ECLI:NL:TGZCTG:2022:66 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.246
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:66 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-04-2022 |
Datum publicatie: | 06-04-2022 |
Zaaknummer(s): | C2020.246 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater. Klager heeft een klacht ingediend tegen de behandelend psychiater van de behandelafdeling van de tbs-behandelkliniek waar klager verblijft. Volgens klager is een verkeerde diagnose gevolgd, krijgt hij (dus) een verkeerde behandeling en verkeerde medicatie en is hij op een verkeerde afdeling geplaatst. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.246 van:
A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg
gemachtigde: mr. S. van der Eijk, advocaat te Den Haag,
tegen
G., psychiater, werkzaam te B., beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan
DAS Rechtsbijstandverzekering te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 10 september 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Zwolle tegen G. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege
te Zwolle heeft het klaagschrift doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam.
Het klaagschrift is daar op 21 april 2020 ontvangen. Bij beslissing van 9 oktober
2020, onder nummer 20/105, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 2 maart 2022. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde,
mr. Van der Eijk. Ook de psychiater was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde
mr. Brouwer.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager is strafrechtelijk vervolgd voor het openzetten van de gaskraan in
zijn woning en in dit kader veroordeeld voor mishandeling, brandstichting en bedreiging.
2.2. Klager verbleef in 2016 in het Pieter Baan Centrum, alwaar (na gedeeltelijke
weigering van klager om mee te werken aan het onderzoek) de diagnose chronische waanstoornis
is gesteld en chronische behandeling met antipsychotische medicatie werd geïndiceerd.
2.3. In het kader van zijn strafoplegging is klager aanvankelijk geplaatst in het
D. te E.. Op grond van een dwangbehandeling ‘A’ kreeg klager 7,5 mg haldol toegediend
sinds 14 september 2018.
2.4. Op 11 december 2018 is klager in het kader van de TBS-oplegging overgeplaatst
naar de F. te B.. Tot 20 december 2019 is hij aldaar geplaatst op afdeling Opname
2. Verweerster in de procedure met nummer 20/104 was klagers psychiater op deze afdeling.
Vanwege deze overplaatsing verviel de machtiging ‘A’ voor gedwongen medicatie. Blijkens
het (concept) behandelplan van 20 december 2018, welk met klager is besproken, is
besloten de procedure ‘behandelplan dwangbehandeling A’ (Haldol) alvast op te starten,
maar klager wel de mogelijkheid te bieden om de medicatie vrijwillig te nemen. Klager
heeft er volgens het dossier toen voor gekozen niet 7,5 mg, maar wel 5 mg vrijwillig
te gaan slikken. Klager heeft dit sindsdien ook gedaan.
2.5. Op 17 juli 2019 is naar aanleiding van een verzoek van de huisarts gekozen
voor een ander psychoticum, Abilify. Dit omdat klager ‘gevaarlijk veel water’ zou
drinken door de Haldol en omdat het effect van Haldol onvoldoende was. Dit is op
25 juli 2019 met klager besproken door een aios. In het dossier staat genoteerd ‘omzetting
samen besloten’. De Haldol is afgebouwd en er is gestart met
Abilify 10 mg op 30 juli 2019.
2.6. Over de periode van 1 oktober 2019 tot 20 december 2019 was verweerster in
de procedure met nummer 20/106 (gz-psychologe) de behandelcoördinator van klager.
2.7. Bij de voortgangsrapportage van 13 december 2019 is een overplaatsing naar
de afdeling Behandeling 1 (een afdeling van de TBS behandelkliniek, waar mannen zijn
opgenomen met een psychiatrische aandoening in het psychotisch spectrum) besproken.
Hier zou sneller plek zijn dan op afdeling Behandeling 2.
2.8. Op 20 december 2019 is klager overgeplaatst naar afdeling Behandeling 1, alwaar
verweerder de behandelend psychiater van klager werd. Klager gebruikte op dat moment
nog Abilify. Volgens de rapportage van verweerder van 4 februari 2020, wordt dit beleid
thans nog voortgezet.
3. De klacht van klager
3.1. Klager heeft tijdens het telefonische mondelinge vooronderzoek verduidelijkt
wat de klacht jegens verweerder inhoudt. Klager verwijt hem dat hij:
1) de in het PBC volgens hem verkeerd gestelde diagnose heeft gevolgd, en
2) dat hij (dus) een verkeerde behandeling krijgt, waarbij hem een te hoge
dosering medicatie wordt gegeven en voorts
3) dat hij op een verkeerde afdeling is geplaatst.
