ECLI:NL:TGZCTG:2022:219 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1171
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:219 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-12-2022 |
Datum publicatie: | 19-12-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1171 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen kinderarts. In 2017 werd na een zwangerschap van 35 weken de tweeling van klagers geboren in het ziekenhuis waar de kinderarts werkzaam is. Eén van de twee kinderen werd vanwege zijn prematuriteit opgenomen op de afdeling neonatologie. Op enig moment is door de kinderarts besloten een navelvenelijn te plaatsen. Nadat de situatie van het patiëntje was verslechterd, is hij overgeplaatst naar een academisch ziekenhuis. Daar werd vastgesteld dat sprake was van sepsis en een trombus in het bloedvat waarin de navelvenelijn was aangebracht. Klagers verwijten de kinderarts onder meer dat zij bij het aanbrengen van de navelvenelijn 1. geen toestemming heeft gevraagd, 2. geen informatie heeft gegeven over de risico’s, 3. onzorgvuldig heeft gehandeld en 4. geen maatregelen heeft getroffen om de risico’s te verkleinen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klagers. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1171 van:
A. en B., beiden wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg, gemachtigde:
D. te E.,
tegen
F., kinderarts, werkzaam te C., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. O.L. Nunes te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. en B. - hierna klagers - hebben op 27 november 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege
te Eindhoven tegen F. - hierna de kinderarts - een klacht ingediend. Bij beslissing
van 10 november 2021, onder nummer E2021/2404-20114 heeft dat College de klacht ongegrond
verklaard. Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De kinderarts
heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 12 december 2022, waar zijn verschenen namens klagers hun gemachtigde en de kinderarts,
bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigde van klagers en de gemachtigde van
de kinderarts hebben de standpunten van respectievelijk klagers en de kinderarts toegelicht
aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Op 14 oktober 2017 is, na een zwangerschapsduur van 35 weken, de tweeling
van klagers geboren in het ziekenhuis waar verweerster werkzaam is als kinderarts.
2.2 G., een van de twee zoontjes, hierna: het patiëntje, had een geboortegewicht
van 1620 gram en werd vanwege zijn prematuriteit opgenomen op de afdeling Neonatologie.
Ter voorkoming van een ernstige darmaandoening, necrotiserende enterocolitis, werd
een voedingsplan opgesteld. Het patiëntje kreeg kleine hoeveelheden voeding aangeboden
via het maag-darmkanaal. Op geleide van verpleegkundige observaties werd deze hoeveelheid
langzaam opgehoogd. Daarnaast kreeg het patiëntje een perifeer infuus zodat vocht
en voeding rechtstreeks in de bloedbaan konden komen.
2.3 Op 16 oktober 2017 sneuvelde het infuus waardoor het patiëntje minder vocht
en voeding binnen kreeg. Er zijn verschillende pogingen ondernomen om opnieuw een
infuus aan te brengen, maar zonder resultaat. Omdat volledig orale voeding niet veilig
werd geacht, is uiteindelijk, na collegiaal overleg, door verweerster besloten om
een navelvenelijn te plaatsen. Na de plaatsing is een röntgenfoto gemaakt om de ligging
van de navelvenelijn te controleren.
2.4 Verweerster heeft die dag het volgende genoteerd in het dossier (alle citaten
zijn inclusief taal- en typfouten):
“ivm infuusproblematiek en te verwachten nog langdurig i.v. voedingsbehoefte NVL ingebracht.
Ongecompliceerde procedure. O.b.v. foto lijn 1 cm terug getrokken.
Gezien grotendeels ingedroogde navel en daarbij niet volledig steriele procedure eenmaal
Augmentin i.v. over de lijn.
Oudergesprek met vader en moeder.
Beloop tot nu toe besproken. (…) Ouders nu geen verdere vragen. Zijn erg onder de
indruk van wat er allemaal gebeurd maar laten alles rustig op zich afkomen. Heel tevreden
over beloop tot nu toe.”
2.5 Tijdens de visite op 17 oktober 2017 was de situatie van het patiëntje nog
steeds stabiel, alle parameters waren normaal, de monitor toonde geen alarmen en de
voeding werd goed verdragen. Het lichamelijk onderzoek gaf geen aanwijzingen voor
infecties.
2.6 In de nacht van 17 op 18 oktober 2017 verslechterde de situatie van het patiëntje.
Zijn huidskleur was veranderd en de lichaamstemperatuur en hartslag waren verhoogd.
