ECLI:NL:TGZCTG:2022:222 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1258
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:222 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-12-2022 |
Datum publicatie: | 19-12-2022 |
Zaaknummer(s): | C2022/1258 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen kinderarts. Klaagster klaagt over de behandeling van haar overleden zoontje. Klaagster verwijt de kinderarts dat hij heeft nagelaten om cardiaal onderzoek uit te voeren. Gelet op de familiegeschiedenis waarin het syndroom van Beals voorkomt, had cardiaal onderzoek volgens klaagster wel moeten gebeuren. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1258 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. M. Gümüs te Dordrecht,
tegen
C., kinderarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. R.J. Peet te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 4 juni 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den
Haag tegen C. - hierna de kinderarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15
februari 2022, onder nummer D2021/3167 heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De kinderarts heeft een
verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting
van het Centraal Tuchtcollege van 12 december 2022, waar zijn verschenen klaagster,
bijgestaan door haar gemachtigde, en de kinderarts, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
2. De feiten
2.1 Klaagster is na een zwangerschap van 38+4 weken op 23 november 2017 bevallen
van D.. Klaagster en haar echtgenoot hadden naast D. nog twee zoons, van destijds
16 en 17 jaar oud. De middelste zoon heeft het syndroom van Beals. In het dossier
is hierover onder meer vermeld: “24-11-2017 (…) Veel zorgen geweest in zwangerschap
rondom oudere broertje, heeft het syndroom van Beals en heeft een longbloeding gehad
waarvoor OK 9-11.”
2.2 Bij de geboorte van D. was sprake van een te laag geboortegewicht (dysmaturiteit)
met een normale schedelomvang. Tijdens de opname postpartum werd dit verklaard door
het roken van moeder tijdens de zwangerschap en stress. In verband met een risicofactor
voor het ontwikkelen van een infectie werd D. na de geboorte gedurende 24 uur opgenomen
in het perifere ziekenhuis waar beklaagde werkzaam is (hierna: het ziekenhuis). Bij
deze opname was beklaagde niet betrokken.
2.3 Vanwege de dysmaturiteit is een poliklinische vervolgafspraak voor D. bij beklaagde
gemaakt. Beklaagde heeft D. en klaagster in de periode 15 december 2017 tot en met
16 maart 2018 driemaal poliklinisch gezien. In de periode 5 februari 2018 tot en met
16 maart 2018 trad beklaagde op als hoofdbehandelaar. Na deze periode heeft beklaagde
op 30 april 2018 een ontslagbrief aan de huisarts gestuurd.
2.4 In het dossier is - voor zover van belang - vermeld:
“15-12-2017 (…) Oudere broer van 16 jaar recent gediagnosticeerd met Beals-syndroom
(pulmonale hypertensie, PDD-NOS). (…) moeder gaat bij klinisch geneticus navragen
of D. ook getest moet worden co 6 weken. (…) Afspraak: 6 weken.
05-02-2018 (…) Wat betreft Beale-syndroom: cardioloog van broer zorgt voor follow-up.
(…)”
16-03-2018 (…) Beleid: ontslag naar huisarts en cb. (…)”
2.5 D. is opgenomen in het ziekenhuis van 5 december tot en met 11 december 2018
wegens wegrakingen met onbekende oorzaak, failure to thrive (niet goed groeien) en
koorts. Klaagster heeft gedurende deze opnameperiode tegenover de behandelaren haar
zorgen geuit over de mogelijke gelijkenissen tussen de gezondheidsproblemen van D.
en haar middelste zoon. Volgens klaagster was sprake van dezelfde habitus en hetzelfde
eetpatroon en liep bij beiden de groei achter.
2.6 Beklaagde was in die periode als supervisor van assistenten in opleiding (AIOS)
betrokken bij de opname van D. op 9 en 11 december 2018. Tijdens deze opname werd
bloed bij D. afgenomen voor genetisch onderzoek. Dit is in opslag in het E. bewaard.
D.’s inname van voedsel verbeterde tijdens de opname en hij ging groeien. De koorts
werd verklaard door een longontsteking, waarvoor hij antibiotica kreeg. Hiermee verdween
de koorts. Voor de bloedarmoede kreeg hij een bloedtransfusie, waarna hij levendiger
werd. Wegrakingen deden zich tijdens de opname niet voor. Hij werd naar huis ontslagen
met vervolgafspraken bij diëtiste, logopediste, medisch maatschappelijk werk en kinderarts.
2.7 Op 30 januari 2019 is D. opnieuw in het ziekenhuis opgenomen, na beoordeling
op de afdeling spoedeisende hulp. Bij deze opname is beklaagde niet betrokken geweest.
