsformulier, aan beklaagde
heeft bevestigd met het verzoek om een schriftelijke toelichting/reactie. Naar aanleiding
van het daarop volgende verzoek van beklaagde om nadere informatie heeft de klachtencommissie
bij (versleutelde) e-mail van 23 september 2020 de bijlagen bij de klachtbrief aan
beklaagde toegezonden. Bij (versleutelde) e mail van 6 oktober 2020 heeft de klachtencommissie
de door beklaagde gevraagde gegevens (volgens beklaagde zien deze op journaalgegevens
en een brief van de specialist) – met uitzondering van de journaalgegevens uit 2019
– aan beklaagde verstrekt. Beklaagde heeft de door hem ontvangen medische gegevens
van klaagster thuis uitgeprint. Voorts stelt het college vast dat beklaagde – zoals
hij ter zitting heeft verklaard – tijdens de inzage van het dossier op 21 juli 2020
schriftelijke aantekeningen heeft gemaakt die hij bij het opstellen van het verweerschrift
ten behoeve van de klachtencommissie heeft gebruikt.
5.7
Ter zitting heeft klaagster toegelicht dat zij in overleg met haar eigen huisarts
(E.) toestemming heeft verleend tot het verstrekken van haar medische gegevens over
de periode van 22 maart t/m 29 juli 2020 aan de klachtencommissie en beklaagde als
verweerder.
5.8
In het verweerschrift van 9 november 2020 is beklaagde onder meer ingegaan op de klachten
die klaagster over hem heeft geuit, te weten een verkeerde diagnose en onheuse bejegening.
In dat verband heeft beklaagde twee eerdere klachten benoemd en toegelicht die klaagster
in juli 2018 en augustus 2019 tegen andere zorgverleners had ingediend. Daarmee heeft
beklaagde willen illustreren hoe klaagster omgaat met hulpverleners en dat er voor
haar weinig nodig is om een klacht in te dienen. De pijn bij klaagster zit hem vooral
in het gebruik van deze gegevens. Vast staat dat klaagster voor het gebruik van deze
gegevens geen (expliciete) toestemming heeft gegeven in de door haar ondertekende
machtiging. Voor een inhoudelijke beoordeling van de hiervoor bedoelde klachten –
verkeerde diagnose en onheuse bejegening – was gebruik van deze gegevens bovendien
ook niet noodzakelijk. Daar komt bij dat beklaagde deze gegevens had verkregen door
het medisch dossier van klaagster op 21 juli 2020 in te zien, terwijl hij, zoals onder
5.4 overwogen, niet langer een behandelrelatie met klaagster had en toestemming van
klaagster voor de inzage ontbrak. Hoewel het begrijpelijk is dat beklaagde zich toetsbaar
wilde opstellen, leidt het voorgaande ertoe dat beklaagde daarmee de privacy van klaagster
heeft geschonden. Beklaagde heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht
is in zoverre gegrond.
5.9
Het college staat voor de vraag of een maatregel moet worden opgelegd en, zo ja, welke
maatregel passend is. Gelet op de aard en ernst van de gedraging en de houding van
beklaagde, die zich open en transparant heeft opgesteld, ziet het college aanleiding
om te volstaan met een waarschuwing.
5.10
Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
3.1 Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de
feiten en omstandigheden zoals weergegeven paragraaf ‘2. De feiten’ van de beslissing
in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
3.2 In aanvulling hierop stelt het Centraal Tuchtcollege nog de volgende feiten
vast: Klaagster verweet de huisarts in eerste instantie dat hij tijdens het eenmalig
telefonisch consult van 24 maart 2020 een verkeerde diagnose had gesteld en dat hij
haar onheus had bejegend door haar te adviseren om af te vallen, omdat haar klachten
mogelijk verband hielden met haar gewicht. De huisarts ging bij dat consult uit van
een refluxoesofagitis als werkdiagnose. Klaagster heeft in die periode in haar contacten
met de praktijkmanager van het zorgcentrum herhaaldelijk verklaard dat zij een schriftelijk
excuus van de huisarts verwachtte. Volgens de berichten van de praktijkmanager aan
de huisarts had klaagster daarbij ook aangegeven dat wanneer dit excuus zou uitblijven,
zij bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd een klacht over de huisarts zou indienen.
