ECLI:NL:TGZCTG:2022:45 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.020
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-03-2022 |
Datum publicatie: | 16-03-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021.020 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft als bezwaarverzekeringsarts een medische rapportage opgesteld over klager. Dit na een bezwaarschrift van klager tegen de UWV-beslissing om klager een WIA-uitkering toe te kennen in de vorm van een WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55 tot 65%.Klager verwijt de verzekeringsarts dat zij zich in haar rapportage ongenuanceerd en denigrerend uitlaat over klager en een collega arts (klagers behandelaar) aangaande zijn bevindingen en die bevindingen zonder enige vorm van wetenschappelijke onderbouwing terzijde schuift, dat zij als arts bevooroordeeld is over de onderzoeksmethodes, diagnostiek en therapie van het behandelcentrum waar klager onder behandeling is, dat zij ondeskundig en onzorgvuldig gedrag vertoont omdat zij de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en het interne beleidsdocument van het UWV niet heeft meegewogen in haar oordeel en zichzelf ook meerdere malen tegenspreekt en dat zij zich bij het opstellen van haar rapportage als arts onvoldoende onafhankelijk van de opdrachtgever opstelt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht voor wat betreft klachtonderdeel 2 gegrond verklaard, aan de verzekeringsarts de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021.020 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: C. te D.,
tegen
E., verzekeringsarts, werkzaam te F., verweerster in beide instanties, gemachtigde:
mr. A. Schippers te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 8 april 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven
tegen E. – hierna de verzekeringsarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van
14 december 2020, onder nummer 2039, heeft dat college de klacht wat betreft klachtonderdeel
2 gegrond verklaard, aan de verzekeringsarts de maatregel van waarschuwing opgelegd
en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een
verweerschrift in beroep ingediend.
Op 21 januari 2022 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van klager
(brief van 19 januari 2022 met bijlagen).
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 9 februari 2022, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mevrouw C., en de
verzekeringsarts, bijgestaan door mr. Schippers.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager, mr. Schippers en de verzekeringsarts
hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan de wederpartij en
het Centraal Tuchtcollege hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Na een hondenbeet in zijn voorhoofd heeft klager zich vanaf 19 april 2017 arbeidsongeschikt
gemeld. Op 20 januari 2019 vroeg klager een WIA-uitkering aan. Op 22 maart 2019 maakte
een verzekeringsarts een medisch onderzoeksverslag op in het kader van de wet WIA
met opgaaf van beperkingen. Bij beslissing van 14 mei 2019 kende het UWV klager met
ingang van 2 mei 2019 een WIA-uitkering in de vorm van een WGA-uitkering toe op basis
van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55 tot 65%. Hiertegen maakte klager bezwaar.
In de bezwaarschriftenprocedure stelde verweerster als bezwaarverzekeringsarts op
25 november 2019 een medische rapportage op.
In deze rapportage staat, voor zover hier van belang, het volgende (het college heeft
daarin een passage vetgedrukt aangegeven):
“6. Heroverweging/beschouwing:
(…)
De vele onderzoeken die door de stichting […] worden aangevoerd, zijn geen van alle
wetenschappelijke onderbouwd; ook de conclusies die daaraan verbonden worden zijn
evenmin onderbouwd. Er hebben bijvoorbeeld nooit onderzoeken plaatsgevonden met controlegroepen
om te kijken of bij mensen die geen klachten hebben dergelijke uitslagen ook kunnen
voorkomen.
De uitslagen die worden aangegeven, leiden volgens stichting […] blijkbaar tot vergaande
conclusies ten aanzien van CVS, die echter niet kunnen worden onderbouwd.
Een stappenteller meegeven aan iemand is uiteraard geen medisch onderzoek. De uitslag
hiervan zegt niets, dan alleen maar hoeveel hij op een dag loopt en dat is bijna 10.000
stappen, hetgeen niet weinig is.