Na overleg met een kindercardioloog van een F. op 31 januari 2019 is D. overgebracht
naar het F.. In de brief van 11 februari 2019 van twee collega’s van beklaagde aan
de kindercardioloog van het F., is onder meer vermeld dat bij D. sprake is van twee
hoofdproblemen, tachypnoe en failure to thrive, en daarnaast van anemie. Verder is
onder meer vermeld: “(…) Gezien bovenstaande en het feit dat oudere broer bekend is
met het syndroom van Beals, daarmee gepaard gaande pulmonale hypertensie, werd gedacht
aan eventueel onderliggend lijden. Er werd overlegd met (…) kindercardioloog van
het G-ziekenhuis, waarbij besloten werd patiënt over te plaatsen voor cardiale evaluatie.
Wellicht is een cardiaal lijden ook een oorzaak van zijn andere hoofdprobleem. (…)”.
2.8 D. is op 3 februari 2019 in het F. overleden als gevolg van ernstige progressieve
onbehandelbare longvene stenose met secundair pulmonale hypertensie en rechter ventrikel
falen.
2.9 Op 9 april 2019 heeft een gesprek tussen klaagster, haar echtgenoot en artsen
uit het F. plaatsgevonden. In de brief aan de huisarts van 11 april 2019 naar aanleiding
van dat gesprek is onder meer vermeld: “Dr. (…) praat over prognose en diagnose van
de aandoening. (…) Primaire longvene stenose is een uitermate zeldzaam ziektebeeld.
De prognose is afhankelijk van de hoeveelheid longvene die zijn aangedaan, bij D.
waren dat alle 4 met ernstige stenose. Alhoewel er wel behandelingen geprobeerd worden
bij zo’n ernstige vorm de uitkomst meestal verlijden < 1 jaar. (…) Bijna alle kinderen
met dit ziektebeeld overlijdt in het eerste jaar. (…)”
2.10 Op 14 mei 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, beklaagde
en een tweede behandelend kinderarts uit het ziekenhuis. Klaagster was volgens het
gespreksverslag niet tevreden over de zorg aan D., omdat de artsen de kindercardioloog
niet eerder hadden geconsulteerd tijdens de opname van 30 tot
31 januari 2019.
3. De klacht
Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij de behandelings-overeenkomst
onjuist is nagekomen, in het bijzonder door geen cardiaal onderzoek uit te voeren
bij D..
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klacht bestreden. Hij meent dat hij tuchtrechtelijk niet kan worden
aangesproken op de werkzaamheden van zijn collega’s in het ziekenhuis en dat hij zelf
niet in tuchtrechtelijke zin tekort is geschoten bij het nakomen van de behandelingsovereenkomst.
5. De beoordeling
5.1 Het College stelt voorop dat het overlijden van D. forse impact heeft op klaagster
en haar familie. Daar komt bij dat - zo heeft klaagster ter zitting verteld - onlangs
ook de middelste zoon van klaagster is overleden. Dat vindt het College bijzonder
spijtig en verdrietig.
5.2 De vraag die het College op verzoek van klaagster moet beantwoorden is evenwel
een zakelijke, namelijk of beklaagde bij het uitvoeren van de behandelingsovereenkomst
de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De tuchtklacht gaat volgens
klaagster in het bijzonder om het nalaten van cardiaal onderzoek bij D.. Gelet op
de familiegeschiedenis waarin het syndroom van Beals voorkomt, had dat onderzoek volgens
haar gedaan moeten worden.
5.3 Bij de beoordeling van de klacht hanteert het College de norm van een redelijk
bekwaam en redelijk handelend kinderarts. Het College houdt bij de beoordeling van
deze vraag rekening met de wetenschappelijke inzichten en de geldende beroepsnormen
op het moment van de zorgverlening, en de rol als hoofdbehandelaar van beklaagde gedurende
een deel van het behandeltraject.
5.4 Het College hecht er aan te benadrukken dat het doel van het tuchtrecht het
bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg is. Tegen
die achtergrond beoordeelt het College het handelen van de beklaagde arts.
Dat betekent ook dat het College geen onderzoek doet naar de vraag of het handelen
en nalaten van een beklaagde enig verband houdt met het overlijden van een patiënt.
Verder neemt het College uitdrukkelijk afstand van de ter zitting door klaagster gemaakte
verwensingen naar beklaagde.
5.5 Klaagster heeft beklaagde tijdens de poliklinische afspraak op 15 december
2017 verteld dat haar middelste zoon het syndroom van Beals heeft. Naar aanleiding
hiervan beschrijft beklaagde in de status dat moeder bij de klinisch genetica gaat
navragen of D. ook getest moet worden. Beklaagde stelt ter zitting dat hij met klaagster
heeft afgesproken dat zij navraag zou doen bij de cardioloog van haar middelste zoon
en dat die cardioloog voor een follow-up zou zorgen. Dit staat ook zo beschreven in
het onder 2.4 genoemde verslag van het polibezoek van 5 februari 2018. Klaagster betwist
dat dit zo is afgesproken en stelt dat zij vanaf het begin bij beklaagde heeft aangedrongen
op cardiologisch onderzoek.
