ECLI:NL:TGZCTG:2022:75 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.252
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:75 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-03-2022 |
Datum publicatie: | 13-04-2022 |
Zaaknummer(s): | C2020.252 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen plastisch chirurg. Bij klaagster is in het ziekenhuis door middel van micrografische chirurgie volgens Breuninger een basaalcelcarcinoom verwijderd. De plastisch chirurg is op enig moment bij deze behandeling betrokken geraakt. Klaagster verwijt de plastisch chirurg dat er voorafgaand aan de behandeling geen CT-scan met contrastvloeistof is gemaakt, klaagster geen ‘roesje’ voor de behandeling kon krijgen; zij niet al het tumorweefsel heeft weggehaald; zij het weefsel dat zij heeft weggefreesd niet heeft opgestuurd voor onderzoek door de patholoog; klaagster na de operatie geen afspraak meer met haar heeft gehad en zij dus ook niet heeft gehoord of het tumorweefsel geheel was verwijderd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.252 van:
A., wonend in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., plastisch chirurg, werkzaam in D.,
verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. A.M. den Hertog-de Visser, advocaat verbonden aan Erasmus MC te Rotterdam.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klaagster – heeft op 21 februari 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Den Haag tegen C. – hierna de plastisch chirurg – een klacht ingediend. Bij beslissing
van 3 november 2020, onder nummer 2020-029b, heeft dat college de klacht kennelijk
ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding kennelijk niet-ontvankelijk
verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De plastisch chirurg heeft
een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2020.251 behandeld
ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 februari 2022, waar
zijn verschenen klaagster, in persoon, en de plastisch chirurg, in persoon en bijgestaan
door mr. A.M. den Hertog-de Visser, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader
toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Beklaagde is als plastisch chirurg werkzaam in het E. (hierna: E.) te D.
2.2 Klaagster is in 2017 in het F. te G. met fotodynamische therapie behandeld
in verband met een basaalcelcarcinoom (hierna bcc) op het linkerscheenbeen. In 2018
was er sprake van een recidief bcc dat op dezelfde wijze in dat ziekenhuis is behandeld.
Daarop is klaagster doorgestuurd naar het E., waar zij op 9 juli 2018 door een dermatoloog
(beklaagde in de zaak 2020-029a, hierna: beklaagde a) is gezien. Tijdens dit consult
is een foto van het been van klaagster gemaakt en is aanvullend onderzoek verricht
door middel van een CT-scan. Voorts is bij de afdeling pathologie een revisie aangevraagd
van het eerder in het F. afgenomen biopt.
2.3 De grootte en uitgebreidheid van het bcc was moeilijk te beoordelen omdat de
huid ter plaatse verlittekend was door een eerder trauma (motorongeval) en twee eerdere
behandelingen met fotodynamische therapie. Daarom was het voorstel vanuit het E. om
de tumor – indien er geen botaantasting zou blijken te zijn – te verwijderen door
middel van micrografische chirurgie volgens Breuninger, waarna de plastisch chirurg
de sluiting van de wond zou verzorgen. Bij deze methode zijn veelal drie rondes nodig,
steeds met een week tussentijd.
2.4 Deze behandelmethode is op 17 juli 2018 op het gezamenlijke spreekuur van de
dermatoloog en een (andere) plastisch chirurg met klaagster besproken en op 18 juli
2018 tijdens een oncologiebespreking van de afdeling dermatologie geaccordeerd. Op
25 juli 2018 is een CT-scan gemaakt.
2.5 Op 27 juli 2018 heeft klaagster beklaagde a) per brief laten weten dat
zij de Breuninger-chirurgie niet zonder een zogenaamd roesje durfde te ondergaan.
