ECLI:NL:TGZCTG:2022:26 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1054
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:26 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-01-2022 |
Datum publicatie: | 14-02-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1054 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | C2021/1054Klacht tegen oogarts. Klager is door zijn huisarts doorverwezen naar de oogarts in verband met visusklachten. Op dat moment heeft klager al een voorgeschiedenis van oogheelkundige klachten, waaronder glaucoom, waarvoor klager elders behandeld werd. De oogarts heeft bij klager een staaroperatie uitgevoerd. Klager verwijt de oogarts dat hij hem tijdens deze operatie opzettelijk schade heeft toegebracht. Volgens klager heeft de oogarts naast de verdovingsprik nog een injectie geplaatst, die zijn oog schade heeft toegebracht. Dit is gebeurd door bemoeienis van de voormalig burgemeester van Utrecht met wie klager een jarenlang conflict heeft. De tweede injectie bestond uit de inhoud van een ampul die de burgemeester via een onbekende dame in de operatiekamer aan de oogarts heeft gegeven.Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1054 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., oogarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. H. Jansen te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 15 december 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen C. - hierna de oogarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
11 juni 2021, onder nummer A2021/2191-2020/281 heeft dat College de klacht kennelijk
ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De oogarts
heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare
terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 januari 2022, waar is verschenen
de oogarts, bijgestaan door zijn gemachtigde. Na afloop van de mondelinge behandeling
op 19 januari 2022 heeft het Centraal Tuchtcollege, na beraadslaging in raadkamer,
in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke
uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Op 8 juli 2020 heeft klager D.-kliniek te B. (hierna: de kliniek) bezocht
in verband met visusklachten. Hij was doorverwezen door zijn huisarts. Op dat moment
had klager al een voorgeschiedenis van oogheelkundige klachten (onder andere glaucoom)
waarvoor hij elders behandeld werd. De gezichtsscherpte van het linkeroog was op 8
juli 2020 minder dan 0,05, zo blijkt uit het medisch dossier. In het medisch dossier
d.d. 8 juli 2020 staat verder:
Conclusie :
1) ODS nuclear subcapsular cataract OS >>>OD, OS status na vitrectomie
2) OS status na vitrectomie ivm pucker (UMC)
3) ODS primair open kamerhoek glaucoom, OS >>OD, OS subtotale excavatie
2.2. Als beleid is voorgesteld:
(..) inplannen voor biometrie en daarna voor cataractextractie OS (..)
2.3. Op 18 augustus 2020 is klager geopereerd (een staaroperatie), door verweerder.
2.4. Op 19 augustus 2020 vond een telefonische controle plaats. In het medisch
dossier staat:
Algemeen: goed verlopen
Heeft u pijn? Nee
(..)
2.5. De daarop volgende nacontroles zijn door klager geannuleerd.
2.6. Op 5 maart 2021 is klager voor controle bij de oogarts in een ander ziekenhuis
geweest. In de brief van de oogarts staat:
“Bovengenoemde patiënt zag ik op 05-03-21 in verband met oog controle op de polinkliniek
oogheelkunde. Hieronder de oogheelkundige bevindingen.
(..)
GVO OS fors verslechterd tov vorige meting dec ’19
(..)
Visus OS met eigen correctie: 0,1 + (..)”
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder klager opzettelijk schade heeft
toegebracht tijdens de operatie op 18 augustus 2020. Volgens klager heeft verweerder
naast de verdovingsprik nog een injectie geplaatst, die zijn oog schade heeft toegebracht
(een dag na de operatie zag hij niets, inmiddels is het zicht iets verbeterd maar
nog steeds niet goed). De schade is opzettelijk toegebracht door bemoeienis van de
voormalige burgemeester van B., met wie klager een jarenlang conflict heeft. De tweede
injectie bestond uit de inhoud van een ampul die de burgemeester via een onbekende
dame in de operatiekamer aan verweerder heeft gegeven. Klager heeft tijdens de operatie
ook onregelmatig gepiep van het hartslagregistratieapparaat gehoord, waarop iemand
riep dat “dat ding” niet goed zat, maar er werd niets aan gedaan.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder binnen de grenzen van
een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Anders gezegd, of hij voldoende
zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld met de kennis die verweerder op dat moment
had of behoorde te hebben.
