ECLI:NL:TGZCTG:2022:201 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1331
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:201 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-12-2022 |
Datum publicatie: | 14-12-2022 |
Zaaknummer(s): | C2022/1331 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gz-psycholoog. Klager was enige tijd bewindvoerder van een bij de gz‑psycholoog onder behandeling zijnde vrouw. Klager verwijt de gz-psycholoog dat zij in het medisch dossier een aantal zeer tendentieuze en negatieve opmerkingen over klager heeft opgenomen. Hiermee heeft zij volgens klager gehandeld in strijd met de Beroepscode voor psychologen 2015. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht gegrond en legt aan de gz‑psycholoog een berisping op. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager geen rechtstreeks belanghebbende is en dus niet klachtgerechtigd is. Klager wordt alsnog in de klacht niet-ontvankelijk verklaard. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1331 van
A., gz-psycholoog, destijds werkzaam in B., appellante, verweerster in eerste aanleg,
hierna: de gz-psycholoog,
gemachtigde: mr. dr. L.A.P. Arends, advocaat te Nijmegen,
tegen
C., wonende in D., verweerder in beroep, klager in eerste aanleg, hierna: klager.
1. Procesverloop
Klager heeft op 19 augustus 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht
ingediend tegen de gz-psycholoog. De klacht is doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege
in Groningen. Dat laatste college heeft in zijn beslissing van 11 maart 2022 de klacht
gegrond verklaard en de maatregel van berisping opgelegd.
De gz-psycholoog heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Klager heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de zitting van 28 november 2022. De gz psycholoog
is daar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. dr. L.A.P. Arends, voornoemd.
De gz-psycholoog heeft op de zitting haar standpunt verder toegelicht. Klager is met
kennisgeving niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang
voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager was in de periode november 2019 tot en met maart 2020 bewindvoerder van een
bij beklaagde onder behandeling zijnde vrouw (hierna te noemen: cliënte).
Klager heeft cliënte diverse e-mails gestuurd waarin hij schrijft over vergeving,
over geloof en God in relatie tot de traumatische gebeurtenissen die cliënte heeft
meegemaakt. Daarbij gaat klager ook in op eigen trauma.
Cliënte heeft klager in de eerste maanden van 2020 via sms, e-mail en voicemail zeer
veel berichten met verwensingen gestuurd. Klager heeft de Rechtbank E. verzocht hem
te ontslaan als bewindvoerder.
In reactie op het verzoek van klager heeft de advocaat van cliënte namens haar (ook)
verzocht klager te ontslaan als bewindvoerder. Naast een tweetal e-mails heeft de
advocaat van cliënte daarbij ook schermafdrukken overgelegd van een voortgangsrapportage
door beklaagde opgesteld in het kader van de behandeling van cliënte. Het gaat specifiek
om een weergave van de inhoud van het behandelcontact dat beklaagde op 23 januari
2020 had met klaagster en dat luidt als volgt:
“Is erg overstuur door de bewindvoerder die zijn boekje ver te buiten is gegaan met
zijn mailtjes die te persoonlijk zijn en zijn bijbelteksten waarmee hij haar tot vergeving
wil brengen. Heeft zelf de fout begaan met te veel mailen en uiteindelijk schelden
per mail. Maar ook wel weer begrijpelijk gezien het uitlokken wat deze bewindvoerder
doet en gezien zijn uitingen die ronduit als gestoord overkomen. Deze bewindvoerder
lijkt ook opnieuw geen goede keuzes te doen aangaande het bewind. Zo kiest hij voor
een te dure polis tav fysiotherapie en lijkt hij daarbij zich niets aan te trekken
van wat zij aangeeft. [naam cliënte] probeert hem te controleren maar kan nu ook al
niet meer in de eigen DigiD besproken:
Stappen ondernemen zodat je zsm een andere bewindvoerder krijgt, liefst via de advocaat
die je vertrouwt en die jou kent [..] Korte duidelijke mail met alle redenen en eventueel
een voorbeeld van zijn mailteksten zoals hij die heeft geschreven. [naam cliënte]
is bang dat hij aangifte zal doen. Besproken: Hij zelf, als bewindvoerder, zit helemaal
verkeerd en zou uit zijn functie gezet moeten worden. [naam cliënte] heeft zich woedend
laten maken en heeft zich in woede geuit. Niet bedreigend, wel verwensend. Ze heeft
de bewijzen van zijn uitingen nog steeds. Voorstel: Vraag de advocaat naar haar mening
omtrent de kans van aangifte en wat een rechter hiermee zou doen. Verder advies: Stop
met contact zoeken via de mail met je bewindvoerder. Dat loopt steeds verkeerd af.
De contacten worden te persoonlijk en vanuit zijn kant is er geen enkel begrip en
wel veel gestoord gedrag en veel bijbeltekst. Geen contact meer zoeken. Stop met controleren
van wat hij doet. Dat lukt je immers niet en bovendien trekt hij zich niets aan van
wat je zegt.”
