ECLI:NL:TGZCTG:2022:67 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.245
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:67 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-04-2022 |
Datum publicatie: | 06-04-2022 |
Zaaknummer(s): | C2020.245 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater. Klager heeft een klacht ingediend tegen de behandelend psychiater van de opnameafdeling van de tbs-behandelkliniek waar klager verblijft. Volgens klager is een verkeerde diagnose gevolgd, krijgt hij (dus) een verkeerde behandeling en verkeerde medicatie en is hij op een verkeerde afdeling geplaatst. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.245 van:
A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. S. van der Eijk, advocaat te Den Haag,
tegen
C., psychiater, werkzaam te B., beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS Rechtsbijstandverzekering te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 10 september 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Zwolle tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege
te Zwolle heeft het klaagschrift doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam.
Het klaagschrift is daar op 21 april 2020 ontvangen. Bij beslissing van 9 oktober
2020, onder nummer 20/104, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college
van 2 maart 2022. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde,
mr. Van der Eijk. Ook de psychiater was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde
mr. Brouwer.
2 Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager is strafrechtelijk vervolgd voor het openzetten van de gaskraan in
zijn woning en in dit kader veroordeeld voor mishandeling, brandstichting en bedreiging.
2.2. Klager verbleef in 2016 in het Pieter Baan Centrum, alwaar (na gedeeltelijke
weigering van klager om mee te werken aan het onderzoek) de diagnose chronische waanstoornis
is gesteld en chronische behandeling met antipsychotische medicatie werd geïndiceerd.
2.3. In het kader van zijn strafoplegging is klager aanvankelijk geplaatst in het
D. te E.. Op grond van een dwangbehandeling ‘A’ kreeg klager 7,5 mg haldol toegediend
sinds 14 september 2018.
2.4. Op 11 december 2018 is klager in het kader van de TBS-oplegging overgeplaatst
naar de F. te B.. Tot 20 december 2019 is hij aldaar geplaatst op afdeling Opname
2. Verweerster was klagers psychiater op deze afdeling. Vanwege deze overplaatsing
verviel de machtiging ‘A’ voor gedwongen medicatie. Blijkens het (concept) behandelplan
van 20 december 2018, welk met klager is besproken, is besloten de procedure ‘behandelplan
dwangbehandeling A’ (Haldol) alvast op te starten, maar klager wel de mogelijkheid
te bieden om de medicatie vrijwillig te nemen. Klager heeft er volgens het dossier
toen voor gekozen niet 7,5 mg, maar wel 5 mg vrijwillig te gaan slikken. Klager heeft
dit sindsdien ook gedaan.
2.5. Op 17 juli 2019 is naar aanleiding van een verzoek van de huisarts gekozen
voor een ander psychoticum, Abilify. Dit omdat klager ‘gevaarlijk veel water’ zou
drinken door de Haldol en omdat het effect van Haldol onvoldoende was. Dit is op
25 juli 2019 met klager besproken door een aios. In het dossier staat genoteerd ‘omzetting
samen besloten’. De Haldol is afgebouwd en er is gestart met
Abilify 10 mg.
2.6. Over de periode van 1 oktober 2019 tot 20 december 2019 was verweerster in
de procedure met nummer 20/106 (gz-psychologe) de behandelcoördinator van klager.
2.7. Bij de voortgangsrapportage van 13 december 2019 is een overplaatsing naar
de afdeling Behandeling 1 besproken. Hier zou sneller plek zijn dan op afdeling Behandeling
2.
2.8. Op 20 december 2019 is klager overgeplaatst naar afdeling Behandeling 1, alwaar
verweerder in de procedure met nummer 20/105 de behandelend psychiater van klager
werd. Klager gebruikte op dat moment nog Abilify. Volgens de rapportage van verweerder
in procedure 20/105 van 4 februari 2020, wordt dit beleid thans nog voortgezet.
3. De klacht van klager
3.1. Klager heeft tijdens het telefonische mondelinge vooronderzoek verduidelijkt
wat de klacht jegens verweerster inhoudt. Klager verwijt haar dat zij:
1) de in het PBC volgens hem verkeerd gestelde diagnose heeft gevolgd, en
2) dat hij (dus) een verkeerde behandeling krijgt, waarbij hem een te hoge
dosering medicatie wordt gegeven en voorts
3) dat hij op een verkeerde afdeling is geplaatst.