5.2. Klager heeft gesteld dat verweerder opzettelijk schade heeft toegebracht
aan zijn oog. Dat er schade is ontstaan aan het oog als gevolg van de operatie, is
echter niet gebleken. Uit het operatieverslag blijkt niet dat er zich bijzonderheden
hebben voorgedaan tijdens de operatie en uit het medisch dossier blijkt evenmin dat
er zich bijzonderheden hebben voorgedaan, ook niet na de operatie. In tegendeel, tijdens
de telefonische nacontrole een dag later, heeft klager laten weten dat de operatie
goed verlopen was en dat hij geen pijn had. Omdat klager de nacontroles heeft geannuleerd,
heeft ook geen beoordeling van het zicht kunnen plaatsvinden door verweerder, of een
collega van verweerder. Klager heeft weliswaar gesteld dat zijn behandeld oogarts
in het ziekenhuis op 28 augustus 2020 heeft gegeconstateerd dat er sprake was van
schade aan het oog, maar klager heeft nagelaten deze stelling te onderbouwen, bijvoorbeeld
door een brief van de betreffende oogarts. Wel bevindt zich in het dossier een brief
van de oogarts van 5 maart 2020 waaruit blijkt dat klager op die dag op controle is
geweest bij de oogarts. In die brief staat weliswaar “GVO OS fors verslechterd tov
vorige meting dec ‘19”, (wat betekent dat het gezichtveld aan het linkeroog verslechterd
was) maar dat deze verslechtering van het gezichtsveld het gevolg is van de operatie
op 18 augustus 2020 (laat staan dat deze opzettelijk is veroorzaakt) blijkt hieruit
niet. Dat dit wel het geval is, is bovendien niet aannemelijk, omdat bij een tevoren
reeds aanwezig glaucoom (zoals bij klager) verslechtering van het gezichtsveld na
een staaroperatie in het algemeen het gevolg is van glaucoom. Daar komt nog bij dat
de gezichtsscherpte aan het linkeroog blijkens de brief van
5 maart 2021 wel is verbeterd (0,1 +) ten opzichte van voor de operatie op
18 augustus 2021 (minder dan 0,05).
5.3. Dit betekent dat de klacht ongegrond is. Volledigheidshalve merkt het college
nog het volgende op.
5.4. Klager heeft kunnen lezen dat verweerder betwist dat hij na de verdoving
een extra injectie heeft geplaatst. Dat klager twee prikken gevoeld heeft tijdens
de operatie, is desalniettemin verklaarbaar. Verweerder heeft tijdens de mondelinge
behandeling immers verklaard dat bij de vorm van verdoving die bij klager is toegepast,
eerst een sneetje in het slijmvlies van het oog moet worden gemaakt voordat de verdoving
wordt geplaatst.
5.5. Dat er een ‘onbekende dame’ in de operatiekamer aanwezig was, is niet gebleken.
Verweerder heeft aangegeven dat naast het uit vier personen bestaande OK-team niemand
anders aanwezig. Wel heeft hij in zijn brief van 7 december 2020 en tijdens de mondelinge
behandeling andere mogelijke verklaringen gegeven voor het feit dat klager een onbekend
persoon heeft gezien, maar geen van die verklaringen leiden tot de conclusie dat er
naast het OK-team nog iemand aanwezig was in de operatiekamer.
5.6. Ten slotte geldt voor het hartslagapparaat dat verweerder (in een brief van
7 december 2020 aan klager) heeft erkend dat het niet professioneel was dat is gezegd
“dat ding zit niet goed”, maar volgens hem was het de operatie-assistent die dit heeft
gezegd. Nu niet kan worden vastgesteld dat verweerder dit heeft gezegd, en bovendien
nergens uit blijkt dat op enig moment de patiëntveiligheid in het geding is geweest,
kan verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
5.8. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel
47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave
in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal
Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2 De oogarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping
van het beroep.
4.3 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van
de oogarts en is het door de oogarts gevoerde verweer tegen naar aanleiding van zijn
professioneel handelen geformuleerde klachten nog een keer aan de tuchtrechter ter
beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud
van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door
partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door
ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2022 is de klacht besproken.
Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege
niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen
dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; Y. Buruma en
H. de Hek,
leden-juristen en P.J. Ringens en M. Wefers Bettink-Remeijer, leden-beroepsgenoten
en
M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 19 januari 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.