3.2. De klacht dat klager geen verlof heeft gekregen is niet gericht tegen verweerder,
zo heeft klager tijdens het mondelinge verhoor toegelicht, nu het de behandelcoördinator
(verweerster in de proceure met nummer 20/106) is die daarover gaat. De klacht dat
hij werd gediscrimineerd is bij nader inzien evenmin gericht tegen verweerder. Klager
voelde zich gediscrimineerd door de aios, die van Turkse afkomst was (zelf is klager
Armeens). Nadat klager had aangegeven zich hier niet prettig bij te voelen, zijn de
gesprekken met deze aios niet meer voortgezet. Klager heeft tijdens het mondelinge
vooronderzoek ten slotte ook aangegeven te begrijpen dat de klachten over zijn werkmogelijkheden
en loon niet onder het tuchtrecht vallen, zodat het college bovenstaande klachtonderdelen
als ingetrokken beschouwt.
4. Het verweer
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing
van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar
om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig
handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening,
rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte
handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was
aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.
5.2. Volgens klager is er psychisch niks mis met hem en kan hij alles goed zelf
bepalen. Hij stelt zich zonder medicatie hetzelfde te gedragen. Bovendien stelt hij
dat – indien hij echt aan wanen zou lijden – hij andere medicatie zou moeten krijgen,
geen anti-psychoticum. Volgens klager wilde hij helemaal niet meewerken met de (volgens
hem) verhoging van zijn medicatie, maar heeft hij dit toch gedaan, omdat hij anders
niet op verlof zou mogen. Ook stelt hij dat hij niet thuishoort op een behandelafdeling
waar mensen zitten die schizofreen zijn. Hij wil naar behandelafdeling vier, vijf
of zes, waar mensen zitten die geen medicatie hoeven te slikken.
5.3. Verweerder heeft aangevoerd dat de onvrede van klager is gebaseerd op de ontkenning
van de juistheid van het bij hem (in het PBC) vastgestelde ziektebeeld en de in dat
kader door verweerder aan hem verleende zorg. Volgens verweerder heeft hij evenwel
met voldoende zorg gehandeld sinds dat hij klagers behandelaar is geworden na zijn
overplaatsing naar Behandeling 1 (vanaf 20 december 2019). Verweerder stelt evenwel
zelf geen rol te hebben gespeeld bij de keuze voor (het moment van de) overplaatsing
naar deze behandelafdeling. De medicatie is niet verhoogd door verweerder. Sinds de
start op 30 juli 2019 van de aripiprazol 10 mg (Abilify), is de dosering onveranderd
gebleven.
5.4. Het college overweegt dat in het PBC uitgebreid onderzoek is gedaan naar klager,
waarna een rapportage is uitgebracht met de conclusie dat klager aan een chronische
waanstoornis lijdt en behandeling met antipsychotische medicatie is geïndiceerd. In
principe mag verweerder als behandelend psychiater van deze diagnosestelling uitgaan.
Niet gebleken is dat sprake was van een ondeugdelijk onderbouwde rapportage of een
diagnose die niet is gebaseerd op de juiste onderzoeken. Evenmin is komen vast te
staan dat verweerder op basis van later naar voren gekomen aanwijzingen c.q. omstandigheden
de eerder gestelde diagnose opnieuw had moeten onderzoeken. Verweerder mag zijn behandeling
en de voortzetting van de reeds ingezette medicatie dus hierop baseren.
5.5. Verder is niet gebleken dat klager gezien zijn problematiek op de verkeerde
afdeling zit. Er is sprake van vrijwillige medewerking aan het nemen van de medicatie.
Dat klager dat anders ervaart, omdat hij zegt alleen de medicatie te nemen om in aanmerking
te komen voor verlof, doet daar niet aan af. De conclusie van het voorgaande is dat
de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking
tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager legt met zijn beroep zijn oorspronkelijke klacht in volle omvang aan
het Centraal Tuchtcollege voor. Hij wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal
Tuchtcollege zijn klacht op alle onderdelen (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond
verklaart.
4.2 De psychiater heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om
het beroep te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2022 is dat debat mondeling voortgezet.
4.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
4.6 Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater als behandelend
psychiater van klager op de afdeling ‘Behandeling 1’ (behandelafdeling voor psychiatrische
aandoeningen in het psychotisch spectrum) bij zijn beroepsmatige handelen is gebleven
binnen de grenzen van wat van hem als - ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’
- psychiater mag worden verwacht. Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal
Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater de door het Pieter Baan Centrum bij klager
gestelde diagnose chronische waanstoornis als uitgangspunt mocht nemen bij de behandeling
van klager. Verder is niet gebleken dat klager op een verkeerde afdeling is geplaatst
of verkeerde medicatie voorgeschreven heeft gekregen. Het Centraal Tuchtcollege neemt
over dat wat het Regionaal Tuchtcollege daarover in de beslissing onder ‘5. De beoordeling’
heeft overwogen.
4.7 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser
en J. Legemaate, leden-juristen en A.C.L. Allertz en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten
en
D. Brommer, secretaris
Uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.