ECLI:NL:TGZCTG:2022:78 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1062

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:78
Datum uitspraak: 13-04-2022
Datum publicatie: 13-04-2022
Zaaknummer(s): C2021/1062
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager heeft na een oproep het spreekuur van de arbo-verpleegkundige van de bedrijfsarts bezocht. Klager verwijt de bedrijfsarts, dat hij klagers medisch onderzoek niet zelf heeft uitgevoerd, terwijl dat wel had gemoeten, maar in plaats daarvan klager heeft laten zien en horen door een medewerker van de arbodienst, dat hijeerst geprobeerd heeft een second opinion-traject, waar klager wettelijk en volgens de CAO recht op heeft, tegen te houden en dat hij de begeleiding van klager heeft beëindigd.Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping opgelegd. De bedrijfsarts is van deze beslissing in beroep gekomen en klager heeft incidenteel beroep ingesteld tegen de ongegrond verklaarde klachtonderdelen. De bedrijfsarts heeft hierna het principaal beroep ingetrokken. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het incidenteel beroep van klager en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1062 van:
A., bedrijfsarts, (destijds) werkzaam te B., appellant, tevens verweerder in incidenteel beroep, verweerder in eerste aanleg,
tegen
C., wonende te B., verweerder in beroep, tevens incidenteel appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal. 
1.    Procesverloop
C. – hierna klager – heeft op 14 september 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. – hierna de bedrijfsarts – een klacht ingediend. In zijn beslissing van 19 mei 2020 heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping opgelegd. Ook heeft dat College bepaald dat de beslissing ter publicatie zal worden aangeboden.
De bedrijfsarts heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Klager heeft een verweerschrift in beroep ingediend en daarin ook incidenteel beroep ingesteld tegen de klachtonderdelen die door het Regionaal Tuchtcollege ongegrond zijn bevonden. 
De bedrijfsarts heeft daarop aangegeven zijn beroep te willen intrekken. Desgevraagd heeft klager aangegeven het incidenteel beroep te willen handhaven. Hierna volgde correspondentie met de bedrijfsarts over zijn standpunt dat hij nooit beroep heeft willen instellen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en over het al dan niet voortzetten van de behandeling van het incidenteel beroep. 
Bij brieven van 18 november 2021, 8 december 2021 en van 10 januari 2022 van het Centraal Tuchtcollege is de bedrijfsarts geïnformeerd over de mondelinge behandeling van het incidenteel beroep. 
De zaak is behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 
21 februari 2022, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde. De bedrijfsarts is met bericht niet verschenen. Klager en zijn advocaat hebben hun standpunt op de zitting verder toegelicht. Mr. van den Heuvel heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld.
“2.    De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1    Op 6 juli 2020 heeft klager zich ziekgemeld bij zijn werkgever.  
2.2    Op 7 juli 2020 heeft klager, na oproep daartoe van zijn werkgever, het spreekuur van de arbo-verpleegkundige/praktijkondersteuner (hierna: de arbo-verpleegkundige) van verweerder bezocht. Volgens de tussen verweerder en de arbo-verpleegkundige op 10 december 2019 gesloten ‘Taakdelegatie-overeenkomst’ is de arbo-verpleegkundige bekwaam en bevoegd om een spreekuur te houden en een medische anamnese af te nemen. De arbo-verpleegkundige noteerde onder ‘Bevindingen en afspraken’ (alle hiernavolgende citaten overgenomen inclusief eventuele spel- en taalfouten): 
“werknemer is uitgevallen met klachten die hem beperken in concentratie en energie. Betrokkene is bij de huisarts geweest, is gestart met behandeling en is doorverwezen voor therapie, waar hij 14 juli een afspraak heeft staan. Over twee weken een controle bij de huisarts.
Advies is om morgen het werk te hervatten voor halve dagen, waarbij er rekening zal worden gehouden met zijn beperkingen. Het aangepaste werk betreft werk zonder tijdsdruk en de eerste dagen zonder veiligheidsrisico. 17 juli zie ik de heer terug op het spreekuur voor het bespreken van de verdere opbouw (…)”.