Na overleg met een collega-kinderarts van verweerster werd gestart met de toediening
van antibiotica wegens verdenking op een infectie waarbij werd gedacht aan een lijninfectie
als mogelijke oorzaak. Het patiëntje kreeg last van ademstops en een verminderde circulatie.
Daarop werd aan het patiëntje vaatvulling gegeven. De voeding werd gestaakt en er
werd gestart met Continuous Positive Airway Pressure (CPAP); extra basisdruk in de
longen om de eigen ademhaling te ondersteunen en te stimuleren. Omstreeks 05:00 uur
in de ochtend leken de circulatie, ademhalingstoestand en bloedwaarden verbeterd te
zijn. Omdat de situatie echter niet stabiel bleef, kreeg het patiëntje op 18 oktober
omstreeks 08:00 uur weer vaatvulling toegediend.
2.7 Verweerster liep in de ochtend van 18 oktober visite. De labuitslagen toonden
een tekort aan bloedplaatjes en witte bloedcellen. Verweerster bestelde bloedplaatjes
voor transfusie. In de loop van de ochtend ging de circulatie weer achteruit. De hartfrequentie
steeg en de bloedruk daalde. Verweerster startte met medicatie om de bloeddruk te
ondersteunen en nam telefonisch contact op met een neonatoloog in het meest nabijgelegen
academisch ziekenhuis. Er werd besloten om het patiëntje, vanwege instabiele circulatie
bij verdenking op sepsis en behoefte aan inotropie, voor verdere behandeling over
te plaatsen naar de Neonatale Intensive Care Unit (NICU) van het academisch ziekenhuis.
2.8 De navelvenelijn werd na diagnostisering van de (lijn)sepsis niet verwijderd
vanwege de instabiele situatie van het patiëntje en omdat de lijn op dat moment de
enige manier was om vocht, voeding en medicatie toe te dienen. In het academisch ziekenhuis
werd vastgesteld dat er sprake was van sepsis en een trombus in het bloedvat waarin
de navelvenelijn was aangebracht.
2.9 Op 13 november 2017 vond een complicatiebespreking plaats binnen het team
waarin verweerster werkzaam was. Hieruit kwam onder meer naar voren dat de collega-artsen
van verweerster de indicatie voor het plaatsen van de navelvenelijn juist en weloverwogen
achtten. De sepsis en trombus werden als bekende complicaties beoordeeld en er waren
naar de mening van het team geen aanwijzingen dat deze complicaties voorkomen hadden
kunnen worden. Het patiëntje werd op 13 november weer terug opgenomen in het ziekenhuis
waar verweerster werkt.
2.10 Op 15 november 2017 stond een familiegesprek gepland met klagers. Het doel
van het gesprek was nabespreken wat er gebeurd was in het ziekenhuis voorafgaand aan
de overplaatsing van het patiëntje. Dit gesprek ging niet door omdat klagers niet
aanwezig waren. Klager gaf tijdens een telefonisch gesprek aan te boos en vermoeid
te zijn om een gesprek aan te gaan. Het gesprek met klagers vond uiteindelijk plaats
op 16 november 2017. Hierbij gaven klagers aan dat ze de behandeling van het patiëntje
wel wilden voortzetten in het ziekenhuis, maar alles nog een plaats moesten geven.
2.11 Het patiëntje werd op 17 november 2017 ontslagen uit het ziekenhuis.
2.12 Op 4 april 2018 stond een afspraak ingepland met verweerster. Voorafgaand
aan het gesprek werd het medisch dossier van het patiëntje opgevraagd.
2.13 Op 7 mei 2018 werd het ziekenhuis door klagers aansprakelijk gesteld voor
schade die het patiëntje volgens hen heeft geleden en nog zal lijden.
2.14 In verband met zorgen over de motorische ontwikkeling van het patiëntje ontving
verweerster op 12 april 2019 een e-mail van een arts uit het academisch ziekenhuis
waarop verweerster besloot de ingeplande afspraak te vervroegen. Omdat niet klagers
maar de vader van klaagster, geen wettelijk vertegenwoordiger van het patiëntje, op
het consult verscheen, vond het consult op 23 april 2019 geen doorgang.
