ECLI:NL:TGZCTG:2022:182 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1222

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:182
Datum uitspraak: 07-11-2022
Datum publicatie: 07-11-2022
Zaaknummer(s): C2022/1222
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager is patiënt van de huisarts. De (ex) echtgenote van klager is dat niet, zij is de nicht van de huisarts. Klager verwijt de huisarts dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden, doordat hij 1) in een verklaring informatie uit het dossier van klager zou hebben verschaft aan de (ex) echtgenote van klager, en 2) een geneeskundige verklaring heeft opgesteld met betrekking tot de (ex) echtgenote van klager, ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek tegen klager. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1222 van:
A., gedetineerd in Penitentiaire Inrichting B., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J.S. Jordan,
tegen
C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. R.J. Peet.
1.    Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 24 december 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 december 2021, onder nummer D2021-2444-021, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 september 2022, waar zijn verschenen mr. Jordan als gemachtigde van klager, en de arts, bijgestaan door mr. Peet. Klager heeft de zitting bijgewoond via een videoverbinding vanuit de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. De zaak is over en weer toegelicht. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
2.1    Beklaagde is huisarts in huisartsenpraktijk E. in D.. Klager is zijn patiënt, evenals zijn kinderen.
2.2    De (ex) echtgenote van klager is geen patiënte van beklaagde, zij is beklaagdes nichtje. 
3. De klacht
Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, schending van zijn beroepsgeheim doordat (1) hij in een verklaring van 30 juni 2020 praktijkinformatie uit het medisch dossier van klager zou hebben verschaft aan zijn ex-echtgenote. Door haar zou deze informatie gebruikt zijn in de echtscheidingsprocedure. Voorts verwijt hij beklaagde (2) dat hij een geneeskundige verklaring heeft ingevuld en ondertekend inzake een aangifte van de ex-echtgenote tegen klager. Klager vindt het vreemd dat zijn ex-echtgenote zich door haar oom zou laten onderzoeken en is van mening dat beklaagde niet als onafhankelijk arts heeft kunnen rapporteren.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Beklaagde heeft gesteld dat hij de verklaring van 30 juni 2020 niet heeft opgesteld, maar dat de POH-GGZ (zijnde de zus van de ex-echtgenote) dat heeft gedaan in zijn naam, maar dat hij daar geen weet van heeft gehad noch toestemming heeft gegeven voor deze verklaring. Hij heeft de POH-GGZ hier een waarschuwing voor gegeven. Beklaagde geeft voorts aan zijn nichtje op 24 juni 2020 op haar telefonisch verzoek als arts te hebben gezien en dat hij bij haar onder andere blauwe plekken heeft geconstateerd. Hij is later door de politie gevraagd om een geneeskundige verklaring over het door hem geconstateerde letsel op te stellen en heeft deze op 27 augustus 2020 ondertekend. Hij heeft dit als onafhankelijk arts kunnen doen nu zijn nichtje geen patiënt van hem was.
5. De beoordeling
5.1    Het College dient te beoordelen of de beklaagde door zijn handelen is tekortgeschoten in de in acht te nemen zorgvuldigheid ten opzichte van de patiënt of diens naaste betrekking, dan wel dat hij zich heeft gedragen in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.
5.2    Met betrekking tot de verklaring van 30 juni 2020 zijn door beklaagde twee verklaringen overgelegd van de POH-GGZ waarin staat vermeld dat zij degene is geweest die de verklaring zonder toestemming en medeweten van beklaagde heeft opgesteld. 