2.3    Op 9 juli 2020 heeft de gemachtigde van klager een brief gestuurd naar de arbodienst, waarin hij verzocht klager in de gelegenheid te stellen een andere bedrijfsarts te raadplegen nu klager twijfelde aan de juistheid van de genoemde bevindingen en het hem gegeven advies.
2.4    Op 10 juli 2020 antwoordde verweerder per e-mail aan de gemachtigde van klager. Hij schreef onder meer: 
“U behoort te weten dat een second opinion niet bedoeld is om aangevraagd te worden wanneer er een situatie is waar er een deskundigenoordeel behoort aangevraagd te worden. (…) Een second opinion kost minimaal 1000 euro aan de werkgever. (…), u mag partijen geen onnodige kosten berokkenen. 
Betrokkene is op het spreekuur gezien door mijn praktijkondersteuner bedrijfsarts/arbo-verpleegkundige die alles overlegd heeft met mij. Uw cliënt werd boos tijdens het spreekuur en liep kwaad weg. (…) Het standaard advies wat wij altijd geven wanneer iemand zich “ziek” meldt tijdens de onderhandelingen m.b.t. een VSO [college: lees: vaststellingsovereenkomst]. Ook het feit dat u ons schrijft, doet mij meer denken dat het hier een conflict c.q. juridische strategie betreft dan een reëele ziekmelding. (…) De werkgever heeft een deskundigenoordeel aangevraagd. Dit gaat meestal boven de eventuele second opinion die uitgevoerd wordt. (…)
Ik verneem graag van u of u en uw cliënt er nog op staan dat ik een second opinion start. Het is voor mij geen moeite, maar ook daar weet ik waarschijnlijk de uitslag wel van.”
2.5    Daarna vond verder e-mailverkeer plaats tussen de gemachtigde van klager en verweerder. De gemachtigde van klager herhaalde het verzoek en verweerder liet per e-mail van 13 juli 2020 weten dat hij zou adviseren om de second opinion op te starten. 
2.6    Op 14 juli 2020 ontving klager via de arbodienst een brief met een link naar een lijst met bedrijfsartsen voor een second opinion. De arbodienst verzocht klager aan te geven bij welke arts van de lijst met second opinion bedrijfsartsen hij de second opinion wilde laten uitvoeren. Ook werd klager verzocht een machtiging in te vullen en te ondertekenen ten behoeve van de gegevensuitwisseling tussen verweerder en de second opinion bedrijfsarts. Het geplande spreekuur van 17 juli 2020 werd door de arbodienst geannuleerd.  
2.7    Per e-mail van 17 juli 2020 stuurde de gemachtigde van klager de ingevulde en ondertekende machtiging met een toelichting retour naar verweerder. De gemachtigde van klager schreef dat hij van mening was dat verweerder samen met klager een aanvraagformulier moest invullen en klager een lijst met second opinion bedrijfsartsen moest verschaffen. Hij verzocht verweerder hem daarover nader te informeren. Ook schreef hij dat hij een aantal rubrieken in de machtiging onduidelijk vond: “(…) Vooraleer U over die rubrieken gegevens zou willen verstrekken [college: lees: aan de second opinion bedrijfsarts] verzoek ik U die gegevens eerst in concept aan ondergetekende toe te sturen waarna U bericht zult krijgen of U ze kunt verstrekken. In de volmacht is, tenslotte, vermeld “De over te dragen gegevens kunnen onder andere zijn”. De formulering “onder andere” zou U in staat stellen gegevens te verstrekken waar mijn cliënt van te voren geen weet van heeft gehad: daar gaat hij niet mee akkoord. (…) Indien U zich niet kunt verenigen met de inhoud van de volmacht zoals ik die hiervoor heb aangegeven verneem ik dat graag van U.”
2.8    Per e-mail van 22 juli 2020 schreef verweerder onder meer aan de gemachtigde van klager: “(…) Lezen is kennelijk erg moeilijk voor u. Behoorlijk Nederlands schrijven ook, “u” wordt al tijden niet meer met een hoofdletter geschreven. Dit staat erg dom voor iemand die zich academicus noemt en leeft van het schrijven van brieven. (…)” Hij liet voorts aan de gemachtigde van klager weten dat hij de verwijzing naar een second opinion bedrijfsarts nog even on hold zou zetten totdat er duidelijkheid is omtrent het al dan niet juridisch correct zijn van de machtiging.
