ECLI:NL:TGZCTG:2022:179 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1122

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:179
Datum uitspraak: 07-11-2022
Datum publicatie: 07-11-2022
Zaaknummer(s): C2021/1122
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen kinderarts. Klager heeft een minderjarige dochter die is gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Na een opname hiervoor in het ziekenhuis is de dochter enkele weken later in stabiele toestand ontslagen en aangemeld bij een kliniek gespecialiseerd in de behandeling van eetstoornissen. Klager was het niet eens met het daar aangeboden behandelplan en is door een kinderarts van het ziekenhuis voor een second opinion verwezen naar verweerster die kinderarts is in een ander ziekenhuis. Verweerster heeft klager en zijn dochter eenmalig gezien (24 augustus 2020). Tot een inhoudelijk consult is het toen niet gekomen, omdat klager aangaf dat het hem niet bekend was dat het ging om een second opinion en hij (dus) niet voorbereid was. Verweerster heeft de huisarts en de verwijzende kinderarts hierover schriftelijk geïnformeerd. Klager heeft tegen de kinderarts een klacht ingediend, omdat zij geen integraal medisch diagnostisch onderzoek heeft verricht en niet naar het onderliggende probleem heeft gekeken, zij onzorgvuldig heeft gehandeld omtrent de uitnodiging voor een consult en de huisarts onjuist heeft geïnformeerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft beslist dat de klacht kennelijk ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1122 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: C. uit D.,

tegen

U., kinderarts, werkzaam in V., beklaagde in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.M. den Hertog-de Visser, advocaat te Rotterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 januari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen U. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van

3 augustus 2021, onder nummer D2021/2387-2021-013d, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

Verweerster heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 oktober 2022. Klager is verschenen, bijgestaan door de heer C..

Mr. Den Hertog-de Visser heeft voor de zitting laten weten dat verweerster niet in de gelegenheid is om op de zitting aanwezig te zijn. Mr. Den Hertog-de Visser is namens verweerster op de zitting verschenen. Mr. Den Hertog-de Visser heeft spreekaantekeningen overgelegd. De heer C. heeft (namens klager) medegedeeld dat hij niet als getuige gehoord hoeft te worden.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

1.1 Klager heeft een dochter, geboren op 30 maart 2008 (hierna: de dochter). Op

25 mei 2020 is de dochter door de huisarts met spoed verwezen naar het H.-ziekenhuis in F. (hierna: het ziekenhuis). De dochter is daar op 26 mei 2020 door een kinderarts gezien en is vanwege haar lage gewicht (26,5 kg bij 147 cm lengte) en bradycardie opgenomen.

2.2       De dochter is gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Tijdens de opname zijn een diëtiste en psycholoog bij de behandeling betrokken en is de dochter voor psychiatrische behandeling verwezen naar I. (hierna: de I.-kliniek). De dochter is uit het ziekenhuis ontslagen op 19 juni 2020, omdat zij toen somatisch stabiel was.

            2.3       Vanwege bezwaren van klager tegen behandeling bij de I.-kliniek, is de dochter per brief van 28 juli 2020, aanvankelijk voor een second opinion/advies, door een kinderarts uit het ziekenhuis verwezen naar de afdelingen kinder- en jeugdpsychiatrie en kindergeneeskunde van het N.-P. (hierna: het N.). Beklaagde is in het N. werkzaam als kinderarts.

2.4       In een (ongedateerde) brief van beklaagde aan de huisarts van de dochter is voor zover van belang vermeld:

“(…) Bovengenoemde patiënte bezocht op 24-08-2020 de Polikliniek kindergeneeskunde met haar vader.

Reden van verwijzing

verwijs brief R.: afvallen, verdenking eetstoornis, vraagstelling medisch onderliggende oorzaak.

Vader was niet bekend met verwijs reden van R.. Als dit second opinion is dan wil hij deze zelf voorbereiden en deze moet dan op zijn verzoek zijn. Uitleg gegeven dat behandelend kinderarts ook een specialistische consultatie kan aanvragen en naar kinderarts in akademische ziekenhuis kan verwijzen iom patient en ouders

Conclusie

Vader weet niet waarom deze afspraak is gemaakt, niet op zijn initiatief. wil een second opinion beter zelf voorbereidden en weet ook niet of hij in het P. bij de algemene kinderarts op zijn plaats is.

Vader wil een consult bij de specialist die oorzaak van klachten van W. kan vaststellen en een daarmee samenhangende behandeling kan geven.

afspraak: nu geen consult algemene kindergeneeskunde, ik informeer R., vader beraad zich welke verwijzing hij als second opinion wil (kinderpsychiater, kinderarts?) en bespreek dit met R..

ik heb W. uitleg gegeven over bovenstaande afspraken.

tel contact Q., geinformeerd dat we niet tot consult zijn gekomen en ik verdere afspraken afwacht. (…)”

2.5       In een brief van 15 september 2020 van beklaagde aan klager is onder meer vermeld dat zij brieven van klager van 27 en 31 augustus 2020 heeft ontvangen en dat zij aan de huisarts van de dochter zal schrijven dat het aan klager is om nader overleg te plegen met huisarts en kinderarts die bij de zorg voor de dochter betrokken zijn. Beklaagde schrijft ook dat indien klager in overleg met hen zou besluiten dat een second opinion of verwijzing naar de afdeling algemene kindergeneeskunde toch wenselijk zou zijn, de dochter vanzelfsprekend van harte welkom is op de polikliniek. Beklaagde heeft de huisarts van de dochter op 16 september 2020 een brief gestuurd, overeenkomstig voormeld bericht.

