ECLI:NL:TGZCTG:2022:28 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1149
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:28 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-02-2022 |
Datum publicatie: | 10-02-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1149 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | C2021/1149Klacht tegen psychiater. Klaagster is in 2015 met een voorlopige machtiging opgenomen in een psychiatrische instelling. De is indertijd bij de behandeling van het verzoek door de rechtbank gehoord. Klaagster heeft haar medisch dossier (of in ieder geval het deel dat betrekking heeft op het handelen van de psychiater) laten vernietigen. Klaagster verwijt de psychiater dat zij tegen haar wil is opgenomen en dat zij onnodig medicatie heeft gekregen. De psychiater heeft geen concrete herinnering meer aan de behandeling van klaagster.Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard, omdat de grondslag voor de klacht niet is komen vast te staan en het medisch dossier ontbreekt. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1149 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, (destijds) werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde:
mr. M.J. Roetert Steenbruggen-Hulshof te Nijmegen.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 3 mei 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 oktober
2021, onder nummer Z2021/3065 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een
verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting
van het Centraal Tuchtcollege van 2 februari 2022, waar is verschenen de psychiater,
bijgestaan door zijn gemachtigde. Klaagster is niet verschenen; haar herhaalde verzoeken
tot aanhouding zijn afgewezen. Mr. Roetert Steenbruggen-Hulshof heeft de standpunten
van de psychiater toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege
zijn overgelegd.
Na afloop van de mondelinge behandeling op 2 februari 2022 heeft het Centraal Tuchtcollege,
na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen
hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“DE OVERWEGINGEN
Bij beschikking van 16 juli 2015 heeft de rechtbank D. een voorlopige machtiging verleend
voor het doen opnemen en doen verblijven van klaagster in een psychiatrisch ziekenhuis.
Beklaagde is als psychiater bij de behandeling van het verzoek door de rechtbank gehoord.
Klaagster verwijt beklaagde dat zij tegen haar wil is opgenomen in een psychiatrische
instelling en onnodig medicatie heeft gekregen. Klaagster stelt dat een opname en
medicatie onnodig was, omdat zij geen psychiatrische klachten had.
Beklaagde was in de periode waar het hier om gaat als psychiater werkzaam bij E.,
maar werkt daar inmiddels niet meer. Hij kan daarom niet over het dossier beschikken
en kan zich, zo schrijft zijn advocaat, de details van zijn betrokkenheid niet meer
(goed) herinneren. Klaagster heeft het dossier laten vernietigen. Dat betekent dat
het college niet kan beschikken over het medisch dossier en het niet mogelijk is om
de feiten vast te stellen. Waarom een verzoek is gedaan tot afgifte van een voorlopige
machtiging, wat de rol van beklaagde hierin precies is geweest en of beklaagde al
dan niet zorgvuldig heeft gehandeld, kan zonder het dossier niet worden vastgesteld.
Daarom is de grondslag voor de klacht niet komen vast te staan. De klacht is dus kennelijk
ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave
in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal
Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping
van het beroep.
4.3 Voor zover klaagster in beroep nieuwe klachtonderdelen formuleert, overweegt
het Centraal Tuchtcollege dat nieuwe stellingen, althans stellingen die niet in het
klaagschrift zijn aangevoerd, buiten het bestek van dit beroep vallen, zodat klaagster
in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.4 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van
de psychiater en is het door de psychiater gevoerde verweer tegen naar aanleiding
van zijn professioneel handelen geformuleerde klachten nog een keer aan de tuchtrechter
ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de
inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg
door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk
nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding
van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College
gegeven beschouwingen en beslissingen. Het beraad in raadkamer na de behandeling in
beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere
feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste
aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep zoals hiervoor in overweging
4.3 weergegeven;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser
en A.R.O. Mooy, leden-juristen en A.C.L. Allertz en J.A.M. Rutgers, leden-beroepsgenoten
en
M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.