2.9    Per e-mail van 23 juli 2020 schreef de gemachtigde van klager aan verweerder dat er zijns inziens geen reden was om de aanvraag voor een second opinion uit te stellen. 
2.10    Per e-mail van 19 augustus 2020 sommeerde klagers gemachtigde verweerder om uiterlijk 21 augustus 2020 een andere bedrijfsarts te hebben ingeschakeld, waarbij verweerder gebruik kon maken van de volmacht.
2.11    Eveneens op 19 augustus 2020 antwoordde verweerder dat hij een second opinion niet meer nodig achtte aangezien er inmiddels een deskundigenoordeel lag. Hij schreef onder meer: 
 “U heeft vast een enorme plaat voor uw kop en uw taalvaardigheden zijn ver onder het niveau wat van een academicus verwacht mag worden. (…) Ik heb een hekel aan domme advocaten die mij tijd en energie kosten en die de materie niet snappen, u bent een schoolvoorbeeld hiervan. (…) Kort samengevat heb ik zelden zo’n domme advocaat gezien die alleen maar kan blazen en brullen zonder een klap verstand te hebben van de materie en alleen maar schade berokkent aan zijn client. Ik wil dat uw client best uitleggen zodat hij u aansprakelijk kan stellen. We kunnen dus constateren dat ik NIET nalatig ben geweest, alleen is het probleem van uw client dat hij een domme advocaat heeft. (…) U daagt me maar lekker voor de rechtbank en stelt me maar lekker aansprakelijk, ik heb volkomen lak aan dit soort advocaten. Ik leg het de rechters met liefde uit, dan kunnen die ook eens lachen. U snapt het toch niet. Misschien dien ik wel een klacht in bij de deken over uw totale onkunde en dat u mag functioneren in uw vakgebied. (…)”
2.12    Per e-mail van dezelfde datum deelde de gemachtigde van klager aan verweerder een naam van een gekozen second opinion bedrijfsarts mee. Ook vermeldde hij in zijn e-mail dat verweerder niet aan zijn verzoek om nadere informatie had voldaan.
2.13    Na opnieuw een e-mailwisseling liet verweerder op 20 augustus 2020 aan klagers gemachtigde weten dat hij een second opinion zou aanvragen. Ook deelde hij mee dat hij klagers werkgever zou laten weten dat hij klager niet verder zou begeleiden, omdat hij dat professioneel niet meer mogelijk achtte.
2.14    Per e-mail van 21 augustus 2020 liet verweerder aan klager zelf weten dat hij en de arbodienst klager niet verder zouden begeleiden bij het ziekteverzuim. Verweerder schreef dat er geen verdere afspraken meer zouden volgen en dat klager met zijn werkgever kon overleggen hoe het verder zou gaan. Nadien hebben verweerder en de gemachtigde van klager nog diverse e-mails met elkaar gewisseld. 
3.    De klacht
Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij:
1.    klagers medisch onderzoek niet zelf heeft uitgevoerd, terwijl dat wel had gemoeten, maar in plaats daarvan klager heeft laten zien en horen door een medewerker van de arbodienst;
2.    eerst geprobeerd heeft een second opinion-traject, waar klager wettelijk en volgens de CAO recht op heeft, tegen te houden en toen het eindelijk zover was dat verweerder zei het toch in gang te zetten, de verdere begeleiding van klager heeft beëindigd;
3.    de begeleiding van klager heeft beëindigd.  
4.    Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. 
5.    De overwegingen van het college
5.1    De vraag die het college in deze zaak moet beantwoorden is of verweerder heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts verwacht mag worden. Het college houdt bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening. Ook gaat het college uit van de op dat moment geldende beroepsnormen. Het gaat er bij het beoordelen van de gegrondheid van de klacht niet om of verweerder misschien beter anders had kunnen handelen.