Zij schreef in haar brief dat zij een voorkeur had voor Mohs micrografische chirurgie
(MMC), omdat daarbij de snijranden tijdens de ingreep (peroperatief) door de dermatoloog
op vriescoupes worden gecontroleerd en zij dan minder operaties hoefde te ondergaan,
omdat de excisieronden dan op dezelfde dag kunnen plaatsvinden. Bij Breuninger chirurgie
worden de snijranden door de patholoog postoperatief op paraffinecoupes beoordeeld
en zit er daardoor steeds een week tussen de rondes. Klaagster gaf ook aan dat zij
zich de grote pijn bij de operaties aan haar scheenbeen uit het verleden herinnerde.
2.6 Naar aanleiding van de uitslag van de CT-scan die op 3 augustus 2018 bekend
werd en waarbij geen duidelijke tekenen van actieve botaantasting werden gevonden,
heeft de radioloog voorgesteld een aanvullende MRI-scan met contrast te maken. Deze
MRI-scan werd verricht op 22 augustus 2018.
2.7 Op 7 augustus 2018 heeft beklaagde a) telefonisch gereageerd op de brief
van klaagster van 27 juli 2018 en haar uitgelegd dat de MMC in haar situatie minder
geschikt was omdat door de grootte van de plek en de maskering van de tumor door het
littekenweefsel op het scheenbeen peroperatieve beoordeling van de snijvlakken op
vriescoupes minder betrouwbaar zou zijn dan postoperatieve beoordeling op paraffinecoupes.
Voorts gaf beklaagde a) aan dat Breuninger-chirurgie heel goed met lokale anesthesie
mogelijk is en heeft zij klaagster uitgelegd dat zij tijdens de ingreep wel zou voelen
dat er iets gebeurt, maar dat de behandeling geen pijn zou mogen doen. Ook de uitslag
van de CT-scan en de datum voor de MRI kwamen ter sprake.
2.8 Klaagster heeft hierna met deze behandeling ingestemd, waarna twee Breuninger-ronden
plaatsvonden op 20 en 27 september 2018. Op 4 oktober 2018, de dag dat de derde ronde
gepland stond, bleek excisie van het bot niet nodig omdat de CT-scan geen botaantasting
liet zien. Ook de op 22 augustus 2018 gemaakte MRI toonde geen aanwijzingen voor botingroei.
Het bot moest wel door de plastisch chirurg worden gefreesd en er werd van de wond
een kweek afgenomen in verband met een verdenking op een pseudonmonasinfectie en er
is toen gestart met wondtherapie.
2.9 Op 8 oktober 2018 heeft beklaagde de wond op de polikliniek van de plastische
chirurgie beoordeeld en daarover in het medisch dossier aangetekend dat er sprake
was van een “Zeer vieze wond bij uitpakken!” en zij heeft klaagster wondverzorgingadviezen
gegeven. Op 11 oktober 2018 heeft beklaagde nettoyage van de wond verricht en het
bot gefreesd. Tot 3 december 2018 volgden regelmatige wondcontroles bij de verpleegkundig
specialist van plastische chirurgie.
2.10 Klaagster heeft zich later voor de behandeling van opnieuw een recidief
bcc tot het I. gewend.
3. De klacht
Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat:
1) er voorafgaand aan de behandeling geen CT-scan met contrastvloeistof is gemaakt;
2) klaagster geen ‘roesje’ voor de behandeling kon krijgen;
3) zij niet al het tumorweefsel heeft weggehaald;
4) zij het weefsel dat zij heeft weggefreesd niet heeft opgestuurd voor onderzoek
door de patholoog;
5) klaagster na de operatie geen afspraak meer met haar heeft gehad en zij dus
ook niet heeft gehoord of het tumorweefsel geheel was verwijderd.
Klaagster verzoekt daarnaast om een toekenning van een schadevergoeding wegens
de nare ervaringen die zij in het E. heeft opgedaan en de risico’s die zij daar heeft
gelopen.
4. Het standpunt van beklaagde
De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 eerste en tweede klachtonderdeel: CT-scan zonder contrastvloeistof, niet
toedienen van een roesje
Uit het dossier blijkt dat beklaagde pas op 8 oktober 2018, na twee Breuninger
ronden, bij de behandeling van klaagster betrokken is geraakt. Deze klachtonderdelen
betreffen de diagnostiek en behandeling van klaagster vóór die datum. Bovendien is
de wijze waarop een CT-scan wordt vervaardigd de verantwoordelijkheid van de radioloog.
Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond
5.2 derde en vierde klachtonderdeel: niet al het tumorweefsel verwijderd en weefsel
niet onderzocht
Beklaagde had voor de nettoyage en het frezen van het bot de beschikking over
het medisch dossier, inclusief de verslagen van de Breuninger-ronden, de foto’s en
de uitslagen van de CT-scan en de MRI, die volgens de radioloog beide geen aanwijzingen
gaven voor botingroei. Op grond daarvan had de dermatoloog geconcludeerd dat geen
botresectie noodzakelijk was en dat het frezen van het bot door de plastisch chirurg
voldoende zou zijn. Het College ziet in het dossier geen aanwijzingen op grond waarvan
beklaagde aan deze bevinding en behandelingsmethode had moeten twijfelen. Zij heeft
dus op goede gronden enig oppervlakkig botweefsel weggefreesd om een goede wondbodem
te verkrijgen. De stelling van klaagster in haar laatste brief dat beklaagde “op de
bonnefooi de kanker eruit is gaan frezen” kan het College dan ook niet ondersteunen.
Beklaagde heeft verder verklaard dat bij frezen geen weefsel verkregen kan worden
voor pathologisch-anatomisch onderzoek en heeft uitgelegd dat het frezen door het
team als een adequate behandeling werd gezien, omdat er geen radiologische botinvasie
was en een recidief op deze plek goed klinisch vast te stellen zou zijn, waarna een
botresectie altijd nog mogelijk zou zijn.
Het College overweegt dat het juist is dat bij het frezen van het bot geen representatief
weefsel voor pathologisch-anatomisch onderzoek weefsel wordt verkregen. Verder is
de keuze voor een minder ingrijpende behandeling in dit geval goed te verdedigen.
Beklaagde kan in dit verband dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.
5.3 vijfde klachtonderdeel: geen nadere afspraak met klaagster
Het College merkt op dat in een brief van 14 maart 2019 van een aios dermatologie
is vermeld dat verdere oncologische follow-up zal plaatsvinden bij de dermatoloog
in het I. Bij oncologische follow-up van bcc is het ook gebruikelijk dat de dermatoloog,
indien deze bij de behandeling is betrokken, de follow-up verzorgt (zie ook de vigerende
mutidisciplinaire richtlijn ‘Basaalcelcarcinoom’). Daarom kan beklaagde geen verwijt
worden gemaakt dat zij daarvoor geen nadere afspraak met klaagster heeft gemaakt.
Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
5.4 schadevergoeding
Klaagster kan niet in haar verzoek om een schadevergoeding worden ontvangen omdat
het College niet bevoegd is tot toekenning daarvan.
Dit verzoek is niet-ontvankelijk.
5.5 Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht in al haar
onderdelen kennelijk ongegrond is en dat het verzoek om schadevergoeding kennelijk
niet-ontvankelijk is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Zij stelt zich in beroep – onder meer – op het standpunt dat als gevolg van de onjuiste
behandeling van haar been door de plastisch chirurg, het basaalcelcarcinoom anderhalf
jaar heeft kunnen doorgroeien, waardoor zij nu een verminkt been met een ernstige
gevoelsstoornis heeft. Klaagster verzoekt het Centraal Tuchtcollege de bestreden beslissing
te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De plastisch chirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal
Tuchtcollege de bestreden beslissing te handhaven en het beroep te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk
nog een keer gevoerd. Ter terechtzitting van 7 februari 2022 is dat debat mondeling
voortgezet.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen.
Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van
het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.
Dit betekent dat niet is gebleken dat de plastisch chirurg met betrekking tot de door
haar uitgevoerde behandeling een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.5 De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond
heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter,
E.F. Lagerwerf Vergunst en B.J.M. Frederiks, leden-juristen en A.Y. Goedkoop en
W.F.A. Kolkman, leden beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.