ECLI:NL:TGZCTG:2022:27 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.221
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-01-2022 |
Datum publicatie: | 10-02-2022 |
Zaaknummer(s): | C2020.221 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | C2020.221Klacht tegen oogarts. Klaagster is sinds 1987 bekend met glaucoom aan beide ogen. Sindsdien heeft zij oogdruppels en komt zij om de drie tot zes maanden op de polikliniek voor controle. Klaagster is verschillende keren bij de oogarts voor controle geweest. Bij klaagster is onder meer een staaroperatie en een oogdrukverlagende operatie uitgevoerd. Klaagster verwijt de oogarts dat hij 1. ondanks de klachten van klaagster twee maanden heeft gewacht met het inplannen van een controleafspraak en heeft geweigerd Diamox voor te schrijven, waardoor bij klaagster een te hoge oogdruk is ontstaan en zij zakken onder haar ogen heeft gekregen, 2. zich onbeschoft jegens klaagster heeft gedragen, 3. klaagster informatie heeft onthouden over spoedeisende hulp en 4. de letselschade die is ontstaan niet aan klaagster vergoedt.Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.221 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., oogarts, destijds werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde:
mr. C.J. van Weering te Leiden.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 19 december 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Amsterdam tegen C. - hierna de oogarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
3 september 2020, onder nummer 19/466 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond
verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De oogarts heeft
een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare
terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 januari 2022, waar is verschenen
de oogarts, bijgestaan door zijn gemachtigde. Na afloop van de mondelinge behandeling
op 19 januari 2022 heeft het Centraal Tuchtcollege, na beraadslaging in raadkamer,
in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke
uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klaagster, thans 77 jaar oud, is in 1987 voor het eerst gezien op de polikliniek
oogheelkunde van het D. te B.. Bij klaagster is tijdens dit bezoek de diagnose glaucoom
aan beide ogen vastgesteld. Sindsdien heeft klaagster verschillende oogdruppels voorgeschreven
gekregen. Zij komt om de drie tot zes maanden op de polikliniek voor controle.
2.2. Verweerder heeft sinds 1990 als oogarts op de afdeling Oogheelkunde van het
D. gewerkt. Hij is op 26 november 2019 met pensioen gegaan. Klaagster is verschillende
keren bij verweerder voor controle geweest.
2.3. Tijdens de controle op 21 augustus 2014 is met klaagster besproken dat op
termijn
een lensextractie beiderzijds is geïndiceerd. Op 10 november 2015 is bij klaagster
een lensextractie aan haar linkeroog uitgevoerd.
2.4. Op 4 september 2017 is klaagster tijdens een controlebezoek door een arts-assistent
gezien. Tijdens dit bezoek is vastgesteld dat onder meer sprake is van een progressief
nauwe kamerhoek glaucoom en een cataract rechteroog. De arts-assistent heeft vervolgens
overleg met verweerder gevoerd, waarna is besloten de eerder voorgeschreven behandeling
met de oogdruppels Xalatan en Timolol voort te zetten. Verder is een controle bij
verweerder over drie tot vier maanden afgesproken.
2.5. Klaagster is op 14 december 2017 voor een controlebezoek bij verweerder geweest.
Tijdens deze controle heeft verweerder bij klaagster een druk van 28 mm Hg aan het
rechteroog en een druk van 22 mm Hg aan het linkeroog gemeten. Verweerder heeft klaagster
opnieuw op de wenselijkheid van een staaroperatie gewezen. De eerder voorgeschreven
behandeling met de oogdruppels Xalatan en Timolol wordt voortgezet. Voorts heeft verweerder
– mede op verzoek van klaagster – Diamox (tweemaal per dag 125 mg) voorgeschreven.
Er is verder een controlebezoek voor de volgende maand afgesproken.
2.6. Op 30 januari 2018 is klaagster op controle bij een arts-assistent geweest.
Tijdens dit controlebezoek heeft klaagster te kennen gegeven geen staaroperatie te
willen. De arts-assistent heeft vervolgens met verweerder overlegd en besloten is
dat de behandeling met oogdruppels Xalatan en Timolol wordt voortgezet. Een controlebezoek
is over twee maanden afgesproken.