Klachtonderdeel 1
5.2    Klager verwijt verweerder dat hij klager niet zelf medisch heeft onderzocht, maar dit onderzoek ten onrechte heeft overgelaten aan de arbo-verpleegkundige. Klager stelt dat het verweerder ingevolge het NVAB-Standpunt ‘Delegatie van taken door de bedrijfsarts en supervisie’ (juni 2020) niet was toegestaan om het eerste consult op 7 juli 2020 over te laten aan de arbo-verpleegkundige. Het college overweegt als volgt.
5.3    Klagers stelling is een misvatting: op de door hem genoemde punten is taakdelegatie toegestaan (zie NVAB-Standpunt, tabel pagina 10). Verweerder had bovendien een ‘Taakdelegatie-overeenkomst’ gesloten met de arbo-verpleegkundige, waarin staat dat zij bekwaam en bevoegd is om een spreekuur te houden en een medische anamnese af te nemen. Volgens het eerdergenoemde NVAB-Standpunt is het een bedrijfsarts niet toegestaan om het ‘spreekuur bedrijfsarts uiterlijk zes weken na aanvang verzuim’ te delegeren. Op basis van een dergelijk spreekuur, ook wel het ‘re-integratiespreekuur’ genoemd, schrijft de bedrijfsarts onder meer een Probleemanalyse en geeft hierin een richtinggevend advies. Dit specifieke spreekuur moet niet verward worden met het spreekuur zoals hier door de arbo-verpleegkundige op 7 juli 2020 werd gevoerd. Het ‘spreekuur bedrijfsarts uiterlijk zes weken na aanvang verzuim’ ofwel ‘re-integratiespreekuur’ is namelijk niet noodzakelijkerwijze het eerste spreekuur of contactmoment. Dit is wellicht niet duidelijk geweest voor klager. Het spreekuur op 7 juli 2020 bij de arbo-verpleegkundige was geen ‘re-integratiespreekuur’, maar een ander (eerste) contactmoment/spreekuur. Delegatie is dan toegestaan. Dit klachtonderdeel is ongegrond.  
Klachtonderdeel 2
5.4    Klager verwijt verweerder dat hij heeft geprobeerd het second opinion-traject tegen te houden. Het college overweegt als volgt.
5.5    Op 9 juli 2020 heeft klagers gemachtigde de arbodienst om een second opinion bedrijfsarts verzocht. Verweerder heeft na verschillende e-mailwisselingen de gemachtigde van klager per e-mail van 13 juli 2020 – dat is vier dagen later – laten weten dat hij zou adviseren de second opinion op te starten. Vervolgens heeft de arbodienst op 14 juli 2020 het formulier voor de second opinion aan klager toegestuurd. 
5.6    Het college stelt vast dat de aanvraag voor een second opinion niet vlekkeloos is verlopen en ook langer heeft geduurd dan nodig en wenselijk was. Er hebben veel e-mailwisselingen plaatsgevonden over de second opinion tussen klagers gemachtigde en verweerder. Verweerder had er naar het oordeel van het college beter aan gedaan om klager (en zijn gemachtigde) na het verzoek voor een second opinion uit te nodigen op zijn spreekuur om te bespreken of een second opinion het juiste instrument was in zijn situatie en zo ja, om uitleg te geven over de procedure. Dit zou waarschijnlijk veel onduidelijkheid hebben weggenomen en eventueel tijd hebben bespaard. Daarnaast was de communicatie vanuit verweerder naar klagers gemachtigde onfatsoenlijk. Verweerder heeft hem in meerdere e-mails ernstig beledigd. Deze toonzetting van verweerder was verre van professioneel en had naar het oordeel van het college anders gekund en ook gemoeten. 
5.7    Dat het second opinion-traject vertraging heeft opgelopen, is echter niet alleen aan verweerder te wijten. Zo had klagers gemachtigde bijvoorbeeld ook eerder dan op 19 augustus 2020 een naam van een second opinion bedrijfsarts uit de lijst kunnen doorgeven. Hoewel de gehele gang van zaken rondom het verzoek voor een second opinion geen schoonheidsprijs verdient, gaat het te ver om te oordelen dat verweerder heeft geprobeerd dit traject tegen te houden. Enkele dagen na het eerste verzoek van klagers gemachtigde heeft verweerder 
– ondanks zijn bedenkingen – immers laten weten dat hij zou adviseren het second opinion traject op te starten, waarna de arbodienst klagers gemachtigde de volgende dag een aanvraagformulier heeft toegestuurd. Van tegenhouden van een second opinion traject is dus geen sprake. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Voor de bespreking van de klacht over de beëindiging van klagers begeleiding door verweerder, verwijst het college naar klachtonderdeel 3.    