De huisarts heeft afgezien van een schriftelijk excuus, omdat hij van mening was dat
hem ter zake van het consult geen verwijt kon worden gemaakt. Hij was wel bereid om
met klaagster in gesprek te gaan. Nadien heeft klaagster bij de klachtencommissie
een formele klacht ingediend. De praktijkmanager heeft klager in deze periode meermalen
gevraagd of hij zijn standpunt wilde herzien en niet alsnog een excuusbrief wilde
schrijven. De huisarts is hier niet op ingegaan. Hij heeft in zijn verweerschrift
bij de klachtencommissie van 9 november 2020 gewezen op de eerder door klaagster tegen
andere artsen ingediende klachten. Uiteindelijk heeft de klachtencommissie de klacht
over het consult op 24 maart 2020 ongegrond verklaard.
4. Beoordeling van het principaal beroep en het incidenteel beroep
4.1 Het beroep van de huisarts is gericht tegen de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege, voor zover daarbij is geoordeeld dat hij de privacy van klaagster heeft
geschonden en aan hem een waarschuwing is opgelegd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
de bestreden beslissing in zoverre te vernietigen en dit klachtonderdeel alsnog ongegrond
te verklaren. De huisarts verzoekt verder om het incidenteel beroep van klaagster
te verwerpen.
4.2 Klaagster heeft tegen het beroep van de huisarts gemotiveerd verweer gevoerd.
Verder heeft zij incidenteel beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege, voor zover daarbij is geoordeeld dat geen sprake is geweest van schending
van het beroepsgeheim door de huisarts. Klaagster verzoekt het Centraal Tuchtcollege
de bestreden beslissing wat dit laatste onderdeel betreft te vernietigen en dit onderdeel
alsnog gegrond te verklaren en voorts om het beroep van de huisarts te verwerpen.
4.3 In deze zaak gaat het om de klacht dat de huisarts naar aanleiding van een
klacht van klaagster zonder haar toestemming haar medisch dossier geeft ingezien en
bij zijn reactie op de klacht gebruik heeft gemaakt van daarin opgenomen gegevens.
4.4 Waar het gaat om het inzien van het dossier in een dergelijke situatie is het
Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het een zorgverlener tegen wie een klacht wordt
ingediend vrij staat om bij het voorbereiden van een reactie op de klacht de inhoud
te raadplegen van het dossier waartoe hij toegang had ten tijde van het handelen waarop
de klacht betrekking heeft. Te begrijpen valt om die reden dat aan de huisarts in
juli 2020 (wederom) toegang tot dat dossier is gegeven. Dat de huisarts op dat moment
niet meer bij dat centrum werkzaam was, vormde daarvoor geen belemmering. Anders dan
het regionaal college is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat op het moment van
de dossierinzage door de huisarts in juli 2020 diens geheimhoudingsplicht betreffende
de gegevens van patiënt nog steeds van kracht was. Die geheimhoudingsplicht is ontstaan
door het behandelcontact in maart 2020 en blijft ook na het beëindigen van een behandelrelatie
bestaan.
4.5 Ten aanzien van het gebruiken van gegevens uit dat dossier in een verweer op
een klacht overweegt het Centraal Tuchtcollege dat van zorgverleners wordt
verwacht dat zij zich toetsbaar opstellen en, bijvoorbeeld in een wettelijk geregelde
klachten- of tuchtprocedure, verantwoording afleggen. Ook heeft de zorgverlener een
te respecteren eigen belang om zich adequaat te kunnen verweren, nu de bedoelde
procedures kunnen leiden tot ingrijpende oordelen of maatregelen. Hieruit vloeit naar
het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voort dat het zorgverleners die in het kader
van een wettelijk geregelde procedure een klacht ontvangen in beginsel vrij staat
om zich te verweren met relevante gegevens uit het patiëntendossier. Anders dan
de Richtlijn omgaan met medische gegevens van de KNMG ziet het Centraal Tuchtcollege
geen aanleiding op dit punt strengere eisen te stellen in het geval van een wettelijke
klachtenprocedure dan in het geval van een tuchtprocedure.
