ECLI:NL:TGZCTG:2022:205 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1228 en C2022/1248
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:205 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-12-2022 |
Datum publicatie: | 14-12-2022 |
Zaaknummer(s): | C2022/1228 en C2022/1248 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arts. Door de informatie op de website van de arts is klaagster ten onrechte in de veronderstelling geraakt dat de arts plastisch chirurg was. Het Centraal Tuchtcollege verwijt de arts dat hij heeft nagelaten deze verwarring weg te nemen. De kwalificatie misleiding, die het Regionaal Tuchtcollege nog wel aannam, laat het Centraal Tuchtcollege achterwege. Dat de arts de enige arts is in zijn praktijk ontslaat de arts niet van de algemene dossierplicht. In beroep zet het Centraal Tuchtcollege uiteen dat een zorgverlener op grond van artikel 13 van de Wkkgz de geldende klachtenregeling op een passende wijze onder de aandacht moet brengen. Daarnaast verklaart het Centraal Tuchtcollege ook de klacht ook ten aanzien van grensoverschrijdend gedrag gegrond en houdt het de maatregel van berisping in stand. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaken onder nummers C2022/1228 en C2022/1248 van:
In de zaak met zaaknummer C2022/1228
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., arts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong te Utrecht.
In de zaak met zaaknummer C2022/1248
C., arts, werkzaam te D., appellant, verweerder in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong te Utrecht,
tegen
A., wonende te B., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 15 maart 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven
tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
10 februari 2022, onder nummer E2021/2138-E2021/035 heeft dat College de klacht niet-ontvankelijk
verklaard wat betreft klachtonderdeel 7, voor zover dat ziet op het niet goed regelen
van de waarneming, klachtonderdeel 1, 3 en 8 geheel dan wel gedeeltelijk gegrond verklaard,
aan de arts daarvoor de maatregel van berisping opgelegd en de overige klachtonderdelen
ongegrond verklaard. Klaagster en de arts zijn van die beslissing ieder afzonderlijk
tijdig in beroep gekomen. In het beroep van klaagster heeft de arts een verweerschrift
ingediend en in het beroep van de arts heeft klaagster een verweerschrift ingediend.
Beide zaken zijn in beroep gezamenlijk behandeld ter openbare terechtzitting van het
Centraal Tuchtcollege van 14 november 2022, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan
door de heer E., en de arts, bijgestaan door zijn gemachtigde. De heer E. heeft de
standpunten van klaagster en mr. De Jong heeft de standpunten van de arts toegelicht
aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
Het Centraal Tuchtcollege heeft op 14 november 2022 na deze zaak nog een andere zaak
waarin de arts was aangeklaagd (C2022/1232 en C2022/1247) behandeld.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Verweerder is BIG geregistreerd en staat als arts ingeschreven.
2.2 Op 21 april 2006 is verweerder door de Medisch Specialisten Registratie Commissie
geautoriseerd om de titel plastisch chirurg te gebruiken tot 7 maart 2011. Na verloop
van deze termijn heeft verweerder geen herregistratie ingediend.
2.3 Op de website van de praktijk van verweerder stond onder andere het volgende
[alle citaten inclusief taal- en typfouten]:
“Praktijk voor Esthetische Chirurgie
(…) Na het behalen van deze titel (die van plastisch chirurg, college) werd in 2005
besloten (…) naar Nederland te verhuizen. [Verweerder] was (…) werkzaam bij een aantal
klinieken. Begin 2010 werden de deuren van Praktijk [naam verweerder] geopend.” en
“In 1992 vervolmaakte hij (…) zijn opleiding tot arts en in 2003 tot plastisch chirurg.”
2.4 Verweerder heeft een eigen praktijk. Zijn praktijk bestond in 2018 en 2019
uit hemzelf en zijn assistente.
2.5 Klaagster bezocht op 16 maart 2017 voor het eerst verweerder. Zij wenste een
macs lift. Verweerder heeft dat afgeraden en daarvoor in de plaats een correctie van
de onderoogleden geadviseerd. Er heeft toen geen ingreep plaatsgevonden.