Desondanks ervaart cliënt steeds meer en verder toenemende vermoeidheidsklachten,
waarbij ik geen andere oorzaak kan zien dan dat dit komt door de verdergaande inactiviteit,
waarbij deze activiteit juist door de stichting […] nog wordt aangemoedigd: er wordt
zelfs een advies gegeven dat cliënt grote delen van de dag dient te liggen, maar 10
minuten per dag mag staan, maar een halfuur per dag mag zitten en de rest van de dag
liggend moet doorbrengen.
Dit zijn zeker geen adviezen die volgens de huidige geldende richtlijnen voor CVS
gehanteerd worden.
In de reguliere medische wetenschap dient juist conditieverbetering plaats te vinden
met een geleidelijk opbouwend revalidatie- en activeringstraject, eventueel ook op
cognitief vlak, en niet door steeds minder te gaan doen. Hier is ook geen enkele medische
reden voor.
Verder wil ik nog wel aanvoeren over de stichting […] dat deze organisatie in de literatuur
en van de Gezondheidsinspectie diverse kritiek heeft gekregen. Ik wil hierbij verwijzen
onder andere ook naar een artikel uit het tijdschrift van de Vereniging Kwakzalverij.
Immers, stichting [...] biedt helemaal geen zorg, maar trekt vergaande conclusies
op basis van diverse testen die niet medisch of wetenschappelijk onderbouwd zijn.
Daarbij is deze organisatie regelmatig betrokken geweest bij andere beroepzaken en
bezwaarzaken, waarbij door de Raad van Beroep geen gehoor is gegeven aan de uitgebreide
motivering van de stichting […].
Daarbij begrijp ik ook dat inmiddels vergoedingen vanuit zorgverzekeringen voor onderzoeken
van deze organisatie zijn stopgezet, met name vanwege de onvoldoende medische onderbouwing.
Ook dit maakt dat de informatie en adviezen, die vanuit de stichting […] in deze zaak
worden ingebracht, onvoldoende medische relevant worden geacht en ook niet leiden
tot het aannemen van verdergaande beperkingen dan nu zijn aangenomen in de FML.
Samengevat:
De verzekeringsarts heeft in de FML uitgebreide beperkingen aangegeven voor zowel
lichamelijke als mentale belasting die conform diagnose/bevindingen zijn te achten
en ook ruim voldoende tegemoet komen aan de te objectiveren medische problematiek.
Daarbij heeft de verzekeringsarts nog uitgebreide relevante informatie van behandelaar
meegewogen in de primaire beoordeling, hetgeen voldoende zorgvuldig is te achten.
De door betrokkene in bezwaar ingebrachte medische informatie geeft geen aanvullend
of nieuw inzicht op de medische feiten.
In bezwaar wordt verder geen noodzaak gezien om aanvullende medische informatie nog
op te vragen (er is ook geen sprake van reguliere medische behandeling). Er zijn in
de beoordeling van het bezwaar (bezwaarschrift, hoorzitting, dossier, medische informatie)
onvoldoende nieuwe feiten of medische bevindingen naar voren gekomen met betrekking
tot datum in geding welke de visie ten aanzien van de medische belastbaarheid zouden
kunnen beïnvloeden.”
Bij beslissing van 15 januari 2020 verklaarde het UWV het bezwaar gegrond en kende
aan klager met ingang van 2 mei 2019 een WIA-uitkering in de vorm van een WGA-uitkering
toe op basis van een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Tegen deze beslissing tekende klager beroep aan.