Klachtonderdeel 3
5.8    Klager verwijt verweerder dat hij klagers begeleiding heeft gestaakt. Verweerder heeft naar voren gebracht dat de ontstane sfeer geen goed uitgangspunt meer was voor verzuimbegeleiding. Verweerder wijst daarbij op juridische dreigementen, een aansprakelijkheidsstelling en het dreigen met klachten van de zijde van de gemachtigde van klager. Het college overweegt als volgt.
5.9    Verweerder heeft klager na zijn ziekmelding op 6 juli 2020 niet persoonlijk gezien of gesproken. Hij heeft klager per e-mail van 21 augustus 2020 zonder opgaaf van reden laten weten dat hij de begeleiding van klager bij zijn ziekteverzuim zou staken. Hij heeft klager naar de werkgever verwezen. De dag ervoor heeft verweerder wel aan klagers gemachtigde laten weten dat hij verdere begeleiding professioneel gezien niet meer mogelijk achtte. Er heeft vanaf 20 augustus 2020 geen begeleiding meer plaatsgevonden. 
5.10     Naar het oordeel van het college heeft verweerder door de verzuimbegeleiding eenzijdig te beëindigen op 20 augustus 2020 in strijd gehandeld met de op hem als bedrijfsarts rustende zorgplicht. Deze zorgplicht vloeit onder meer voort uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Professioneel Statuut van de bedrijfsarts (NVAB, 2003). Deze zorgplicht wordt in artikel 3.4 van het Professioneel Statuut als volgt verwoord:
“De bedrijfsarts heeft een individuele verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de organisatie van de zorgverlening alsmede voor de advisering, verwijzing en begeleiding van de cliënt of groep van cliënten die aan zijn of haar medische zorg is toevertrouwd.”
Verweerder heeft in het verweerschrift de ontstane slechte sfeer naar voren gebracht als reden voor de eenzijdige beëindiging. Het college acht die reden onvoldoende. In de eerste plaats omdat verweerder de slechte sfeer grotendeels zelf heeft veroorzaakt door de veelvuldige beledigingen aan het adres van klagers gemachtigde. Uit alle overgelegde stukken komt naar voren dat de gemachtigde van klager in reactie daarop geen onvertogen woord richting verweerder heeft laten vallen. In de tweede plaats is de reden onvoldoende, omdat klager zelf geen deelgenoot is geweest van de communicatie tussen zijn gemachtigde en verweerder. Klager heeft zich ook niet onheus ten opzichte van verweerder gedragen, sterker nog: verweerder heeft klager na de ziekmelding helemaal niet gezien of gesproken. Het lijkt er dan ook op dat verweerder zich heeft laten leiden door zijn frustraties in het contact met klagers gemachtigde, waardoor hij klager vervolgens aan zijn lot heeft overgelaten. Dit is in strijd met de op verweerder rustende zorgplicht zoals hierboven verwoord. Verweerder heeft bovendien geen pogingen ondernomen om de ontstane slechte sfeer te verbeteren, bijvoorbeeld door klager en zijn gemachtigde uit te nodigen voor een gesprek, terwijl dit wel op zijn weg lag. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen.
5.11    Daarbij komt het volgende. Ook door het per direct en zonder overdracht naar een opvolgend bedrijfsarts staken van de verzuimbegeleiding, heeft verweerder in strijd gehandeld met zijn zorgplicht. Verweerder mocht klager niet simpelweg naar de werkgever verwijzen voor verder overleg. De zorgplicht van de bedrijfsarts (zie eerder) brengt immers ook een verantwoordelijk voor de continuïteit van de zorgverlening mee. Verweerder had dan ook de begeleiding in ieder geval moeten voortzetten totdat klager een andere bedrijfsarts had gevonden. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door dit na te laten. 