2.15 Op 10 mei 2019 werden alle geplande afspraken door klagers afgezegd.
2.16 De aansprakelijkheid werd op 1 juli 2019 door de aansprakelijkheidsverzekering
afgewezen.
2.17 Op 18 september 2020 is de onderhavige tuchtklacht ontvangen door het tuchtcollege.
3. De klacht
Klagers verwijten verweerster dat zij:
1. geen toestemming heeft gevraagd voor het aanbrengen van de navelvenelijn;
2. geen informatie heeft gegeven over de risico’s die het aanbrengen van een navelvenelijn
met zich mee kan brengen;
3. onzorgvuldig is geweest bij het aanbrengen van de navelvenelijn;
4. geen maatregelen heeft getroffen om de risico’s te verkleinen;
5. het protocol ‘Navelverzorging bij navelkatheters’ niet heeft gevolgd;
6. onvolledig is geweest in haar dossiervoering;
7. in eerste instantie geen inzage of afschrift heeft willen geven van het dossier.
4. Het standpunt van verweerster
4.1 Verweerster betreurt dat er een complicatie is opgetreden bij het patiëntje.
Verweerster stelt dat zij, tevergeefs, heeft geprobeerd daarover met klagers in gesprek
te gaan. Zij vindt het spijtig dat er bij klagers nog onduidelijkheid heerst over
het verloop van de behandeling. Verweerster betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Ze heeft in haar visie juist gehandeld en het belang van het patiëntje
voorop gesteld.
4.2 Verweerster stelt dat klagers hebben ingestemd met het inbrengen van de navelvenelijn
en dat zij klagers heeft geïnformeerd over de risico’s van deze ingreep. Hierbij waren
ook een verpleegkundige en een arts-assistent aanwezig. Verweerster geeft aan dat
zij minder heeft genoteerd in het medisch dossier dan dat zij daadwerkelijk heeft
besproken met klagers. Zij benadrukt dat zij wel degelijk klagers de benodigde informatie
heeft gegeven en dat zij hebben ingestemd met het inbrengen van de navelvenelijn.
Gelet op de mogelijke complicaties was er ook geen alternatief met minder risico op
complicaties dan het aanbrengen van een navelvenelijn.
4.3 Verweerster onderschrijft dat de dossiervoering uitvoeriger en specifieker
had gemogen maar is van mening dat de grens van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid niet
is gepasseerd. Verweerster bestrijdt dat zij de navelvenelijn onzorgvuldig zou hebben
ingebracht en geen maatregelen zou hebben getroffen om het risico op complicaties
te verkleinen. Zij heeft de navelvenelijn op de gebruikelijke medische, steriele wijze
ingebracht. Helaas is er, na verloop van 36 uur, een complicatie ontstaan bij het
patiëntje. Verweerster had dit niet kunnen voorkomen.
4.4 Wat betreft het verwijt dat zij het protocol ‘Navelverzorging bij navelkatheters’
niet heeft gevolgd, voert verweerster aan dat zij de werkwijze, zoals opgenomen in
de twee geldende protocollen van het ziekenhuis ‘Het assisteren bij en inbrengen en
afplakken van navelvenecatheter’ en ‘Het verzorgen van een neonaat met een centraal
veneuze catheter’, wel heeft gevolgd.
4.5 Met betrekking tot de dossiervoering stelt verweerster dat haar verslaglegging
voldoende aanknopingspunten biedt om de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening
van de patiënt te waarborgen, alsmede om haar handelen te verantwoorden en te toetsen.
Uit het dossier kan worden opgemaakt welke behandeling op basis van welke gegevens
heeft plaatsgevonden. Verweerster onderschrijft dat de dossiervoering uitgebreider
had gekund omdat zij meer heeft besproken dan dat zij heeft genoteerd in het dossier.
Ter zitting heeft verweerster aangegeven dat het belang van gedegen dossiervoering
binnen het team uitgebreid is besproken en dat hier nu meer aandacht voor is.
4.6 Verweerster heeft geen inzage in of afgifte van het dossier geweigerd. Klagers
hebben spoedig na hun aanvraag een afschrift ontvangen van het dossier. Bij de afhandeling
van het tweede verzoek was verweerster niet betrokken vanwege zwangerschapsverlof.
De derde keer was in het kader van de tuchtprocedure.