3. Het standpunt van klager
Klager verwijt verweerster dat zij:
1. zich in haar rapportage ongenuanceerd en denigrerend uitlaat over klager en
een collega arts (klagers behandelaar) aangaande zijn bevindingen en die bevindingen
zonder enige vorm van wetenschappelijke onderbouwing terzijde schuift;
2. als arts bevooroordeeld is over de onderzoeksmethodes, diagnostiek en therapie
van het behandelcentrum waar klager onder behandeling is, hetgeen onder meer blijkt
uit:
- het zonder bewijs betogen dat de IGJ kritiek zou hebben op het behandelcentrum;
- het zonder bewijs aanvoeren dat het behandelcentrum niet verzekerde zorg
zou verlenen en dat zorgverzekeringen hun vergoedingen hebben stopgezet met name vanwege
de onvoldoende medische onderbouwing;
- het zich positief uitlaten over de Vereniging tegen Kwakzalverij en het volgen
van haar redenering zonder dat die redenering wetenschappelijk gefundeerd
is;
3. ondeskundig en onzorgvuldig gedrag vertoont omdat zij de aanbevelingen van de
Gezondheidsraad en het interne beleidsdocument van het UWV niet heeft meegewogen in
haar oordeel en zichzelf ook meerdere malen tegenspreekt;
4. zich bij het opstellen van haar rapportage als arts onvoldoende onafhankelijk
van de opdrachtgever opstelt.
Klager verklaarde tijdens de mondelinge behandeling dat hij deze klacht heeft ingediend
om te bewerkstelligen dat voortaan op zorgvuldige wijze rapportages worden gemaakt.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster ontkent dat zij zich ongenuanceerd en denigrerend over klager en zijn
behandelaars heeft uitgelaten. Zij heeft alleen aangegeven dat de diagnostiek en adviezen
die klager van de stichting, waar de behandelaars werkzaam zijn, heeft gekregen, onvoldoende
medisch onderbouwd kunnen worden. Verweerster maakt gebruik van de geldende richtlijn
CVS uit 2013. Met name de door de behandelaars gebruikte onderzoekmethoden (een kanteltafeltest,
ergo spirometrie en de stappenteller) zijn geen medisch erkende methoden voor het
vaststellen van CVS. In de rapportage is gedocumenteerd onderbouwd waarom verweerster
geen aanleiding ziet de door de primaire verzekeringsarts beschreven medische belastbaarheid
van klager te wijzigen.
Door de argumenten te geven die tot deze conclusie hebben geleid, heeft verweerster
zich onbevooroordeeld getoond. De opmerking dat de stichting in de literatuur en van
de Gezondheidsinspectie (hierna: IGJ) kritiek heeft gekregen, is in haar rapportage
geplaatst om aan te geven dat er over de bij de stichting geboden diagnostiek en adviezen
discussie gaande is. Het is correct dat verweerster hierbij haar bron niet heeft vermeld.
Voor de opmerking dat (het werk door) de stichting niet vergoed wordt door diverse
verzekeraars verwijst verweerster naar de site van de stichting en wijst verweerster
op een door klager verstrekte lijst waaruit blijkt dat diverse verzekeraars de kosten
van de stichting niet vergoeden. De verwijzing naar de visie van de Vereniging tegen
de Kwakzalverij is vermeld om ook aan te geven dat er discussie over de stichting
is.
De opmerking van klager dat de richtlijn ‘Diagnose, behandeling, begeleiding en beoordeling
van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)’ uit 2013 min of meer
achterhaald zou zijn, kan verweerster niet plaatsen. Dit is de geldende richtlijn
en wordt tot op vandaag toegepast. Slechts wat betreft een specifiek benoemde vorm
van behandeling (CGT/GET) is in de toelichting van 2018 aangegeven dat deze niet langer
zonder meer beschouwd moet worden als de meest adequate behandelmethode maar die specifieke
vorm van behandeling speelt hier niet. Behoudens de toevoeging van het woordje “volstrekt”
in de rapportage en de onjuiste uitleg van een brief dat “het verbeteren van de cognitieve
klachten” niet een conclusie van een arts maar een hulpvraag betreft, is het rapport
overigens zorgvuldig geformuleerd. Verweerster heeft zich onafhankelijk opgesteld.
De verwijzing naar uitspraken van de Centrale raad van beroep is gedaan om te laten
zien dat eerdere adviezen van de stichting ten aanzien van de belastbaarheid, gebaseerd
op dezelfde onderzoeksmethodes, niet zijn gevolgd.
