ECLI:NL:TGZCTG:2022:53 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1111
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:53 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-03-2022 |
Datum publicatie: | 21-03-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1111 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige. Klager is de zoon van wijlen patiënte. Patiënte is na een hersenbloeding opgenomen geweest in het ziekenhuis en overgeplaatst naar het verpleeghuis waar de verpleegkundige destijds werkzaam was als locatiemanager. Als gevolg van de hersenbloeding was het niet meer mogelijk om met patiënte te spreken en werd er een curator benoemd. Klager had de wens om patiënte terug te laten keren naar haar land van herkomst om haar daar te laten verzorgen. In de periode tussen mei 2018 en september 2019 hebben gesprekken plaatsgevonden om te onderzoeken wat er nodig zou zijn om dit te realiseren. Uiteindelijk is patiënte in oktober 2020 komen te overlijden. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij de afspraak om zijn moeder terug te laten gaan naar haar land van herkomst niet is nagekomen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht omdat het handelen van de verpleegkundige als locatiemanager niet kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1111 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, (destijds) werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde:
mr. M.S. Bettelheim te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 13 januari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17
augustus 2021, onder nummer A2021.006E - 2324 heeft dat College (het Centraal Tuchtcollege
begrijpt:) klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een
verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting
van het Centraal Tuchtcollege van 23 februari 2022, waar zijn verschenen klager en
de verpleegkundige, bijgestaan door mr. A.E. Nip.
Klager heeft zijn standpunten en mr. Nip heeft de standpunten van de verpleegkundige
toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1. Klager is de zoon van wijlen mevrouw E. (hierna: de patiënte en/of de moeder).
Eind november 2015 is de patiënte getroffen door een hersenbloeding, waarvoor zij
opgenomen is geweest in het ziekenhuis. Op enig moment is de patiënte overgeplaatst
naar het verpleeghuis F./G.. Als gevolg van haar hersenbloeding was het niet meer
mogelijk om met haar te spreken.
2.2. Bij beschikking van de rechtbank D. van 29 juni 2018 werd de patiënte onder
curatele gesteld. Bij beschikking van het gerechtshof D. van 8 januari 2019 is de
ondercuratelestelling van de patiënte bekrachtigd. Tot curator was niet klager benoemd,
maar een derde (professionele) partij.
2.3. Gedurende de opname van zijn moeder in het verpleeghuis had klager de wens
om haar terug te laten keren naar H., het land van haar herkomst, om haar daar te
laten verzorgen door familie en gekwalificeerd personeel.
2.4. Verweerder heeft een BIG-registratie als verpleegkundige en in de periode
1 juni 2018 tot en met 31 oktober 2020 was hij werkzaam als locatiemanager van het
verpleeghuis. Op 21 mei 2018 en 26 september 2019 hebben (door verweerder georganiseerde)
gesprekken plaatsgevonden met onder andere klager, verweerder, de curator van de patiënte,
een specialist ouderengeneeskunde, een medewerker van het Zorgkantoor en anderen om
te onderzoeken wat er nodig zou zijn om een eventueel vertrek van de patiënte – wanneer
dat verantwoord zou zijn – naar H. te bewerkstelligen en onder welke voorwaarden.
2.5. Uiteindelijk is de patiënte op 10 oktober 2020 op de Spoedeisende Hulp van
het I., locatie J., overleden.
3. De klacht en het standpunt van klager
Klager verwijt verweerder – kort samengevat – dat hij de afspraak om zijn moeder terug
te laten gaan naar het land van haar herkomst niet is nagekomen.
Volgens klager was er te weinig personeel in F./G. om goede kwaliteit van zorg te
leveren aan zijn moeder en is zij door nalatigheid en verwaarlozing overleden aan
verstikking en een hartstilstand. Wanneer verweerder zijn moeder zou hebben laten
vertrekken uit het verpleeghuis naar H., dan zou geen verstikking hebben plaatsgevonden
en zou zijn moeder nog steeds in leven zijn. Verweerder weet dat – op het moment dat
zijn moeder zou vertrekken naar haar land van herkomst – er sprake zou zijn van inkomstenverlies
voor het verpleeghuis. Dat wil het verpleeghuis niet, aldus klager.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat hij vanuit compassie met klager
alle betrokken partijen om tafel heeft gebracht om te kijken of een (tijdelijk) vertrek
naar H. mogelijk zou zijn voor de patiënte. Een concrete afspraak was nog niet gemaakt.