2.6 Klaagster is op 7 mei 2018 wederom bij verweerder op consult geweest. Verweerder
adviseerde ook die keer een correctie van de onderoogleden. Het consultatieformulier
vermeldde:
“geen med. ind voor macslift wel onder ooglid correctie vetverplaatsing”.
2.7 Klaagster stemde in met deze ingreep, die op 23 mei 2018 plaatsvond.
2.8 Voorafgaand aan de ingreep heeft klaagster een toestemmingsformulier ondertekend.
Hierin staat onder andere:
“Met de ondertekening van dit formulier geeft u toestemming aan [verweerder] om een
ooglidcorrectie bij u uit te voeren. Ook verklaart u op de hoogte te zijn dat er bepaalde
complicaties kunnen optreden die mogelijk extra behandeld dienen te worden. U begrijpt
de aan u verstrekte informatie.” en “Bij een nabloeding in het vetweefsel kan er een
verhoogde druk in de oogkas ontstaan, waardoor de oogzenuw kan beschadigen. Deze complicatie
gaat gepaard met hevige pijn en een daling van het gezichtsvermogen. Deze verschijnselen
zijn zeer zeldzaam, maar als u deze verschijnselen krijgt, moet u direct contact opnemen
met de chirurg. Een chirurgische ingreep is dan dringend nodig.”
Onder aan het toestemmingsformulier staat:
“[Verweerder] is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging Voor Cosmetische Chirurgie.”
2.9 Op 29 mei 2018 zijn de hechtingen verwijderd. Vervolgens is klaagster op
15 juni 2018, 14 augustus 2018, 28 september 2018 en 9 november 2018 bij verweerder
op controle geweest.
2.10 Klaagster is in juni 2018 op verwijzing van de huisarts naar een oogarts geweest
vanwege klachten aan de ogen. Het resultaat van dat consult heeft klaagster op 22
juni 2018 aan (de assistente van) verweerder laten weten.
2.11 In het verslag van de oogarts van 16 oktober 2018 aan de huisarts van klaagster
staat onder meer vermeld: “Conclusie: Sicca OD na onderooglidcorrectie met daardoor
onvoldoende ooglidsluiting.” en “Actieve diagnoses 22-06-2018 dry eye syndrome”.
2.12 Op 2 april 2019 werd klaagster wederom gezien door verweerder. Klaagster gaf
aan dat het voelde alsof er iets vastzat. Verweerder vermoedde dat er sprake was van
enig littekenweefsel en stelde een (kosteloze) herstelingreep voor waarmee klaagster
instemde. Op 12 juni 2019 heeft die ingreep plaatsgevonden.
2.13 Tussen klaagster en (de assistente van) verweerder heeft regelmatig, zowel
in 2018 als in 2019, WhatsApp-verkeer plaatsgevonden na afloop van de ingrepen. Deze
berichten werden door (de assistente van) verweerder regelmatig afgesloten met een
emoji van een rode kusmond.
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij:
1. zich schuldig maakt aan misleiding omdat hij ten onrechte de titels ‘chirurg’
en ‘plastisch chirurg’ gebruikt, terwijl hij in het BIG-register geregistreerd staat
als basisarts. Hij heeft zich ook geprofileerd als psycholoog;
2. klaagster onvoldoende voorlichting heeft gegeven over de ingreep, zowel mondeling
als schriftelijk;
3. preoperatief onvoldoende onderzoek heeft verricht en een onvoldoende anamnese
bij klaagster heeft afgenomen;
4. de praktijkvoering niet op orde had: er waren onvoldoende hygiënemaatregelen
en bij klaagster was sprake van onvoldoende verdoving;
5. de ingrepen met onvoldoende deskundigheid heeft uitgevoerd, waardoor bij klaagster
blijvende schade is ontstaan;
6. zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenst grensoverschrijdend gedrag;
7. onvoldoende nazorg heeft verleend en de waarneming bij zijn afwezigheid niet
goed geregeld had;
8. geen klachtenmanagement had volgens de Wet kwaliteit, klachten en geschillen
zorg (Wkkgz);
9. zijn personeel onvoldoende geschoold heeft.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder meent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten geen sprake
is. Op hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd zal het college hierna en voor zover nodig
ingaan.