5.6 Het College kan niet vaststellen dat klaagster heeft aangedrongen op cardiologisch
onderzoek. Het College is verder van oordeel dat beklaagde goed beargumenteerd heeft
waarom hij geen onderzoek bij een kindercardioloog heeft aangevraagd in deze periode.
D. groeide en ontwikkelde zich immers goed en bij lichamelijk onderzoek waren er geen
aanwijzingen voor een cardiaal probleem. Het dossier geeft geen aanleiding voor het
oordeel dat die keuze, gelet op de onder 5.3 bedoelde norm, niet verdedigbaar was.
Indien met klaagster is afgesproken dat zij navraag zou doen bij een klinisch geneticus
en kindercardioloog in verband met het bij haar middelste zoon vastgestelde syndroom
van Beals, dan geldt ook daarvoor dat de keuze om het doen van navraag bij een ouder
van een patiëntje te leggen, verdedigbaar en in beginsel niet onzorgvuldig is. Immers,
klaagster had vanwege haar middelste zoon al contact met de in die aandoening gespecialiseerde
artsen.
5.7 Uit het dossier blijkt niet dat beklaagde bij klaagster of de kindercardioloog
van de broer van D. navraag heeft gedaan naar de bevindingen van deze arts. Ter zitting
heeft beklaagde desgevraagd verklaard geen navraag te hebben gedaan. Hoewel het College
meent dat het zorgvuldiger was geweest wanneer beklaagde - die in die periode (tot
16 maart 2018) hoofdbehandelaar was van D. - dat wel had gedaan, alvorens D. naar
de huisarts terug te verwijzen, en de huisarts in de onder 2.3 bedoelde ontslagbrief
had geïnformeerd over de met klaagster gemaakte afspraak over opvolging door de kindercardioloog
van de broer van D., is dit onvoldoende om beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt te
maken.
5.8 Uit het dossier blijkt niet dat er zorgen bestonden over de gezondheid van
D. in de periode na terugverwijzing naar de huisarts (16 maart 2018) tot aan de opname
in december 2018. Klaagster heeft ter zitting verklaard in die tijd de huisarts niet
voor D. geconsulteerd te hebben. Op 6 december 2018 is in het dossier vermeld dat
klaagster heeft aangegeven dat D. wel vaak verkouden was maar niet eerder zodanig
ziek is geweest.
5.9 Ter zitting is besproken dat uit het dossier blijkt dat op 5 en 6 december
2018 een hartruis (souffle) is geconstateerd. D. had ten tijde van deze bevinding
koorts en er was sprake van een ernstige bloedarmoede (Hb 3,7 mmol/l). Het hartgeruis
is niet in de conclusie van het beloop beschreven en er is geen differentiaaldiagnose
over opgesteld. De betrokkenheid van beklaagde tijdens de opname in december 2018
was beperkt tot die van supervisor op 9 en 11 december 2018. In die hoedanigheid heeft
hij het gevoerde beleid doorgezet. Het College ziet geen aanleiding beklaagde ten
aanzien van deze periode een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Niet is gebleken van
onjuist handelen dat beklaagde valt aan te rekenen.
5.10 De conclusie van bovenstaande beoordeling is dat beklaagde niet in strijd
heeft gehandeld met de zorg die van hem als redelijk bekwaam en redelijk handelend
kinderarts had mogen worden verwacht. De klacht wordt als ongegrond afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave
in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal
Tuchtcollege voor te leggen en te concluderen tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2 De kinderarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping
van het beroep.
4.3 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de
kinderarts en is het door de kinderarts gevoerde verweer tegen naar aanleiding van
zijn professioneel handelen geformuleerde klacht nog een keer aan de tuchtrechter
ter beoordeling voorgelegd.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste
aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk
en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.5 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op
12 december 2022 is dat debat voortgezet.
4.6 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege
niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen
dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege is het dus eens
met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over. Het Centraal
Tuchtcollege vindt het wel belangrijk om hieraan toe te voegen dat dat de door de
arts-assistent (die onder supervisie van de kinderarts werkte) bij de opname van D.
op 5 december 2018 gehoorde hartruis goed verklaard kon worden door de toen aanwezige
bloedarmoede van D.. De combinatie van bloedarmoede en hartruis vormde - anders dan
klaagster betoogt - op dat moment geen indicatie om verder cardiaal onderzoek te verrichten
en was evenmin een aanwijzing voor de later geconstateerde primaire longvene stenose.
De kinderarts heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door op dat
moment geen cardiaal onderzoek bij D. te laten uitvoeren.
4.7 Het voorgaande betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter;
A.S. Gratama en M.P. den Hollander, leden-juristen en T.J.M. Tobé en T.F.W. Wolfs,
leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.