Een besluit om de moeder van klager terug te laten gaan, en onder welke voorwaarden,
zou uiteindelijk ook niet door hem als locatiemanager worden genomen, maar door de
curator van de moeder van klager in overleg met de behandelend artsen.
5. De overwegingen van de voorzitter
5.1. De voorzitter heeft allereerst oog voor de moeilijke situatie waarin klager
zich tijdens de opname van zijn moeder in het verpleeghuis bevond. Het is duidelijk
dat hij veel van zijn moeder hield en zeer met haar begaan was.
5.2. Klager verwijt verweerder dat hij de afspraak om zijn moeder terug te laten
keren naar H. niet is nagekomen.
5.3. Een verpleegkundige kan – voor zover in deze zaak van belang en zakelijk weergegeven
– tuchtrechtelijk worden aangesproken voor handelen of nalaten in strijd met de zorg
voor een patiënt of zijn naaste betrekkingen in het kader van een behandelrelatie
(artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (Wet BIG), de zogenaamde ‘eerste tuchtnorm’). Daarvan is in deze zaak
geen sprake. Verweerder heeft het handelen waarop de klacht betrekking heeft niet
uitgeoefend in de hoedanigheid van behandelend verpleegkundige.
5.4. Een verpleegkundige is ook aan tuchtrechtspraak onderworpen voor ander handelen
of nalaten in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (artikel 47,
eerste lid, aanhef en onder b Wet BIG, de ‘tweede tuchtnorm’). Daarvoor is dan, volgens
de rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, wel vereist
dat dit handelen of nalaten geplaatst kan worden in het kader van de individuele gezondheidszorg.
5.5. In de onderhavige zaak kan het college het handelen van verweerder waarover
wordt geklaagd ook niet op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk beoordelen.
Niet gebleken is dat verweerder in zijn functie van locatiemanager de professionele
verantwoordelijkheid droeg voor het handelen dat klager hem verwijt. Verweerder heeft
een aantal gesprekken georganiseerd. Op grond van het verweer en de inhoud van de
stukken is aannemelijk dat verweerder daarbij, naar aanleiding van de wens van klager
zijn moeder terug te laten keren naar het land van haar herkomst, uitsluitend organisatorische
ondersteuning heeft verleend. Niet gebleken is dat hij inhoudelijke besluiten heeft
genomen over de behandeling, de verzorging en/of de begeleiding van de moeder van
klager of dat hij eindverantwoordelijkheid had over hulpverleningsprocessen, in het
bijzonder met betrekking tot de vraag of de gezondheidssituatie van de patiënte het
mogelijk maakte haar naar het land van haar herkomst af te laten reizen. Verweerder
heeft wel afspraken gemaakt met klager en de overige aanwezigen, zowel ten aanzien
van een eventuele terugkeer van de patiënte naar H. als ten aanzien van haar verzorging,
maar deze afspraken waren vooral van procedurele aard. Daarom kan niet gezegd worden
dat verweerder werkzaamheden of handelingen heeft verricht die liggen op het specifieke
deskundigheidsgebied dat bij zijn BIG-registratie als verpleegkundige hoort. Het handelen
van verweerder als locatiemanager kan naar het oordeel van de voorzitter niet worden
geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg.
5.6. Gelet op het bovenstaande is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, zodat
deze inhoudelijk niet wordt besproken.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave
in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal
Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.
4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping
van het beroep.
4.3 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen en
nalaten van de verpleegkundige en is het door de verpleegkundige gevoerde verweer
tegen naar aanleiding van zijn professioneel handelen en nalaten geformuleerde klachten
nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege
heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klachten
en het daarover in eerste aanleg gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege
gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door
ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2022 is dat debat voortgezet.
Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege
niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen
dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter;
A.R.O. Mooy en R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en M.J.E. van Haren MANP
en H.A. de Visser MANP, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.