5.3    Het College is van oordeel dat hiermee voldoende is komen vast te staan dat beklaagde deze verklaring niet heeft opgesteld en ook geen weet hiervan heeft gehad, zodat hem hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.4    Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel overweegt het College dat beklaagde volgens de norm van de KNMG heeft gehandeld als onafhankelijk arts, nu hij een geneeskundige verklaring heeft opgesteld over een persoon die geen patiënt van hem is. Het feit dat er sprake is van een familierechtelijke relatie, maakt op zichzelf ook niet dat beklaagde de geneeskundige verklaring niet had mogen opmaken. Gesteld noch gebleken is dat de geneeskundige verklaring een onjuiste weergave bevat van hetgeen door beklaagde is waargenomen. Het College stelt wel vast dat beklaagde, zoals hij ter zitting heeft verklaard, daarbij geen oog heeft gehad voor het belang van klager, zijn patiënt. Hoewel hij hiermee het vertrouwen dat klager in hem als huisarts zou moeten hebben, heeft geschaad zoals klager heeft toegelicht, is het College van oordeel dat zijn handelen niet zodanig is geweest dat gesproken kan worden van onzorgvuldig handelen ten opzichte van klager, hetgeen moet leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt.
5.5    De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, en/of onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. 
De klacht zal ongegrond worden verklaard.”. 
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4.    Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1    In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2022 is dat debat voortgezet. 
4.2      Het beroep van klager strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard. Daarnaast vraagt hij om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten.
4.3    De arts kan zich vinden in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en stelt zich op het standpunt dat het beroep van klager moet worden verworpen.    
Beoordeling
4.4    Op basis van het dossier en wat op de zitting is besproken is aannemelijk dat de verklaring van 30 juni 2020 door de POH-GGZ, zonder toestemming en medeweten van de arts, is opgesteld en ondertekend. Op 17 augustus 2020, toen de arts de hierna te bespreken verklaring heeft opgesteld, wist de arts niet van het bestaan van de verklaring van 30 juni 2020, omdat deze niet was opgenomen in de administratie van de praktijk. Toen de arts bekend werd met deze onder zijn naam opgestelde verklaring van 30 juni 2020, heeft hij direct actie ondernomen door de POH-GGZ erop aan te spreken, voorwaardelijk ontslag aan te zeggen en de advocaat die over deze verklaring beschikte, op de hoogte te brengen dat deze verklaring niet van zijn hand was.  
4.5    Hoewel bovenaan de verklaring van de arts van 17 augustus 2020 ‘geneeskundige verklaring’ staat vermeld, is deze verklaring - kijkend naar de inhoud daarvan - geen geneeskundige verklaring in de zin van de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens. Deze in te vullen verklaring is hem door de politie ter hand gesteld met het verzoek daarop weer te geven wat hij heeft waargenomen. In deze verklaring van 17 augustus 2020 heeft de arts feitelijke medische informatie verstrekt over het letsel dat hij bij zijn nicht had waargenomen. Hoewel de toevoeging “angst en slaapstoornis” vragen oproept, acht het Centraal Tuchtcollege het handelen van de arts, alles afwegende, niet zodanig dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt. Anders dan klager stelt of veronderstelt, acht het Centraal Tuchtcollege niet aannemelijk dat ook deze verklaring door de POH-GGZ buiten medeweten van de arts is opgesteld. De arts heeft op de zitting verklaard dat hij inziet dat het een precaire situatie betrof, omdat hij letsel had waargenomen bij zijn nicht, hij op de hoogte was van de relatieperikelen tussen zijn nicht en klager, tevens zijn patiënt, en dat hem om medische informatie was gevraagd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek dat tegen klager liep. De arts betreurt het dat hij daarbij onvoldoende oog heeft gehad voor het belang van klager en dat hij daardoor het vertrouwen van klager in hem als huisarts heeft geschaad.
4.6    Nu de arts, alles afwegende, geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zal het beroep van klager worden verworpen. Er is daarom geen grond is voor de gevraagde proceskostenveroordeling. 
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser en 
J. Legemaate, leden-juristen en O.T.M. Schouten en D. van Sleeuwen, leden-beroepsgenoten en 
N. Germeraad-van der Velden, secretaris. 
Uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2022.
        Voorzitter   w.g.            Secretaris  w.g.