5. De overwegingen van het college
Klachtonderdeel 1
5.1 Klaagster verwijt verweerder zich schuldig te hebben gemaakt aan misleiding
omdat hij ten onrechte de titels ‘chirurg’ en ‘plastisch chirurg’ gebruikt, terwijl
hij in het BIG-register geregistreerd staat als basisarts. Verweerder voert aan dat
hij de titel plastisch chirurg niet actief heeft gevoerd. Het college is van oordeel
dat verweerder ten onrechte de indruk gewekt heeft (plastisch) chirurg te zijn. Immers,
op het internet verwees verweerder naar zijn opleiding tot plastisch chirurg zonder
te hebben aangegeven dat zijn registratie in maart 2011 was verlopen. Ook gaf hij
in het toestemmingsformulier aan dat bij een bepaalde complicatie direct contact moest
worden opgenomen met de chirurg terwijl er maar één arts, te weten hijzelf, niet zijnde
een chirurg werkzaam was in de kliniek. Weliswaar vermeldde verweerder nergens expliciet
dat hij plastisch chirurg was, maar door de wijze waarop hij zich presenteerde, zette
hij potentiële patiënten op het verkeerde been. Het college is van oordeel dat verweerder
klaagster op grond van het voorgaande misleid heeft toen zij op zoek was naar een
plastisch chirurg om haar gezicht op te frissen. Het klachtonderdeel is in zoverre
gegrond. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder zich geprofileerd
heeft als psycholoog. Een enkele vermelding in een review op het internet van een
onbekend persoon is daartoe onvoldoende. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 2
5.2 Klaagster verwijt verweerder zowel mondeling als schriftelijk onvoldoende voorlichting
gegeven te hebben over de ingreep van 23 mei 2018. Het college is van oordeel dat
dit klachtonderdeel ongegrond is. Voorafgaand aan de ingreep heeft klaagster schriftelijke
informatie gekregen over de ooglidcorrectie. Het informatieblad informeerde haar over
de voorbereidingen op de operatie, het verloop van de operatie, de mogelijkheden en
verwachtingen, ook na de operatie, alsmede de risico’s en complicaties. Klaagster
heeft het toestemmingsformulier ondertekend en daarmee aangegeven de verstrekte informatie
te hebben begrepen. Ter zitting heeft klaagster desgevraagd verklaard dat de toegestuurde
informatie bij haar geen vragen opgeroepen had. Nu klaagster niet verder onderbouwd
heeft welke informatie zij miste, treft dit klachtonderdeel geen doel.
Klachtonderdeel 3
5.3 Klaagster verwijt verweerder dat hij preoperatief onvoldoende onderzoek heeft
verricht en een onvoldoende anamnese bij klaagster heeft afgenomen. Ter zitting heeft
verweerder aangegeven dat hij meer gegevens had moeten vastleggen. Het college is
van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. Klaagster kwam oorspronkelijk voor
een macs lift. Verweerder raadde dat af en stelde een onderooglidcorrectie voor. Uit
het dossier van klaagster is niet op te maken waarom verweerder koos voor deze ingreep.
Voorts kan het college niet vaststellen of verweerder preoperatief al dan niet een
voldoende onderzoek en anamnese verricht heeft. Uit de overgelegde stukken blijkt
immers niet van lichamelijk onderzoek van klaagster voorafgaand aan de ingreep van
23 mei 2018, althans daarvan is niets vastgelegd. Zo is bijvoorbeeld niets vermeld
over de conditie van de onderoogleden. Verweerder heeft evenmin vastgelegd welke methode
hij heeft gehanteerd bij de ingreep. Van verweerder mag verwacht worden dat hij zijn
bevindingen en overwegingen noteert, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening
aan de patiënt noodzakelijk is. Nu hij dit niet heeft gedaan en verweerder hetgeen
klaagster heeft gesteld onvoldoende heeft weersproken, treft het klachtonderdeel doel.