2.7. Tijdens het controlebezoek op 28 maart 2018 bij een arts-assistent is klaagster
akkoord gegaan met een staaroperatie aan haar rechteroog. In overleg met verweerder
is deze operatie binnen drie maanden ingepland samen met een preoperatieve controle
bij de operateur.
2.8. Op 26 april 2018 heeft de staaroperatie aan het rechteroog van klaagster plaatsgevonden.
Een dag voor de operatie (25 april 2018) is de oogdruk van haar rechteroog 40 mm Hg.
De oogdrukken die na deze operatie bij klaagster zijn gemeten,
zijn de volgende:
- 27 april 2018: ‘goede oogdruk’
- 4 mei 2018: 26 mm Hg
- 18 mei 2018: 28 mm Hg
2.9. Tijdens het controlebezoek op 29 mei 2018 bij een arts-assistent is een oogdruk
gemeten van 40 mm HG. Klaagster heeft daarbij meegedeeld dat zij is gestopt met lopidine.
Verder heeft klaagster gemeld dat zij een schaduw onder haar rechteroog ziet. Er is
vervolgens aan klaagster de maximale medicatie voorgeschreven, inclusief eenmalig
500 mg Diamox. Op 30 mei 2018 is de oogdruk gezakt naar 26 mm HG.
2.10. Op 4 juni 2018 heeft een oogdrukverlagende operatie aan het rechteroog van
klaagster plaatsgevonden.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
3.1. De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder:
1) ondanks klachten van klaagster twee maanden heeft gewacht met het inplannen
van een controleafspraak en heeft geweigerd Diamox voor te schrijven, als gevolg waarvan
bij klaagster een te hoge oogdruk is ontstaan en zij zakken onder haar ogen heeft
gekregen;
2) zich onbeschoft jegens klaagster heeft gedragen;
3) klaagster informatie heeft onthouden over de spoedeisende hulp;
4) de letselschade die is ontstaan, aan klaagster vergoedt.
3.2. Klaagster stelt – kort samengevat – dat zij sinds lange tijd aan glaucoom
lijdt. Volgens haar heeft verweerder geweigerd haar tabletten voor te schrijven waardoor
de druk in haar ogen zou kunnen zakken. Ook zou klaagster twee maanden hebben moeten
wachten op een controleafspraak. Na die twee maanden bleek de druk in haar ogen te
zijn opgelopen tot 40 mm Hg. Als gevolg hiervan werd het beeld van klaagster slechter,
waardoor zij zich moest inspannen om te kijken en zakken onder haar ogen zijn ontstaan.
Ook zou verweerder zich volgens klaagster onbeschoft hebben gedragen en haar informatie
hebben onthouden over de spoedeisende hulp. Verder wenst klaagster dat de letselschade
die zij heeft geleden, door verweerder wordt vergoed.
4. Het standpunt van verweerder
4.1. Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen
bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Het college stelt voorop dat het bij een tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houden met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Klachtonderdeel 1
5.2. In haar klaagschrift heeft klaagster niet duidelijk gemaakt in welke specifieke
periode het volgens haar verwijtbare handelen van verweerder heeft plaatsgevonden
noch wanneer een te hoge oogdruk (40 mm Hg) zou zijn ontstaan en zij zakken onder
haar ogen zou hebben gekregen. Het college leidt echter uit het overgelegde medisch
dossier het volgende af.
5.3. Klaagster is op 4 september 2017 voor een controlebezoek bij het D. geweest.
Tijdens dit bezoek heeft de arts-assistent in overleg met verweerder besloten de oogdruppel-medicatie
voort te zetten. Klaagster is tijdens dit bezoek geen Diamox voorgeschreven, maar
niet is gebleken dat dit ook op dat moment was geïndiceerd. Evenmin is gebleken dat
klaagster tijdens dit bezoek uitdrukkelijk om Diamox heeft gevraagd. Verweerder betwist
ook een dergelijk verzoek van klaagster te hebben gekregen. Gelet hierop kan niet
worden geconcludeerd dat verweerder tijdens dit bezoek heeft geweigerd Diamox voor
te schrijven.