5.12    Dit klachtonderdeel is gegrond.
De maatregel 
5.13    Nu klachtonderdeel 3 gegrond is verklaard, zal het college verweerder een maatregel opleggen. Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel houdt het college rekening met de minachtende en onfatsoenlijke toon die verweerder keer op keer heeft aangeslagen. Daarnaast heeft verweerder geen enkele moeite gedaan om de ontstane situatie te verbeteren door met klager en klagers gemachtigde te praten en uitleg te geven. Dit had wel op verweerders weg gelegen. Uit niets blijkt dat verweerder inziet dat hij zich niet professioneel heeft gedragen. Sterker nog; verweerder heeft de ontstane slechte sfeer volledig in de schoenen van klagers gemachtigde geschoven. Verweerder heeft ook niet de moeite genomen om de zitting bij te wonen, dat getuigt evenmin van een toetsbare opstelling. Alles bijeengenomen oordeelt het college dat niet volstaan kan worden met een waarschuwing. Het college zal aan verweerder daarom de maatregel van berisping opleggen. 
5.14    Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college ook dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG, dat wil zeggen geanonimiseerd, ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde. ”

3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4.    Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
Omvang van de zaak in beroep
4.1    De bedrijfsarts is met zijn oorspronkelijk beroepschrift in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Bij die beslissing is klachtonderdeel 3 gegrond verklaard en is aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping opgelegd. Het beroep van de bedrijfsarts had tot doel dat aan de bedrijfsarts een lichtere maatregel wordt opgelegd.
4.2    Klager heeft hiertegen verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege (impliciet) om het beroep van de bedrijfsarts te verwerpen. In incidenteel beroep is klager opgekomen tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 1 en 2. Klager wil met zijn beroep bereiken dat deze klachtonderdelen alsnog gegrond worden verklaard. 
4.3    Hierop heeft de bedrijfsarts aangegeven zijn beroep te willen intrekken. Gelet hierop is in beroep alleen nog aan de orde het incidenteel beroep van klager gericht tegen de klachtonderdelen 1 en 2.  
Inhoudelijke beoordeling
4.4    Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2022 is dat debat voortgezet.
4.5    Het Centraal Tuchtcollege komt wat betreft de klachtonderdelen 1 en 2 tot dezelfde constateringen als het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing onder ‘5. De overwegingen van het college’ hierover heeft overwogen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over. Dit geldt ook voor de overweging met betrekking tot de maatregel. In aanvulling daarop overweegt het Centraal Tuchtcollege ten aanzien van de klacht over het tegenhouden van een second opinion-traject als volgt.
4.6    Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij heeft geprobeerd een second opinion tegen te houden. Vast staat dat vier dagen na de aanvraag de bedrijfsarts aan klager heeft laten weten het second opinion traject op te starten. Vervolgens heeft de arbodienst een dag later het formulier voor de second opinion aan klager toegestuurd. Hierna volgde een mailwisseling tussen klagers gemachtigde en de bedrijfsarts. Het Centraal Tuchtcollege dient te beoordelen of de bedrijfsarts klager heeft tegengewerkt bij het verkrijgen van een second opinion. Gelet op de hiervoor omschreven gang van zaken en in het bijzonder het tijdsverloop tussen de aanvraag om een second opinion en het moment waarop de bedrijfsarts het traject daarvoor heeft opgestart, kan de bedrijfsarts niet worden verweten dat klager door hem is tegengewerkt bij het verkrijgen van een second opinion. 
4.7    Al het voorgaande betekent dat het incidenteel beroep van klager zal worden verworpen en de maatregel van berisping in stand zal blijven. 
Kostenveroordeling
4.8    Aangezien het beroep van klager wordt verworpen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.    
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het incidenteel beroep;
wijst het verzoek tot veroordeling van de bedrijfsarts in de kosten van de procedure in eerste aanleg en beroep af.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder voorzitter; J.M. Rowel-van der Linde en 
M.P. den Hollander, leden-juristen en N. Abdoelkariem en A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten en 
E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2022.
Voorzitter w.g.                    Secretaris  w.g.