ECLI:NL:TGZCTG:2022:188 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.056
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:188 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-11-2022 |
Datum publicatie: | 24-11-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021.056 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht van oogarts tegen collega-oogarts. Klager werkte in een maatschap oogheelkunde in een ziekenhuis. In de samenwerking met de andere maten zijn op enig moment problemen ontstaan, omdat de overige maten vonden dat er bij klager sprake was van disfunctioneren. Uiteindelijk heeft klager de maatschap verlaten. Verweerster was een van de oogartsen in die maatschap. Klager heeft eerder tegen verweerster een tuchtklacht ingediend. Het Regionaal tuchtcollege heeft deze tuchtklacht toen afgewezen. Klager heeft tegen die beslissing geen beroep ingesteld. Na verloop van de beroepstermijn is deze beslissing onherroepelijk geworden. Klager heeft vervolgens opnieuw een tuchtklacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager op grond van ne bis in idem niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege beslist ook dat klager niet-ontvankelijk is, maar wel op deels andere gronden. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021.056 van:
A., oogarts, wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. L.F.W. van Zuijlen, advocaat te Wijchen,
tegen
C., oogarts, destijds werkzaam in D.,
beklaagde in beide instanties,
gemachtigden: mr. C.W.M. Verberne en mr. J.F. Groen,
beiden advocaat in Eindhoven.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 12 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen C. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege heeft
klager bij voorzittersbeslissing van 26 januari 2021, onder nummer 20/224, kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
Verweerster heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege
van 26 oktober 2022. De zaak is tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de
zaken C2021.057, C2021.058 en C2021.059. Klager is verschenen, bijgestaan door mr.
Van Zuijlen. Ook verweerster was aanwezig, bijgestaan door mr. Verberne en
mr. Groen.
Partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE OVERWEGINGEN
2.1 Klager heeft op 4 november 2016 over het handelen van aangeklaagde een klacht
bij dit college ingediend, geregistreerd onder nummer 16/420. Deze klacht is op 28
maart 2017 op een openbare zitting behandeld en bij beslissing van 9 mei 2017 afgewezen.
Klager heeft tegen deze beslissing geen beroep ingesteld.
2.2 Op 12 oktober 2020 heeft klager wederom over het handelen van aangeklaagde
een klacht ingediend. De secretaris heeft klager vervolgens onder meer verzocht duidelijk
te maken in hoeverre het in deze nieuwe klacht tegen aangeklaagde (een oud-collega
van klager) gaat om nieuwe feiten. Klager heeft hierop in zijn brief van 14 december
2020 gereageerd.
2.3 Uit de stukken blijkt dat de huidige door klager ingediende klacht is gebaseerd
op dezelfde feiten en gronden als die speelden in de eerdere klachtzaak. Klager verwijst
zelf ook naar de eerdere beslissing van het college, naar het proces-verbaal van de
zitting van 28 maart 2017 en naar stukken die toen zijn meegenomen in de beoordeling
van het college. Nu al een onherroepelijke eindbeslissing is gewezen en klager geen
nieuwe feiten en/of omstandigheden heeft gesteld die een nieuwe behandeling rechtvaardigen,
kan de klacht niet opnieuw worden behandeld. Op grond van artikel 51 van de Wet op
de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kan klager niet in zijn klacht
worden ontvangen en verklaart de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende
feiten:
Klager is oogarts. Hij werkte in een maatschap oogheelkunde in een ziekenhuis. In
de samenwerking met de andere maten zijn op enig moment problemen ontstaan, omdat
de overige maten vonden dat er bij klager sprake was van disfunctioneren. Uiteindelijk
heeft klager de maatschap verlaten. Verweerster was een van de oogartsen in die maatschap.
Klager heeft op 4 november 2016 een tuchtklacht ingediend tegen verweerster. Het Regionaal
Tuchtcollege heeft deze tuchtklacht bij beslissing van 9 mei 2017 afgewezen. Klager
heeft tegen die beslissing geen beroep ingesteld. Na verloop van de beroepstermijn
is deze beslissing onherroepelijk geworden. Op 12 oktober 2020 heeft klager de huidige
tuchtklacht tegen verweerster ingediend.
