ECLI:NL:TGZCTG:2022:227 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1294
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:227 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-12-2022 |
Datum publicatie: | 19-12-2022 |
Zaaknummer(s): | C2022/1294 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen bedrijfsarts. Klager en de bedrijfsarts verrichten beiden bedrijfsgeneeskundige werkzaamheden voor dezelfde arbodienst. De bedrijfsarts verricht deze werkzaamheden als ZZP'er. De bedrijfsarts heeft de begeleiding van diverse werknemers op zich genomen. De begeleiding van (enkele van) deze werknemers is later overgedragen aan klager. Klager klaagt als collega-beroepsbeoefenaar. Hij verwijt de bedrijfsarts onder meer dat hij tekortschiet in zijn zorgplicht jegens meerdere werknemers, dat zijn dossiervorming onvoldoende is en dat hij oncollegiaal gedrag vertoont door opdrachten aan te nemen waarvan hij weet dat hij deze zal overdragen aan een andere bedrijfsarts. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft klager in de klacht niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen rechtstreeks belanghebbende is en daarom niet gerechtigd is om een klacht in te dienen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1294 van
A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., bedrijfsarts, verweerder in beide instanties,
hierna: de bedrijfsarts.
1. Procesverloop
Klager heeft op 27 september 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven een
klacht ingediend tegen de bedrijfsarts. De klacht is doorgestuurd naar het Regionaal
Tuchtcollege in Zwolle en daar ontvangen op 1 november 2021. De voorzitter van dat
college heeft in zijn beslissing van 17 maart 2022 klager kennelijk niet ontvankelijk
verklaard. Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De bedrijfsarts heeft
een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de zitting van 7 november 2022. Klager en de bedrijfsarts
zijn beiden verschenen. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. OVERWEGINGEN
2.1
Klager en beklaagden werken allebei als ZZP’er in opdracht van D. te E.. Beklaagde
heeft de begeleiding van diverse werknemers op zich genomen en deze op een later moment
overgedragen aan klager.
2.2
Klager verwijt de bedrijfsarts:
a. dat hij te kort schiet in zijn zorgplicht jegens meerdere werknemers;
b. dat zijn dossiervorming onvoldoende is en dat zijn basisvaardigheid tot het
afnemen van een anamnese onvoldoende is;
c. oncollegiaal gedrag door opdrachten aan te nemen waarvan hij weet dat hij deze
zal overdragen aan een andere bedrijfsarts op het moment dat een fysiek consult noodzakelijk
is. Deze opvolgend bedrijfsarts mag dan de onzorgvuldigheden opruimen die beklaagde
achterlaat.
2.3
Voordat de zaak inhoudelijk behandeld kan worden moet eerst worden beoordeeld of klager
klachtgerechtigd is op grond van artikel 65 lid 1 onder a Wet BIG. Op grond van dit
artikellid is klager alleen bevoegd om te klagen als hij als een ‘rechtstreeks belanghebbende’
kan worden aangemerkt. Rechtstreeks belanghebbenden zijn in ieder geval de patiënt
of cliënt zelf en zijn naasten. Klager is geen van beiden; hij klaagt als collega.
Onder omstandigheden kunnen ook collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks
belanghebbenden worden beschouwd. In zo’n geval moet de klagende collega als medische
professional echter wel een concreet eigen belang hebben, dat bovendien verband houdt
met de individuele gezondheidszorg (ECLI:NL:TGZCTG:2017:225).
2.4
Tegen het licht van deze maatstaf moet worden beoordeeld of klager in zijn klachten
kan worden ontvangen.
2.5
De klachtonderdelen a en b betreffen de zorg aan individuele cliënten van beklaagde.
Klager heeft geen in het licht van voormelde maatstaf steekhoudende argumenten aangevoerd
die het oordeel kunnen dragen dat hij daarbij rechtstreeks belanghebbende zou zijn.