Klachtonderdeel 4
5.4 Dit klachtonderdeel bestaat uit twee subonderdelen. Klaagster verwijt verweerder
enerzijds dat hij de praktijkvoering niet op orde had; er waren onvoldoende hygiënemaatregelen.
Anderzijds wordt verweerder verweten dat er tijdens de ingreep bij klaagster sprake
was van onvoldoende verdoving. Het college acht het eerste subonderdeel van dit klachtonderdeel
ongegrond. Dat de praktijkvoering niet op orde was en er onvoldoende hygiënemaatregelen
waren getroffen, is onvoldoende onderbouwd en om die reden is dit niet vast komen
te staan. De stelling dat de assistente mogelijk tijdens de operatie de ruimte verlaten
heeft, is daartoe onvoldoende.
5.5 Verweerder betwist dat er onvoldoende is verdoofd. Voor het college is niet
vast te stellen of klaagster onvoldoende verdoofd was. Daarvan is in ieder geval geen
aantekening gemaakt in het operatieverslag. Nu dit subonderdeel niet is komen vast
te staan, kan het college niet anders dan het ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel 5
5.6 Klaagster verwijt verweerder dat hij de ingrepen met onvoldoende deskundigheid
heeft uitgevoerd, waardoor bij klaagster blijvende schade is ontstaan. Het college
is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Verweerder is als arts bevoegd
een onderooglidcorrectie uit te voeren. Niet is weersproken dat verweerder deze ingreep
regelmatig verricht. Verweerder mag dan ook als bekwaam verondersteld worden. Verweerder
betwist dat er sprake is van blijvende schade. Voor het college is op basis van de
stukken niet vast te stellen of er sprake is van blijvende schade. Evenmin kan het
college vaststellen of de door klaagster gestelde blijvende schade een complicatie
of een kunstfout is. De omstandigheid dat er mogelijk een complicatie opgetreden is,
betekent niet dat de ingreep met onvoldoende deskundigheid uitgevoerd is.
Klachtonderdeel 6
5.7 Klaagster verwijt verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenst
grensoverschrijdend gedrag. Zo zou hij klaagster op het hoofd gekust hebben na de
ingreep van 23 mei 2018. Verweerder heeft aangegeven zich dit niet te herinneren.
Gelet op deze standpunten, is het voor het college niet mogelijk om vast te stellen
of er sprake geweest is van ongewenst grensoverschrijdend gedrag door verweerder jegens
klaagster. Om die reden kan het college niet anders dan dit klachtonderdeel ongegrond
verklaren. Wel is het het college opgevallen dat in de WhatsApp-berichten tussen klaagster
en (de assistente van) verweerder regelmatig gebruik gemaakt werd van de emoji van
de rode kusmond. Het college is van oordeel dat daarmee onvoldoende afstand tussen
arts en patiënt betracht werd. Dit is voor het college echter onvoldoende om het gedrag
als grensoverschrijdend te bestempelen.
Klachtonderdeel 7
5.8 Dit klachtonderdeel valt uiteen in twee subonderdelen: a. verweerder heeft
onvoldoende nazorg verleend en b. verweerder had de waarneming bij zijn afwezigheid
niet goed geregeld.
Voor wat betreft de nazorg overweegt het college het volgende. Na de ingreep van
23 mei 2018 is klaagster herhaaldelijk bij controles gezien door verweerder. Ook is
klaagster via de huisarts verwezen naar een oogarts. Klaagster heeft niet onderbouwd
welke nazorg van verweerder zij miste. Dit subonderdeel is ongegrond.
5.9 Het college is van oordeel dat klaagster niet-ontvankelijk is in subonderdeel
b van deze klacht. Zij is geen direct belanghebbende in de zin van artikel 65 lid
1 onder a Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en daarmee
niet klachtgerechtigd, nu zij niet heeft gesteld dat zij een beroep op een waarnemer
heeft hoeven doen.