5. De overwegingen van het college
Ter beoordeling staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen buiten de grenzen
van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden, rekening houdend met de stand
van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met wat toen
in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Wat dat laatste betreft,
zijn in het bijzonder van belang de bepalingen in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA), het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidsverzekeringen 2000, de verzekeringsgeneeskundige
protocollen opgesteld door de Gezondheidsraad en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde
alsmede de verzekeringsgeneeskundige standaard Onderzoeksmethoden van het Landelijk
instituut sociale verzekeringen.
Bij de beoordeling van de vraag of een deskundigenrapport van een arts voldoet aan
de daaraan te stellen eisen moeten de volgende criteria in aanmerking worden genomen:
1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het
berust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling te beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de
gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid
en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien
van de conclusie van het rapport wordt beoordeeld of de arts in redelijkheid tot zijn
conclusie heeft kunnen komen.
Met inachtneming van deze maatstaf zal het college de klachtonderdelen beoordelen.
Klachtonderdelen 1 en 4
De klachtonderdelen 1 en 4 behoeven geen zelfstandige bespreking omdat het college
tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft vastgesteld dat de ongenuanceerde
en denigrerende uitlatingen en de onvoldoende onafhankelijkheid van verweerster vooral
gerelateerd zijn aan de aspecten die in de klachtonderdelen 2 en 3 zijn genoemd. Voor
zover klager heeft willen betogen dat verweerster zich anderszins ongenuanceerd of
denigrerend heeft uitgelaten of zich niet onafhankelijk heeft opgesteld, stelt het
college vast dat daarvan in objectieve zin niet is gebleken. Het college sluit niet
uit dat dit door klager anders wordt ervaren maar dat maakt nog niet dat verweerster
hierover een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.
Klachtonderdeel 2
Met betrekking tot klachtonderdeel 2 is het college van oordeel dat het onderzoeksrapport
uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid niet de toets der kritiek kan
doorstaan voor zover het gaat om de hiervoor door het college in vetgedrukte letters
weergegeven aangehaalde passage.
Zo heeft verweerster verzuimd de bronnen te vermelden waaruit blijkt dat de stichting
in de literatuur en van de IGJ kritiek heeft gekregen, waardoor deze bevinding niet
verifieerbaar is. Dat - zoals verweerster stelt - de bevindingen algemeen van aard
zijn en openbaar zijn terug te vinden via internet, doet daar niet aan af. Ook heeft
verweerster, gelet op de aan haar voorgelegde onderzoeksvraag over de beperkingen
van klager, geen geschikte onderzoeksmethode gehanteerd en is buiten haar deskundigheidgebied
getreden door niet ter zake doende opmerkingen te maken dat de stichting geen verzekerde
zorg zou verlenen en dat zorgverzekeringen hun vergoedingen aan de stichting zouden
hebben stopgezet terwijl klager juist met bewijsstukken heeft aangetoond dat de aan
hem door de stichting verleende zorg wel door zijn zorgverzekeraar is vergoed. Ook
heeft verweerster gewezen op bevindingen van de IGJ en publicatie van de Vereniging
tegen Kwakzalverij zonder duidelijk te maken waarom die bevindingen en publicaties
relevant zijn voor de aan haar voorgelegde onderzoeksvraag. Door de bedoelde (door
het college vetgedrukte) passage in de rapportage op te nemen heeft verweerster de
indruk gewekt dat zij met dit rapport over het hoofd van klager heen de stichting
in diskrediet wil brengen. Dat had verweerster moeten nalaten en het is begrijpelijk
dat klager deze passage als ongenuanceerd en denigrerend heeft ervaren en dat hij
daardoor twijfels heeft gekregen over haar onafhankelijkheid. Klachtonderdeel 2 is
daarom gegrond.