5. De overwegingen van het college
De vraag die het college moet beantwoorden is of verweerster de zorg heeft verleend
die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk
handelende’ arts. Het college houdt bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke
inzichten op het moment van de zorgverlening. Ook gaat het college uit van de op dat
moment geldende beroepsnormen. Het gaat er niet om of verweerster misschien beter
anders had kunnen handelen maar of zij heeft gehandeld volgens de toen geldende regels
en op een manier die op dat moment als medisch juist gold.
Klachtonderdeel 1 en 2
5.1 De klachtonderdelen 1 en 2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Wat betreft
het verwijt aan verweerster dat zij klagers geen toestemming heeft gevraagd voor het
inbrengen van de navelvenelijn bij het patiëntje en hen niet heeft geïnformeerd over
de risico’s van deze ingreep overweegt het college het volgende. Het college stelt
vast dat de lezingen van partijen hierover uiteenlopen. Het college neemt daarom het
medisch dossier als uitgangspunt nu gesteld noch gebleken is dat de informatie in
het medisch dossier onjuist zou zijn. Uit het medisch dossier blijkt dat het infuus
van het patiëntje, dat diende voor de toediening van voeding en vocht, niet meer functioneerde.
Omdat het opnieuw aanbrengen van een perifeer infuus niet lukte, heeft verweerster
uiteindelijk besloten tot het aanbrengen van een navelvenelijn. Uit het medisch dossier
blijkt dat verweerster het aanbrengen van de navelvenelijn ook met klagers heeft besproken.
Weliswaar is een en ander eerst na het aanbrengen van de navelvenelijn in het dossier
genoteerd, maar dat doet niet af aan de inhoud van hetgeen is genoteerd. Daarbij komt
dat het aanbrengen van de navelvenelijn op dat moment ook noodzakelijk en geheel volgens
de geldende professionele standaard de eerste keuze was voor het kunnen blijven toedienen
van vocht en voeding. Het college is van oordeel dat verweerster in dezen een juist
besluit heeft genomen. Een alternatieve behandeling met minder risico’s was er op
dat moment niet. Weliswaar is niet gebleken dat klagers uitdrukkelijk toestemming
hebben gegeven. Naar het oordeel van het college mocht verweerster echter wel van
deze toestemming uitgaan, nu ingrijpen noodzakelijk was, er geen alternatieve behandeling
was met geen of minder risico's en klagers – kort gezegd – tevreden waren met het
verloop van de behandeling, zoals uit het dossier blijkt. Ter zitting is door de gemachtigde
van klagers bevestigd dat in ieder geval klaagster aanwezig was op de kamer van het
patiëntje op het moment dat verweerster de lijn zou gaan plaatsen. Niet is gesteld
of gebleken dat klaagster op dat moment heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de
ingreep.
Uit het medisch dossier blijkt ook dat verweerster in ieder geval klaagster heeft
gewezen op het mogelijke risico op het ontstaan van een infectie. Ondanks dat de dossiervoering
explicieter had gekund en dus niet volledig aan de eisen van een formele informed
consent is voldaan, is het college van oordeel dat gezien het urgente en noodzakelijke
karakter van de handeling en bij gebrek aan goed alternatief, de verstrekte uitleg
afdoende was en rekent zij dit verweerster niet tuchtrechtelijk aan. De klachtonderdelen
1 en 2 zijn ongegrond.
Klachtonderdeel 3 en 4
5.2 Ook de klachtonderdelen 3 en 4 zullen, gelet op hun samenhang, gezamenlijk
worden besproken. Ten tijde van het handelen door verweerster was er in het ziekenhuis
waar verweerster werkt geen medisch protocol voor het inbrengen van een navelvenelijn.
Ter zitting heeft verweerster gedetailleerd beschreven op welke manier zij de navelvenelijn,
op de couveusekamer, heeft aangebracht. Het protocol ‘Het assisteren bij inbrengen
en afplakken van een navelvenecatheter’ is hierbij gevolgd. De couveuse van het patiëntje
is geopend en het patiëntje werd aangesloten aan de monitor om de saturatie en hartslag
te meten. Verweerster heeft de navel preventief gesteriliseerd en het patiëntje afgedekt
met steriele doeken. Het gebied rondom de navel is helemaal afgedekt. Verweerster
heeft de diepte bepaald en de navelvenelijn ingebracht. Vervolgens is een foto gemaakt
om de positie te bepalen. Naar aanleiding van de röntgenfoto heeft verweerster de
lijn 1 cm teruggetrokken tot er bloed terug kwam. Het patiëntje heeft preventief antibiotica
toegediend gekregen.