4. Beoordeling van het beroep
Standpunt klager
4.1 Klager wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht
in volle omvang (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart. Deze klacht
houdt -zakelijk weergegeven - in dat verweerster onzorgvuldige, onjuiste en misleidende
uitlatingen over klager heeft gedaan en doet aan patiënten, collegae, advocaten en
het tuchtcollege, namelijk:
1) dat klager slechtziend zou zijn, althans problemen met zijn visus zou hebben gehad,
2) dat klager zou disfunctioneren, waaronder het in twijfel trekken van diens kwaliteiten
en behandelingen en niet werken volgens protocollen en richtlijnen, en
3) dat zij patiënten actief zou hebben ‘aangejaagd’ om klachten in te dienen tegen
klager.
Standpunt verweerster
4.2 Verweerster heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege primair
om klager (kennelijk) niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om het beroep te
verwerpen.
Oordeel Centraal Tuchtcollege
4.3 Het Centraal Tuchtcollege is evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat klager niet ontvankelijk is de klacht, maar wel op deels andere gronden. Het Centraal
Tuchtcollege licht dat hieronder verder toe.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en van de aanvulling daarop. Het door het
Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.5 In beroep hebben partijen schriftelijk debat gevoerd. Daarbij heeft ieder van
hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten
en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge
behandeling op 26 oktober 2022 is dat debat voortgezet.
Beroepschrift op tijd ingediend
4.6 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het beroepschrift van klager op
tijd is ingediend. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege is bij brief van
26 januari 2021 aan klager gestuurd. Het beroepschrift moest daarom uiterlijk op
9 maart 2021 door het Regionaal Tuchtcollege ontvangen zijn. Uit de stempel op het
beroepschrift blijkt dat het Regionaal Tuchtcollege het beroepschrift van klager op
8 maart 2021 heeft ontvangen. Het beroepschrift is dus op tijd binnengekomen.
Klachtonderdelen 2 en 3 - ne bis in idem
4.7 Het Centraal Tuchtcollege acht klager niet-ontvankelijk in zijn verwijt dat
verweerster onzorgvuldig zou hebben gehandeld door uitlatingen te doen over dat klager
zou disfunctioneren (klachtonderdeel 2) en dat verweerster patiënten actief zou hebben
aangejaagd om klachten in te dienen tegen appellant (klachtonderdeel 3). De bespreking
van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep heeft het Centraal
Tuchtcollege niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het
Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met het oordeel van
de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing van
12 oktober 2020 dat klager op grond van artikel 51 van de Wet op de beroepen in de
individuele gezondheidszorg (Wet BIG) niet in zijn klacht kan worden ontvangen. Deze
klachtonderdelen zijn in essentie al aan de orde geweest bij de behandeling van de
eerdere klacht van klager, waarover het Regionaal Tuchtcollege al heeft beslist in
de eerder onherroepelijk geworden tuchtzaak met zaaknummer 16/420. Datgene wat klager
in beroep tegen de voorzittersbeslissing heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander
oordeel. Dit betekent dat klager wat betreft de klachtonderdelen 2 en 3 bij het Regionaal
Tuchtcollege op goede gronden kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard en dat het
beroep in zoverre moet worden verworpen.
Klachtonderdeel 1 - verjaring
4.8 Het Centraal Tuchtcollege acht klager ook niet-ontvankelijk in klachtonderdeel
1 dat gaat over - kort gezegd - de negatieve uitlatingen die verweerster zou hebben
gedaan over klagers gezichtsvermogen. Klagers bevoegdheid om hierover te klagen is
verjaard. Klager heeft deze tuchtklacht op 12 oktober 2020 ingediend. De wet bepaalt
dat alleen geklaagd kan worden over handelen of nalaten dat minder dan tien jaar geleden
is gebeurd (art. 65 lid 5 Wet BIG). Dit betekent dat klager bij het tuchtcollege niet
meer mag klagen over het handelen van verweerster dat heeft plaatsgevonden vóór 12
oktober 2010. Het Centraal Tuchtcollege is op grond van de stukken niet gebleken dat
verweerster zich op of na 12 oktober 2010 diskwalificerend heeft uitgelaten over het
gezichtsvermogen van klager. Klagers bevoegdheid om daarover te klagen is verjaard.
4.9 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege net als het Regionaal Tuchtcollege
van oordeel dat klager niet-ontvankelijk is de klacht, maar wel deels op andere gronden.
4.10 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter;
A.S. Gratama en M.W. Zandbergen, leden juristen en J.G. Bollemeijer en C.A. Eggink,
leden beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.