Voor zover klager aanvoert dat sprake is van een patroon van ondermaats werk door
beklaagde geldt dat, zelfs als daarvan sprake zou zijn, hem dat nog niet tot rechtstreeks
belanghebbende maakt. Klager heeft onvoldoende onderbouwd gesteld in welk concreet
eigen belang hij hierdoor zou zijn geraakt. Niet is gebleken dat klager door het beweerde
handelen van beklaagde in zijn professionele autonomie of op een andere manier in
een eigen belang is geschaad (ECLI:NL:TGZCTG:2016:155). Hetzelfde geldt voor het verwijt
dat beklaagde zich oncollegiaal zou gedragen door de begeleiding op zich te nemen
van cliënten die hij vanwege de reisafstand zal moeten overdragen. Ook ten aanzien
van dit gestelde handelen heeft beklaagde niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn
professionele autonomie of op een andere manier in een eigen belang is geraakt. De
omstandigheid dat klager zich genoodzaakt voelt zaken over te nemen die, vanwege het
gestelde onzorgvuldig handelen van beklaagde, extra tijd en geld kosten is daarvoor
onvoldoende. Onvoldoende inzichtelijk is geworden dat beklaagde de door hem gestelde
benodigde extra tijd niet zou kunnen declareren bij de opdrachtgever. Daarbij wordt
nog in aanmerking genomen dat klager als zelfstandig werkende bedrijfsarts de vrijheid
heeft om opdrachten wel of niet aan te nemen.
2.6
Daarom is de voorzitter van oordeel dat klager niet-ontvankelijk is.”
3. Beoordeling van het beroep
Zaak in het kort
3.1 Klager en de bedrijfsarts verrichten beiden bedrijfsgeneeskundige werkzaamheden
voor dezelfde arbodienst. Klager doet dit als bedrijfsarts in loondienst van een andere
arbodienst. De bedrijfsarts verricht deze werkzaamheden als ZZP’er. De bedrijfsarts
heeft de begeleiding van diverse werknemers op zich genomen. De begeleiding van (enkele
van) deze werknemers is op een later moment overgedragen aan klager.
3.2 Klager klaagt als collega-beroepsbeoefenaar. Hij verwijt de bedrijfsarts onder
meer dat hij (a) tekortschiet in zijn zorgplicht jegens meerdere werknemers, (b) dat
zijn dossiervorming onvoldoende is en (c) oncollegiaal gedrag vertoont door opdrachten
aan te nemen waarvan hij weet dat hij deze zal overdragen aan een andere bedrijfsarts
op het moment dat een fysiek consult noodzakelijk is. De voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege heeft klager in de klacht niet ontvankelijk verklaard, omdat hij geen
rechtstreeks belanghebbende is en daarom niet gerechtigd is om een klacht in te dienen.
Standpunten van partijen
3.3 Klager is het niet eens met het oordeel van de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de beslissing van de voorzitter
te vernietigen en de zaak voor een inhoudelijke behandeling terug te wijzen naar het
Regionaal Tuchtcollege.
3.4 De bedrijfsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal
Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen.
De ontvankelijkheid van klager in de klacht
3.5 In artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in
de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat een klacht kan worden ingediend
door een rechtstreeks belanghebbende. Zoals het Centraal Tuchtcollege eerder heeft
overwogen (onder meer in ECLI:NL:TGZCTG:2022:71), kunnen onder omstandigheden ook
collega’s van medische beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbenden worden
beschouwd. In zo’n geval moet de klagende collega een concreet en rechtstreeks eigen
belang hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Deze eis vloeit
voort uit de aard en strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele
gezondheidszorg te bewaken.
3.6 Het Centraal Tuchtcollege is met de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege
van oordeel dat niet is gebleken dat klager door het beweerde handelen van de bedrijfsarts
in een concreet en eigen belang dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg
wordt geraakt. Het feit dat hij, zoals klager in beroep stelt, zich ergert aan de
volgens hem ondermaatse kwaliteit van het werk van de bedrijfsarts en dat diens werk
hem hindert in zijn eigen werk is onvoldoende om een dergelijk belang aan te nemen.
3.7 Klager betoogt in beroep verder dat hij het als zijn burgerplicht ziet om op
te komen voor de werknemers die door de bedrijfsarts zijn begeleid en dat hij - vanuit
de zorgplicht die hij heeft - in het algemeen belang een klacht tegen een disfunctionerende
collega kan indienen. Volgens klager heeft hij geen andere mogelijkheden dan via het
tuchtrecht om de bedrijfsarts op zijn handelen aan te spreken. Dit betoog faalt. Het
medisch tuchtrecht is er niet voor bedoeld om beroepsbeoefenaren een ingang te geven
om te klagen over het functioneren van collega’s, zonder dat de klagende beroepsbeoefenaar
daarbij een concreet eigen belang heeft.
3.8 Uit het vorenstaande volgt dat klager niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks
belanghebbende in de zin van artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet
BIG. Klager is dus niet klacht-gerechtigd.
Conclusie
3.9 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege klager terecht in de klacht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser en
R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en J.H.M. de Brouwer en A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten
en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.