4.6 De vraag welke gegevens relevant zijn bij het verweer op een klacht laat zich
op voorhand moeilijk beantwoorden. Het is onvermijdelijk zorgverleners bij het beoordelen
en wegen van die relevantie enige beoordelingsruimte te gunnen. Het gebruik van niet-relevante
gegevens moet evenwel worden aangemerkt als een ongeoorloofde schending van het beroepsgeheim
en de privacy van de patiënt. Is sprake van door de patiënt gestelde beperkingen met
betrekking tot het gebruiken van gegevens uit diens dossier, blijkend uit een door
de patiënt opgestelde machtiging, dan zal de zorgverlener deze beperkingen moeten
respecteren. Het is dan aan de klachtencommissie of tuchtrechter om te beoordelen
of de wel beschikbare gegevens voldoende basis bieden om te komen tot een inhoudelijk
oordeel over de klacht.
4.7 Als uitgangspunt heeft te gelden dat gegevens over eerder door een patiënt
ingediende klachten in het kader van een reactie op een nadien ingediende nieuwe klacht
als niet-relevant moeten worden beschouwd, om te voorkomen dat een mogelijk verkeerd
beeld van die patiënt ontstaat. In bijzondere omstandigheden is echter een uitzondering
op dit uitgangspunt mogelijk. Te denken valt aan situaties waarin de inhoud van een
klacht grote gelijkenis vertoont met of identiek is aan een eerdere klacht of waarin
de aard en context van de klacht voldoende rechtvaardigen dat dergelijke gegevens
wel worden vermeld.
4.8 Gelet op het voorgaande is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de huisarts
niet kan worden verweten dat hij in juli 2020 het dossier, waaronder begrepen gegevens
uit eerdere jaren dan 2020, heeft geraadpleegd en gegevens daaruit heeft gebruikt.
De schriftelijke machtiging van patiënte bevatte terzake van dat gebruik geen beperking.
Niet gebleken is dat de huisarts ermee bekend was dat zij die beperking nadien in
een gesprek met een andere huisarts wel heeft geformuleerd. Dat de huisarts in zijn
verweerschrift bij de klachtencommissie heeft vermeld dat klaagster eerder klachten
had ingediend kan het Centraal Tuchtcollege in de gegeven situatie billijken, nu de
huisarts de door klaagster ingediende bejegeningsklacht van een context wilde voorzien,
naar aanleiding van de opstelling van klaagster jegens hem persoonlijk en de druk
die hij ervoer van de kant van het management van het gezondheidscentrum. Het Centraal
Tuchtcollege laat ook meewegen dat de verstrekte informatie niet bestond uit medische
gegevens.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat geen sprake is geweest
van schending van het beroepsgeheim of van de privacy van klaagster door de huisarts.
Dit betekent dat de klacht in zijn geheel ongegrond is.
4.10 Daarmee slaagt het principaal beroep van de huisarts. Het Centraal Tuchtcollege
zal de beslissing van het regionaal tuchtcollege vernietigen, voor zover daarbij de
klacht over de schending van de privacy van klaagster gegrond is verklaard en aan
de huisarts een waarschuwing is opgelegd. Opnieuw rechtdoend, zal de klacht alsnog
in zijn geheel ongegrond worden verklaard. Hiermee komt de waarschuwing te vervallen.
Het incidenteel beroep van klaagster zal worden verworpen.
4.11 Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege
de publicatie van deze uitspraak.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
in het principaal beroep:
vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover daarbij de klacht, voor zover
deze betrekking heeft op de schending van de privacy van klaagster, gegrond is verklaard;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart dit klachtonderdeel alsnog ongegrond;
in het incidenteel beroep:
verwerpt het beroep;
in het principaal en in het incidenteel beroep:
verstaat dat de waarschuwing komt te vervallen;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,
Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; R.C.A.M. Philippart en
J. Legemaate, leden-juristen en W. de Ruijter en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden beroepsgenoten
en
E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.