Klachtonderdeel 8
5.10 Klaagster verwijt verweerder dat hij geen klachtenmanagement had volgens de
Wkkgz. Verweerder voert aan dat er geen verplichting meer bestaat om aangesloten te
zijn bij een klachtencommissie. Verder geeft hij aan dat de klachten van klaagster
in eerste instantie behandeld zijn door de geschilleninstantie. Het college is van
oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. Uit de stukken is gebleken dat klaagster
in 2019 een klacht tegen verweerder wilde indienen en herhaaldelijk heeft gevraagd
naar de klachtenregeling van verweerder. Op dat moment bleek verweerder niet te zijn
aangesloten bij een erkende geschilleninstantie, terwijl uit de Wkkgz volgt dat verweerder
sinds 1 januari 2017 aangesloten had moeten zijn bij een erkende geschilleninstantie.
De omstandigheid dat verweerder vanaf 2020 wel is aangesloten bij een geschilleninstantie
en dat klaagster haar klachten daar ook aan heeft voorgelegd, maakt het oordeel van
het college niet anders.
Klachtonderdeel 9
5.11 Tot slot verwijt klaagster verweerder dat hij zijn personeel onvoldoende geschoold
heeft. Het college is van oordeel dat klaagster deze klacht onvoldoende heeft onderbouwd.
Bovendien worden aan assistenten van artsen geen bijzondere eisen gesteld. Dit klachtonderdeel
is ongegrond.
De maatregel
Nu verschillende klachtonderdelen gegrond zijn verklaard, is het college van oordeel
dat een maatregel op zijn plaats is en wel een berisping. Voor het college weegt daarbij
zwaar dat het medisch dossier van klaagster onvolledig was. Zo ontbraken de overwegingen
die verweerder deden besluiten tot het uitvoeren van een onderooglidcorrectie. Ook
van een anamnese en lichamelijk onderzoek voorafgaand aan de ingreep blijkt niets.
Daardoor is het werk van verweerder niet te toetsen. Verweerder heeft zich niet toetsbaar
opgesteld en dat rekent het college hem aan.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave
in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Beroep van klaagster
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
voor zover dat college de klacht niet-ontvankelijk en ongegrond heeft verklaard. Klaagster
legt in beroep de klachtonderdelen 2, 4 (deels), 5, 6 en 7 opnieuw ter beoordeling
voor.
Beroep van de arts
4.2 De arts is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor
zover dat college de klachtonderdelen 1, 3 en 8 gegrond heeft verklaard en legt deze
opnieuw ter beoordeling voor. Ook is de arts het niet eens met de opgelegde maatregel.
Die vindt hij niet terecht, maar in ieder geval te zwaar.
Klachtonderdeel 1
4.3 De arts voert in beroep aan dat het hem heeft geraakt dat het Regionaal Tuchtcollege
de klacht dat hij klaagster (bewust) heeft misleid gegrond heeft verklaard. Hij bestrijdt
dat hij klaagster heeft misleid of willen misleiden. Titelvoering/Wet BIG is ingewikkelde
materie die tot misverstand kan leiden. Ook bestrijdt hij dat klaagster op zoek was
naar een plastisch chirurg. De informatie op de website van zijn praktijk, waar hij
zich presenteerde, was volgens de arts feitelijk juist. Hij is in zijn geboorteland
opgeleid tot plastisch chirurg en heeft ook in Nederland als zodanig in het specialistenregister
ingeschreven gestaan. Inmiddels heeft de arts de website aangepast en presenteert
hij zich om ieder misverstand te vermijden als cosmetisch arts.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege vindt het voor de beoordeling van dit klachtonderdeel
niet relevant of klaagster al dan niet op zoek was naar een plastisch chirurg. Klaagster
zegt dat dit het geval was, de arts bestrijdt dit. Wat wel relevant is of klaagster,
die op zoek was om een mini-lift te laten uitvoeren, op grond van de website van de