Het college is van oordeel dat de ingreep zorgvuldig is uitgevoerd, volgens de daarvoor
geldende standaard. Dat er achteraf trombose is ontstaan in het bloedvat waarin de
navelvenelijn is geplaatst, kan geen reden zijn om aan te nemen dat verweerster onzorgvuldig
is geweest bij het aanbrengen van de lijn of niets heeft gedaan om de risico’s op
complicaties te verkleinen. Het optreden van trombose is helaas een bekende complicatie
bij deze ingreep. Verweerster heeft de voorschriften gevolgd, voor een steriele omgeving
zorg gedragen en het patiëntje preventief antibioticum gegeven. Anders dan klagers
menen, is het gebruikelijk een navelvenelijn aan te brengen in de couveuse en is niet
vereist dat dit gebeurt in een operatiekamer. De klachtonderdelen 3 en 4 zijn ongegrond.
Klachtonderdeel 5
5.3 Het protocol ‘Navelverzorging bij navelkatheters’ is een verpleegkundig
protocol en ziet derhalve niet op het inbrengen van de navelvenelijn door een arts
maar op de verzorging daarvan door verpleegkundigen. Klachtonderdeel 5, inhoudende
het verwijt dat verweerster zich niet aan voornoemd protocol heeft gehouden, kan daarom
niet slagen.
Klachtonderdeel 6
5.4 Klagers hebben het verwijt dat verweerster onvolledig is geweest in haar dossiervoering
niet nader onderbouwd. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op het ontbreken in het
dossier van expliciete toestemming van klagers voor het aanbrengen van de navelvenelijn
verwijst het college naar overweging 5.1. Hoewel adequate
dossiervoering van groot belang is voor de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening
en begeleiding en voor de verantwoording en toetsbaarheid van het handelen van de
desbetreffende hulpverlener, is het geen zelfstandige norm voor (inhoudelijk) goed
medisch handelen. Nu het college reeds heeft overwogen dat, ondanks het ontbreken
van een expliciete notitie in het dossier, uit het dossier voldoende is gebleken dat
klagers zijn geïnformeerd over en akkoord zijn gegaan met het aanbrengen van de navelvenelijn,
acht het college deze omissie in het onderhavige geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Klachtonderdeel 6 is ongegrond.
Klachtonderdeel 7
5.5 Ook klachtonderdeel 7 is ongegrond. Klagers hebben drie keer een afschrift
van het dossier van het patiëntje opgevraagd. Verweerster heeft aangegeven dat het
beleid van het ziekenhuis is dat de behandelaar van een minderjarige patiënt, bij
een aanvraag tot afgifte van het dossier, ter goedkeuring een handtekening dient te
zetten. Niet is gebleken dat verweerster heeft geweigerd daarvoor te tekenen, het
dossier af te geven of enigszins heeft bijgedragen aan vertraging van de afgifte daarvan.
De KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ schrijft voor dat een arts zo spoedig
mogelijk, in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek, de patiënt
dient te informeren over de uitvoering van het verzoek om afgifte van het medisch
dossier. Aan klagers is in overeenstemming met deze richtlijn binnen een redelijke
termijn een afschrift van het dossier verstrekt. Ook indien er wel sprake zou zijn
geweest van vertraging van de afgifte van het dossier door bijvoorbeeld de administratie
van het ziekenhuis, kan dit verweerster niet worden verweten, omdat persoonlijke verwijtbaarheid
het uitgangspunt is in het tuchtrecht.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave
in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klagers beogen met hun beroep hun klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege
voor te leggen en concluderen tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2 De kinderarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping
van het beroep.
4.3 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de
kinderarts en is het door de kinderarts gevoerde verweer tegen naar aanleiding van
haar professioneel handelen geformuleerde klacht nog een keer aan de tuchtrechter
ter beoordeling voorgelegd.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste
aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk
(en mondeling) gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.5 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2022 is dat debat voortgezet.
4.6 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege
niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen
dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege is het dus eens
met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over. Dit betekent
dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter;
A.S. Gratama en M.P. den Hollander, leden-juristen en T.J.M. Tobé en T.F.W. Wolfs,
leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.