Het verzoek van klager om ontslagen te worden als bewindvoerder is toegewezen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven – dat zij in een rapportage een aantal
zeer tendentieuze en negatieve opmerkingen over klager heeft opgenomen. Daarmee zou
zij in strijd met de artikelen 11, 12, 41, 52, 67, 78, 87 en 96 van de Beroepscode
voor psychologen 2015 (verder: de Beroepscode) van het Nederlands Instituut van Psychologen
(NIP) hebben gehandeld.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert in de eerste plaats aan dat klager niet klachtgerechtigd is omdat
hij geen rechtstreeks belanghebbende is. Voor zover het tuchtcollege van oordeel zou
zijn dat klager wel klachtgerechtigd is voert beklaagde aan dat de klacht ongegrond
is, met name omdat de voortgangsrapportage alleen bestemd is voor beklaagde en haar
cliënte.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college acht klager ontvankelijk in zijn klacht, nu beklaagde in het dossier van
haar cliënte een aantal negatieve kwalificaties over klager heeft opgenomen en deze
aantekeningen via haar cliënte door haar advocaat aan de Rechtbank E. zijn verstrekt
in het kader van een procedure over de bewindvoering. Klager kan daardoor in zijn
belangen geschaad worden (zie onder meer ECLI:NL:TGZCTG:2018:216) en is daarmede ook
een betrokkene zoals genoemd in artikel 1.2 van de Beroepscode.
5.2
Het college wijst erop, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Klager beroept zich op een aantal artikelen van de Beroepscode, welke betrekking hebben
op een rapportage aan derden. Deze artikelen zijn echter in dit geval niet relevant
omdat het hier niet gaat om een rapportage aan derden maar om aantekeningen ten behoeve
van de behandeling van cliënte. Ook de artikelen in de Beroepscode welke handelen
over gegevens van derden die niet afkomstig zijn van cliënte zelf, zijn voor de beoordeling
van de klacht niet relevant, omdat het hier gaat om informatie over klager die cliënte
zelf aan beklaagde gegeven heeft.
5.4
Het college acht wel de artikelen 25 en 41 van de Beroepscode relevant.
Artikel 25 bepaalt:
Psychologen geven zich rekenschap van het feit dat hun beroepsmatig handelen niet
alleen directe gevolgen kan hebben maar ook ingrijpende indirecte effecten. Als dat
het geval is dan spannen ze zich in om, voor zover dat in hun vermogen ligt, schade
te voorkomen.
Artikel 41 bepaalt:
Psychologen zorgen ervoor dat zij in hun beroepsmatig handelen onafhankelijk en objectief
kunnen optreden. Zij laten hun beroepsmatig handelen niet zodanig beïnvloeden, dat
zij hun werkwijze en de resultaten daarvan niet professioneel kunnen verantwoorden.
5.5
Beklaagde heeft uitlatingen van haar cliënte in het dossier genoteerd welke een aantal
negatieve kwalificaties aangaande klager inhouden zonder dat zij duidelijk heeft aangegeven
dat het niet om feiten of haar (professioneel) oordeel gaat maar om subjectieve kwalificaties
afkomstig van haar cliënte. Dit, terwijl zij klager nooit gezien of gesproken heeft.
Zo schrijft zij dat zijn uitingen ronduit gestoord overkomen, dat hij kiest voor een
te dure polis ten aanzien van fysiotherapie en dat hij uit zijn functie gezet zou
moeten worden. Verder vermeldt zij onder andere dat er vanuit zijn kant geen enkel
begrip is en wel veel gestoord gedrag en veel bijbeltekst.
Deze notities zijn immers door (de advocaat van) cliënte aan de rechtbank verstrekt
bij het verzoek tot ontslag van klager als bewindvoerder.
5.6
Beklaagde, een ervaren behandelaar, heeft ter zitting verklaard dat zij de aantekeningen
zo heeft verwoord omdat het van belang was dat haar cliënte haar eigen mening en gevoelens
kon herkennen in de rapportage. De aantekeningen dienden naar haar mening slechts
voor een goede zorgverlening. Beklaagde heeft er geen moment aan gedacht dat de rapportage
naar buiten zou kunnen komen. Achteraf zou zij de bewoordingen wellicht beter anders
hebben kunnen kiezen, aldus beklaagde.
5.7
Het college oordeelt dat in een voortgangsrapportage zoveel als mogelijk duidelijk
moet worden aangegeven waar het om objectieve informatie gaat en waar subjectieve
waarnemingen van behandelaar en/of cliënt worden vermeld. Beklaagde had zich er bovendien
van bewust moeten zijn dat een (deel van een) dossier door de cliënt kan worden gekopieerd
en op die wijze aan derden kan worden verstrekt zonder dat de context duidelijk is.
Zij heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijke (indirecte) effecten
van haar aantekeningen.