5.4. Op 14 december 2017 is klaagster voor een controlebezoek bij verweerder op
consult. Tijdens dit controlebezoek heeft verweerder bij klaagster oogdrukken vastgesteld
van 22 mm Hg (linkeroog) en 26 mm Hg (rechteroog). Uit de hoogte van deze waarden
kan worden afgeleid dat in de periode waarin klaagster geen Diamox gebruikte, in ieder
geval geen sprake is geweest van een stijging van de oogdruk tot 40 mm Hg. Vanaf 14
december 2017 heeft klaagster vervolgens wel Diamox voorgeschreven gekregen. Klaarblijkelijk
vormden deze waarden en de omstandigheid dat klaagster geen staaroperatie wilde, hiervoor
aanleiding. Starten met Diamox was daarmee een adequate behandeling, overigens bestond
wellicht ook de mogelijkheid om een perifere iridectomie te overwegen. Het voorschrijven
van Diamox gebeurde – zoals verweerder heeft gesteld – mede op verzoek van klaagster.
Dit betekent dat van een weigering van het voorschrijven van Diamox geen sprake is
geweest.
5.5. Op 25 april 2018 is bij klaagster een oogdruk van 40 mm Hg vastgesteld. Anders
dan klaagster heeft gesteld, is dit echter niet het gevolg van een eventuele weigering
van verweerder om Diamox voor te schrijven. Zoals hiervoor blijkt heeft verweerder
immers het voorschrijven van Diamox niet geweigerd. Hij heeft klaagster reeds op 14
december 2017 voor een langere periode een continue dosering (tweemaal daags 125 mg)
Diamox voorgeschreven. Het college vermoedt dat het ontstaan van de hoge oogdruk is
veroorzaakt doordat klaagster de tabletten niet op de voorgeschreven wijze heeft ingenomen.
Dit leidt het college af uit de omstandigheid dat klaagster in haar brief van 23 oktober
2018 over het moment dat verweerder haar Diamox had voorgeschreven, heeft geschreven:
“(...) als dr C. denkt (en dacht) dat ik nu als een gek tabletjes ga slikken, dan
heeft hij het mis! Ik ga steeds bij ’t gevoel van een hoge druk 1 of 2 dgn per dag
2x een ½ tablet nemen!”. Ook na de staaroperatie van 26 april 2018 is de oogdruk van
klaagster opgelopen, omdat zij op eigen initiatief was gestopt met de oogdrukverlagende
oogdruppels. Deze omstandigheden brengen met zich dat – anders dan klaagster heeft
gesteld – niet kan worden geconcludeerd dat de hoge oogdruk van klaagster is ontstaan
doordat verweerder zou hebben geweigerd Diamox voor te schrijven.
5.7. Klaagster verwijt verweerder voorts dat de oogdruk is opgelopen, doordat hij
ondanks haar klachten twee maanden heeft gewacht met het inplannen van een controleafspraak.
Het college gaat aan dit verwijt voorbij. Uit de overgelegde stukken kan immers niet
worden afgeleid dat klaagster ergens in de genoemde periode wegens toenemende klachten
contact met het D. heeft opgenomen. Derhalve bestond voor verweerder geen aanleiding
met haar een eerdere controleafspraak te maken.
5.8. Verder stelt klaagster dat zij als het gevolg van het handelen van verweerder
zich moest inspannen, waardoor zij zakken onder haar ogen heeft gekregen. Ook aan
deze stelling gaat het college voorbij. Er is immers niets bekend over het bestaan
van een relatie tussen het inspannen van de ogen en het ontstaan van zakken onder
de ogen. Evenmin is – zoals verweerder terecht heeft gesteld – niet aannemelijk dat
de zakken onder de ogen van klaagster zouden kunnen worden voorkomen door het gebruik
van Diamox. Daarbij wordt opgemerkt dat ooglidoedeem, periorbitaal oedeem en het donker
kleuren van de huid van de oogleden bekende bijwerkingen zijn van de oogdruppels die
klaagster jarenlang gebruikte.