3.2. De klacht dat klager geen verlof heeft gekregen is niet gericht tegen verweerster,
zo heeft klager tijdens het mondelinge verhoor toegelicht, nu het de behandelcoördinator
(verweerster in de procedure met nummer 20/106) is die daarover gaat. Dat klacht dat
hij werd gediscrimineerd is bij nader inzien evenmin gericht tegen verweerster. Klager
voelde zich gediscrimineerd door de aios, die van Turkse afkomst was (zelf is klager
Armeens). Nadat klager aan verweerster had aangegeven zich hier niet prettig bij te
voelen, zijn de gesprekken met verweerster zelf voortgezet, aldus klager. Klager heeft
tijdens het mondelinge vooronderzoek ten slotte ook aangegeven te begrijpen dat de
klachten over zijn werkmogelijkheden en loon niet onder het tuchtrecht vallen, zodat
het college bovenstaande klachtonderdelen als ingetrokken beschouwt.
4. Het verweer
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing
van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar
om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig
handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening,
rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte
handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was
aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.
5.2. Volgens klager is er psychisch niks mis met hem en kan hij alles goed zelf
bepalen. Hij stelt zich zonder medicatie hetzelfde te gedragen. Bovendien stelt hij
dat – indien hij echt aan wanen zou lijden – hij andere medicatie zou moeten krijgen,
geen anti-psychoticum. Volgens klager wilde hij helemaal niet meewerken met de (volgens
hem) verhoging van zijn medicatie, maar heeft hij dit toch gedaan, omdat hij anders
niet op verlof zou mogen. Ook stelt hij dat hij niet thuishoort op een behandelafdeling
waar mensen zitten die schizofreen zijn. Hij wil naar behandelafdeling vier, vijf
of zes, waar mensen zitten die geen medicatie hoeven te slikken.
5.3. Verweerster heeft aangevoerd dat de onvrede van klager is gebaseerd op de
ontkenning van de juistheid van het bij hem (in het PBC) vastgestelde ziektebeeld
en de in dat kader door verweerster aan hem verleende zorg. Volgens verweerster heeft
zij evenwel naar behoren gehandeld bij het na de overplaatsing naar de F. in samenspraak
met klager opstarten van de procedure A dwangbehandeling (voor medicatie) en het behandelplan.
5.4. Het college overweegt dat in het PBC uitgebreid onderzoek is gedaan naar klager,
waarna een rapportage is uitgebracht met de conclusie dat klager aan een chronische
waanstoornis lijdt en behandeling met antipsychotische medicatie is geïndiceerd. In
principe mag verweerster als behandelend psychiater van deze diagnosestelling uitgaan.
Niet gebleken is dat sprake was van een ondeugdelijk onderbouwde rapportage of een
diagnose die niet is gebaseerd op de juiste onderzoeken. Evenmin is komen vast te
staan dat verweerster op basis van later naar voren gekomen aanwijzingen c.q. omstandigheden
de eerder gestelde diagnose opnieuw had moeten onderzoeken. Verweerster mocht haar
behandelplan dus op die diagnose baseren en zij heeft dit op zorgvuldige wijze opgesteld.
5.5. Verder is ook niet gebleken dat klager gezien zijn problematiek op de verkeerde
afdeling zit. De voortzetting van de medicamenteuze behandeling en de uiteindelijke
keuze voor een ander type medicatie, is door verweerster goed onderbouwd. Er is sprake
van vrijwillige medewerking aan het nemen van de medicatie. Ook dit is door verweerster
goed gedocumenteerd. Dat klager dat anders ervaart, omdat hij zegt alleen de medicatie
te nemen om in aanmerking te komen voor verlof, doet daar niet aan af. De conclusie
van het voorgaande is dat de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47
lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager legt met zijn beroep zijn oorspronkelijke klacht in volle omvang aan
Centraal Tuchtcollege voor. Hij wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege
zijn klacht op alle onderdelen (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
4.2 De psychiater heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om
het beroep te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2022 is dat debat mondeling voortgezet.
4.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
4.6 Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater als behandelend
psychiater van klager op de opnameafdeling van de tbs-behandelkliniek (afdeling Opname
2) bij haar beroepsmatige handelen is gebleven binnen de grenzen van wat van haar
als - ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ - psychiater mag worden verwacht.
Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de
psychiater de door het Pieter Baan Centrum bij klager gestelde diagnose chronische
waanstoornis als uitgangspunt mocht nemen bij de behandeling van klager. Verder is
niet gebleken dat klager op een verkeerde afdeling is geplaatst of verkeerde medicatie
voorgeschreven heeft gekregen. Het Centraal Tuchtcollege neemt over dat wat het Regionaal
Tuchtcollege daarover in de beslissing onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen.
4.7 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser
en J. Legemaate, leden-juristen en A.C.L. Allertz en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten
en
D. Brommer, secretaris
Uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.