Beklaagde heeft zich te veel door haar cliënte laten beïnvloeden waar het om het weergeven
en kwalificeren van (vermeende) gedragingen van de bewindvoerder ging. Deze wordt
weliswaar niet bij naam genoemd, maar aangezien er maar één bewindvoerder functioneerde,
was het niet voor meerderlei uitleg vatbaar om wie het ging.
Door op deze wijze aantekeningen in het dossier op te nemen, heeft beklaagde onprofessioneel
gehandeld.
5.8
Het bovenstaande betekent dat de klacht gegrond is. Beklaagde heeft in het dossier
verschillende (waarde)oordelen opgenomen over (het gedrag van) klager, zonder dat
daarbij duidelijk was dat het niet haar eigen (professionele) oordeel betrof. Daarbij
heeft zij zich ook geen rekenschap gegeven van de mogelijkheid dat deze informatie
door cliënte met anderen zou worden gedeeld. Het college is van oordeel dat het hier
gaat om een ernstig verwijt waarvoor de maatregel van berisping op zijn plaats is.
Daarbij speelt naast de inhoud van de dossieraantekeningen een rol dat beklaagde in
haar verweer en ter zitting nauwelijks inzicht heeft getoond in het belang van klager
en de mogelijke effecten van haar aantekeningen op de positie van een derde, zoals
klager. Verder heeft zij er geen dan wel onvoldoende blijk van gegeven de noodzaak
van aanpassing van haar handelwijze in te zien.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
De zaak in het kort
4.1 Klager was in de periode november 2019 tot en met maart 2020 bewindvoerder
van een bij de gz-psycholoog onder behandeling zijnde vrouw (hierna: cliënte). De
gz psycholoog heeft op 23 januari 2020 met cliënte een behandelcontact gehad en daarvan
aantekeningen gemaakt in het medisch dossier. Hierin is ook een aantal negatieve kwalificaties
over het handelen van klager opgenomen. Cliënte heeft schermafdrukken van deze aantekeningen
van de gz-psycholoog overgelegd in een procedure bij de rechtbank E. over het ontslag
van klager als bewindvoerder van cliënte. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld
dat de gz-psycholoog, door op de wijze zoals zij dat heeft gedaan aantekeningen in
het dossier op te nemen, onprofessioneel heeft gehandeld en heeft aan haar een berisping
opgelegd.
Standpunten van partijen
4.2 De gz-psycholoog is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
en verzoekt het Centraal Tuchtcollege deze te vernietigen. Zij betoogt primair dat
klager in de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij niet kan
worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende. Subsidiair verzoekt de gz psycholoog
het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog ongegrond te verklaren dan wel - als het
Centraal Tuchtcollege de klacht wel gegrond acht - geen maatregel op te leggen of
te volstaan met een waarschuwing.
4.3 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
het beroep van de gz-psycholoog te verwerpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
in stand te laten.
De ontvankelijkheid van klager in de klacht
4.4 Voor ontvankelijkheid is vereist dat klager kan worden aangemerkt als rechtstreeks
belanghebbende in de zin van artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet
op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Dit betekent dat bij klager
sprake moet zijn van een concreet en rechtstreeks eigen belang dat kan worden geplaatst
in het kader van de individuele gezondheidszorg. Deze eis vloeit voort uit de aard
en de strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg
te bewaken. Is dit belang er niet, dan is klager niet gerechtigd om een tuchtklacht
in te dienen en kan hij dus niet in de klacht worden ontvangen.
4.5 Klager wijst erop dat cliënte hem via sms, e mail en voicemail zeer veel berichten
met verwensingen heeft gestuurd. Hij betoogt dat de door de gz-psycholoog in het medisch
dossier gemaakte aantekeningen, die door cliënte konden worden ingezien, ertoe hebben
geleid dat cliënte in haar gedrag bevestigd werd. Dit gedrag van cliënte heeft een
grote invloed op het leven van klager en zijn gezin gehad en bij klager tot zowel
materiële als immateriële schade geleid. Zo is hij zijn verdiensten als bewindvoerder
van cliënte kwijtgeraakt, aldus klager.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege kan zich voorstellen dat klager de berichten van
cliënte als grensoverschrijdend heeft ervaren. Dit neemt niet weg dat de door klager
gestelde materiële en immateriële schade geen belang is dat kan worden geplaatst in
het kader van de individuele gezondheidszorg.
Conclusie
4.7 Het vorenstaande betekent dat klager in deze zaak geen rechtstreeks belanghebbende
is en dus niet gerechtigd om een klacht in te dienen. Het Centraal Tuchtcollege zal
de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigen en klager alsnog niet ontvankelijk
verklaren in de klacht. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt het Centraal
Tuchtcollege daardoor niet toe. De aan de gz-psycholoog opgelegde maatregel van berisping
komt daarmee ook te vervallen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep;
en, opnieuw rechtdoende:
verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht;
verstaat dat de maatregel van berisping komt te vervallen.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser
en M.W. Zandbergen, leden-juristen en G.T.M. Mooren en F.D.F. Steenbakkers, leden
beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.