praktijk, in de onjuiste veronderstelling kwam te verkeren met een in Nederland geregistreerde
plastisch chirurg van doen te hebben. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal
Tuchtcollege van oordeel dat dit het geval was. Op de toenmalige website van de praktijk
(zie hiervoor onder 2.3) wordt de term “Esthetische Chirurgie” gebruikt en presenteert
de arts zich met zinnen als (…) “na het behalen van deze titel” (namelijk die van
plastisch chirurg) (…) “In 1992 vervolmaakte hij zijn opleiding tot arts en in 2003
tot plastisch chirurg”, terwijl hij ten tijde van de ingreep als arts was ingeschreven
in het BIG-register. Daardoor worden potentiële patiënten, die zich oriënteren op
een cosmetische ingreep, op het verkeerde been gezet. Het Centraal Tuchtcollege vindt
dit tuchtrechtelijk verwijtbaar omdat de arts heeft nagelaten om die onjuiste veronderstelling
dan wel de verwarring die over zijn titel/hoedanigheid zou kunnen ontstaan, weg te
nemen. De klacht is in zoverre gegrond, waarbij het Centraal Tuchtcollege de kwalificatie
misleiding - als niet doorslaggevend voor de gegrondheid van de klacht - achterwege
zal laten. Het beroep van de arts tegen de gegrondheid van dit klachtonderdeel wordt
verworpen.
Klachtonderdelen 2, 4, 5 en 7
4.5 Klaagster wil deze klachtonderdelen in beroep opnieuw beoordeeld zien. De behandeling
van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot
de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan
die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep van klaagster
in zoverre moet worden verworpen. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat
klaagster vooraf voldoende schriftelijk is geïnformeerd over de aard van de ingreep
en mogelijke complicaties en dat de arts bevoegd en bekwaam was om de onderooglidcorrectie
bij klaagster uit te voeren. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er
onvoldoende hygiënemaatregelen waren getroffen en dat de operatie niet lege artis
is uitgevoerd. Klaagster hield na de operatie klachten die de arts heeft geprobeerd
te verhelpen door tweemaal een correctie uit te voeren. Klaagster heeft daarna nog
tweemaal een correctie ondergaan door twee andere artsen en wacht naar haar zeggen
op een vijfde operatie. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat er wel
sprake moet zijn van een medische fout, zoals klaagster betoogt. Ook heeft de arts
voldoende nazorg verleend. Nadat was gebleken dat klaagster niet tevreden was over
de door de arts uitgevoerde ooglidcorrectie heeft de arts klaagster immers nog meerdere
keren gezien en behandeld, waarbij de arts op verschillende manieren heeft geprobeerd
om de klachten van klaagster te verhelpen.
Klachtonderdeel 3
4.6 Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat de arts onvoldoende heeft vastgelegd in het medisch dossier van klaagster. De
arts is op grond van artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek verplicht om een dossier
in te richten voor de behandeling van de patiënt. Hij moet daarin onder meer aantekening
houden van de gegevens over de gezondheid van de patiënt en de handelingen die zijn
uitgevoerd, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt
noodzakelijk is. Anders dan de arts aanvoert, ontslaat de omstandigheid dat hij als
enige arts in zijn praktijk werkzaam is hem niet van de verplichting om te voldoen
aan deze algemene dossierplicht. Onder goede hulpverlening valt zorgvuldige, toegankelijke
en begrijpelijke verslaglegging in het medisch dossier omdat daarmee de kwaliteit
en continuïteit van de zorgverlening wordt gewaarborgd. Het Regionaal Tuchtcollege
heeft klachtonderdeel 3 dan ook op goede gronden gegrond verklaard. Het beroep van
de arts tegen de gegrondverklaring van dit klachtonderdeel wordt verworpen.