5.9. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder wat dit klachtonderdeel betreft
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdeel 2
5.10. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij klaagster onheus heeft bejegend.
Nu deze gesprekken enkel tussen verweerder en klaagster hebben plaatsgevonden, kan
– gelet op deze uitdrukkelijke betwisting – niet worden vastgesteld of sprake is geweest
van een onheuse bejegening door verweerder waardoor hij klachtwaardig zou hebben gehandeld.
Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat aan het woord van klaagster minder
geloof wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor
het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is eerst
moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Nu het college
deze feiten niet kan vaststellen, kan niet worden geconcludeerd dat verweerder in
dit kader tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdeel 3
5.11. Als bij een patiënt alarmsymptomen bestaan zoals bijvoorbeeld acute visusdaling,
een rood pijnlijk oog, lichtflitsen, uitval van het gezichtveld of lichtschuwheid,
dan dient de patiënt met spoed te worden beoordeeld. Uit de overgelegde stukken kan
echter niet worden afgeleid dat klaagster bij het D. gedurende haar behandeling heeft
gemeld dat zij last had van dergelijke klachten en dus dat sprake was van een spoedeisende
situatie. Gelet hierop bestond voor verweerder geen aanleiding klaagster uitdrukkelijk
op het bestaan van het spoedspreekuur van de polikliniek Oogheelkunde te wijzen. Van
enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is in dit kader dan ook
geen sprake.
Klachtonderdeel 4
5.12. Met betrekking tot het verzoek van klaagster om schadevergoeding, overweegt
het college dat de tuchtrechtelijke procedure enkel is bedoeld om het handelen dan
wel het nalaten van de beroepsbeoefenaar te toetsen. Het college heeft niet de bevoegdheid
een oordeel te geven over het toekennen van een schadevergoeding aan klaagster. Aan
dit klachtonderdeel wordt dan ook voorbijgegaan.
Conclusie
5.13. Het voorgaande brengt met zich dat verweerder met betrekking tot alle klachtonderdelen
geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg kan worden gemaakt. Dit betekent dat de klacht in al haar onderdelen
kennelijk ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave
in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal
Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2 De oogarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping
van het beroep.
4.3 Voor zover klaagster in beroep nieuwe klachtonderdelen formuleert, overweegt
het Centraal Tuchtcollege dat nieuwe stellingen, althans stellingen die niet in het
klaagschrift zijn aangevoerd, buiten het bestek van dit beroep vallen, zodat klaagster
in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.4 In beroep zijn de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen en nalaten
van de oogarts en is het door de oogarts gevoerde verweer tegen naar aanleiding van
zijn professioneel handelen en nalaten geformuleerde klachten nog een keer aan de
tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen
van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste
aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde
zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door
partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten
zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde
feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge
behandeling op 19 januari 2022 is dat debat voortgezet. Het beraad in raadkamer in
beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere
feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste
aanleg.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege voegt aan die beslissing nog wel het volgende toe.
Het Centraal Tuchtcollege heeft begrip voor de wens van klaagster om sneller een recept
voor Diamox uit te schrijven dan is gebeurd. De oogarts heeft ter zitting in beroep
ook begrip gehad voor deze wens van klaagster. De oogarts heeft naar het oordeel van
het Centraal Tuchtcollege echter voortvarend gehandeld door te overwegen dat hij klaagster
eerst wilde zien voordat hij aan klaagster Diamox zou voorschrijven. Daarbij overweegt
het Centraal Tuchtcollege dat tijdens dit consult is gebleken dat klaagster niet alleen
Diamox nodig had, maar dat ook aanvullende behandeling nodig was.
4.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep deels niet-ontvankelijk
zal worden verklaard en deels zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep zoals hiervoor in overweging
4.3 weergegeven;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; Y. Buruma en
H. de Hek,
leden-juristen en P.J. Ringens en M. Wefers Bettink-Remeijer, leden-beroepsgenoten
en
M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 19 januari 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.