Klachtonderdeel 3
Met betrekking tot klachtonderdeel 3 overweegt het college het volgende. Anders dan
klager heeft gesteld is de richtlijn ‘Diagnose, behandeling, begeleiding en beoordeling
van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)’ uit 2013 nog steeds de
richtlijn die in dit geval van toepassing is. Klager heeft weliswaar gewezen op een
door de Gezondheidsraad uitgebracht rapport maar bij de totstandkoming van dat rapport
zijn de beroepsgroepen GAV en NVVG niet betrokken en/of betrokken geweest en dit rapport
is niet door deze beroepsgroepen overgenomen. Verweerster behoort haar rapport uit
te brengen met in achtneming van richtlijnen die door haar beroepsgroep zijn geaccordeerd.
Het is daarom verweerster niet te verwijten dat zij een advies van de Gezondheidsraad
in haar rapport niet heeft meegewogen. Voor zover klager heeft gewezen op onjuistheden
in de rapportage is het college van oordeel dat die onjuistheden (zoals de toevoeging
van het woordje “volstrekt” en de verhaspeling betreffende de conclusie van de arts
in plaats van de hulpvraag waar het gaat om “het verbeteren van de cognitieve klachten”)
van onvoldoende gewicht zijn om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Voor zover klager wijst op vermeende tegenstrijdigheden is het college van oordeel
dat de in de samengevatte vorm neergelegde bevindingen van verweerster in voldoende
mate corresponderen met de onderliggende documenten en verklaringen. Ook hier valt
verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel 3 is ongegrond.
De slotsom is dat klachtonderdeel 2 gegrond zal worden verklaard. De klacht zal voor
het overige ongegrond worden verklaard. Met deze uitkomst is bij wijze van zakelijke
terechtwijzing de maatregel van een waarschuwing op zijn plaats. ”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel 2 gegrond verklaard en de
klacht voor het overige ongegrond verklaard. Klager is het niet eens met deze beslissing.
Uit het beroepschrift blijkt dat hij met zijn beroep wil bereiken dat het Centraal
Tuchtcollege klachtonderdeel 3, waarin onderdelen zitten verweven van de niet zelfstandig
besproken klachtonderdelen 1 en 4, alsnog gegrond verklaart. Tot slot verzoekt klager
het Centraal Tuchtcollege om bij gegrondverklaring van het beroep, de verzekeringsarts
te veroordelen in de kosten die hij heeft gemaakt in deze procedure.
4.2 De verzekeringsarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt
het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen. De verzekeringsarts
heeft tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 2 geen incidenteel beroep ingesteld.
Dit betekent dat het verwijt dat de verzekeringsarts bevooroordeeld is over de onderzoeksmethodes,
diagnostiek en therapie van het behandelcentrum waar klager onder behandeling is,
in beroep niet aan de orde is.
4.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de klachtonderdelen 1 en 4
geen zelfstandige bespreking behoeven, omdat de ongenuanceerde en denigrerende uitlatingen
en de onvoldoende onafhankelijkheid van de verzekeringsarts vooral gerelateerd zijn
aan de aspecten die in de klachtonderdelen 2 en 3 zijn genoemd. Ter verduidelijking
overweegt het Centraal Tuchtcollege dat klachtonderdeel 1 gerelateerd is aan het gegrond
verklaarde klachtonderdeel 2, en klachtonderdeel 4 is gerelateerd aan het ongegronde
klachtonderdeel 3. Dit betekent dat in beroep uitsluitend nog klachtonderdeel 3 aan
de orde is.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste
aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk
en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.5 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 februari 2022 is dat debat voortgezet.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege komt wat betreft klachtonderdeel 3 tot dezelfde constateringen
als het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing onder ‘5. De overwegingen van het
college’ hierover heeft overwogen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen
van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over. Dit betekent dat het beroep
van klager zal worden verworpen.
Kostenveroordeling
4.7 Aangezien het beroep wordt verworpen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
wijst het verzoek tot veroordeling van de verzekeringsarts in de kosten van deze procedure
af.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter; Y. Buruma en M.W. Zandbergen,
leden-juristen en N. Abdoelkariem en J.H.M. de Brouwer, leden-beroepsgenoten en E.
van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 16 maart 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.