Klachtonderdeel 6
4.7 In het beroepschrift en tijdens de zitting in beroep heeft klaagster gesteld
dat de arts haar na de behandelingen telkens op haar voorhoofd heeft gekust. De arts
heeft tijdens de zitting in beroep verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat
hij klaagster op haar voorhoofd heeft gekust. Desgevraagd heeft de arts wel verklaard
dat het in het verleden is voorgekomen dat hij patiënten een handkus heeft gegeven,
maar dat hij dat niet meer doet. Het Centraal Tuchtcollege vindt - gelet op de verklaring
van klaagster die door de arts onvoldoende is weersproken - voldoende aannemelijk
dat de arts klaagster op haar voorhoofd heeft gekust. Het Centraal Tuchtcollege vindt
dit onprofessioneel en grensoverschrijdend handelen. Dat kan de arts tuchtrechtelijk
worden verweten. De arts heeft met deze handelwijze onvoldoende rekening gehouden
met de door hem in acht te nemen afstand in de zorgverlener-patiëntrelatie. Dit betekent
dat het beroep van klaagster ten aanzien van dit klachtonderdeel slaagt, omdat het
Centraal Tuchtcollege tot een ander oordeel komt dat het Regionaal Tuchtcollege. Klachtonderdeel
6 wordt alsnog gegrond bevonden.
Klachtonderdeel 8
4.8 De arts voert aan dat hij vanaf de opening van zijn praktijk aangesloten is
geweest bij een klachtenregeling. Bovendien heeft de arts klaagster in contact gebracht
met de klachtenfunctionaris. De arts vindt het daarom niet begrijpelijk dat dit klachtonderdeel
gegrond is verklaard.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat een zorgaanbieder op grond van artikel
13 lid 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) schriftelijk een
regeling treft voor een effectieve en laagdrempelige opvang en afhandeling van hem
betreffende klachten. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat deze regeling
op een geschikte wijze onder de aandacht van patiënten en hun vertegenwoordigers wordt
gebracht. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de arts klaagster (uiteindelijk)
wel in contact heeft gebracht met de klachtenfunctionaris, maar dat de arts - nog
daargelaten de vraag of hij daadwerkelijk bij een klachtenregeling was aangesloten
- heeft nagelaten om de klachtenregeling op passende wijze onder de aandacht van klaagster
te brengen. Zo heeft de arts de klachtenregeling niet kenbaar gemaakt op zijn website.
Ook anderszins is niet gebleken dat de arts aan klaagster heeft verteld of bericht
dat hij was aangesloten bij een klachtenregeling. Klachtonderdeel 8 blijft daarmee
ook in beroep gegrond en het beroep van de arts wordt verworpen.
4.10 Voor het overige hebben de beroepen van arts en klaagster geen aanleiding
gegeven tot andere overwegingen dan het Regionaal Tuchtcollege.
Maatregel
4.11 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de slotsom dat vier klachtonderdelen gegrond
zijn. Niet alleen heeft de arts onduidelijkheid laten bestaan over zijn titel/hoedanigheid
van plastisch chirurg, hij heeft ook niet de professionele afstand in acht genomen
die een zorgverlener ten opzichte van een patiënt dient te bewaren. Daarbij komt dat
de dossiervoering onder de maat was en dat de arts de klachtenregeling niet op orde
had. De arts heeft op al deze onderdelen tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, hij
had anders kunnen en moeten handelen. Een zakelijke terechtwijzing in de vorm van
een waarschuwing doet onvoldoende recht aan de aard, ernst en het aantal verwijten.
Het Centraal Tuchtcollege neemt ook in aanmerking dat in de op dezelfde dag behandelde
andere zaak tegen de arts sprake is van vergelijkbare gegrond verklaarde tuchtrechtelijke
verwijten, zodat de in de zaak van klaagster gegrond verklaarde klachten geen incident
betreffen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de maatregel van berisping
in dit geval passend is.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
beroep van klaagster:
vernietigt de beslissing waarvan beroep, uitsluitend voor zover
deze ziet op klachtonderdeel 6; verklaart klachtonderdeel 6 alsnog gegrond; verwerpt
het beroep voor het overige;
beroep van de arts:
verwerpt het beroep;
in beide beroepen
verstaat dat de maatregel van berisping in stand blijft;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor
Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek
tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; H. de Hek en H.M.
Wattendorff,
leden-juristen en R.L. Huisinga en W.F.A. Kolkman, leden-beroepsgenoten en M. van
Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.