2.6       Op de afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie van het N. vond een intake plaats op 21 september 2020. Geadviseerd werd behandeling in het N., bestaande uit somatische controle door de kinderarts naast psychiatrisch-psychotherapeutische behandeling. Klager ging daarmee akkoord met dien verstande dat hij niet deel wilde nemen aan (de geadviseerde) gezinsgesprekken of ouderbegeleiding. De behandeling is in november 2020 gestart.

3. De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij:

3. geen integraal medisch diagnostisch onderzoek heeft verricht en niet naar het

                        onderliggende probleem heeft gekeken;

2. onzorgvuldig heeft gehandeld omtrent de uitnodiging voor een consult;

3. de huisarts onjuist heeft geïnformeerd.

5. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
De beoordeling
            Klachtonderdelen 1 en 2

5.1       De kern van de klacht is dat beklaagde volgens klager de dochter niet goed heeft geholpen, omdat zij niet zou hebben gekeken naar de onderliggende problematiek van de (eetstoornis van de) dochter en omdat zij geen integraal medisch onderzoek heeft gedaan of laten doen. In dit geval heeft beklaagde klager en de dochter naar aanleiding van een verwijzing door de kinderarts uit het H. uitgenodigd voor een consult. Zij zijn naar aanleiding van de uitnodiging verschenen. Klager heeft daaraan voorafgaand zijn onvrede omtrent de verwijzing naar beklaagde niet kenbaar gemaakt. Nadat klager beklaagde vertelde dat hij het niet eens was met de verwijzing, heeft beklaagde de huisarts en de verwijzer ervan op de hoogte gesteld dat geen consult tot stand was gekomen, dat klager zou nadenken over de vraag naar wie de dochter volgens hem verwezen zou moeten worden en dat beklaagde nader bericht hierover zou afwachten. Daarmee heeft zij niet onzorgvuldig of tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Deze klachtonderdelen slagen niet.

Klachtonderdeel 3

5.2       Niet kan worden vastgesteld dat de huisarts of anderen door beklaagde onjuist zijn geïnformeerd. Beklaagde heeft hierover in het verweerschrift terecht opgemerkt dat één van de brieven die klager aan beklaagde schreef, die van 27 augustus 2020, dezelfde strekking had als het bericht aan de huisarts. Daarin is immers ook vermeld dat klager buiten zijn medeweten is verwezen naar beklaagde. Ook dit klachtonderdeel faalt. 

5.3       Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

Zaak in het kort

4.1 Klager heeft een minderjarige dochter die is gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Na een opname hiervoor in het ziekenhuis is de dochter enkele weken later in stabiele toestand ontslagen en aangemeld bij de I.-kliniek, een kliniek gespecialiseerd in de behandeling van eetstoornissen. Klager was het niet eens met het daar aangeboden behandelplan en is door een kinderarts van het ziekenhuis voor een second opinion verwezen naar een ander ziekenhuis, het N.-P. (N.), waar verweerster als kinderarts werkzaam is. Verweerster heeft klager en zijn dochter eenmalig gezien (24 augustus 2020). Tot een inhoudelijk consult is het toen niet gekomen, omdat klager aangaf dat het hem niet bekend was dat het ging om een second opinion en hij (dus) niet voorbereid was. Verweerster heeft de huisarts en de verwijzende kinderarts hierover schriftelijk geïnformeerd.  

Standpunt klager

4.2 Klager wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht in volle omvang (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.

Standpunt verweerster

4.3 De kinderarts heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.

Oordeel Centraal Tuchtcollege

4.4 Het Centraal Tuchtcollege komt in beroep tot hetzelfde oordeel als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hieronder verder toe.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.6 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2022 is dat debat voortgezet.

4.7 Klager is ontvankelijk in de klacht en het beroep. Het Centraal Tuchtcollege acht klager bevoegd om over de behandeling van zijn dochter te klagen. Instemming van de dochter is daarvoor niet nodig.

Het Centraal Tuchtcollege is bevoegd om kennis te nemen van een schriftelijke klacht van een rechtstreeks belanghebbende (art. 65 lid 1 sub a Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg). Een rechtstreeks belanghebbende is in ieder geval de patiënt zelf, maar ook naaste bloed- en aanverwanten, zoals ouders. Uit artikel 447 lid 3 Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) vloeit voort dat een minderjarige patiënt pas vanaf zestien jaar zelf bevoegd is om zelf een klacht in te dienen. De dochter van klager is nog geen 16 jaar en wordt geacht nog niet in staat te zijn tot een behoorlijke waarneming van haar belangen. Tot aan het bereiken van de leeftijd van 16 jaar zijn in beginsel alleen haar ouders/wettelijke vertegenwoordigers bevoegd om een klacht in te dienen over haar behandeling, zonder dat van haar instemming behoeft te blijken. Klager heeft (samen met de moeder) het gezag over zijn dochter en is (mede) haar wettelijke vertegenwoordiger en als zodanig bevoegd om over de behandeling van zijn dochter te klagen. Dit betekent dat klager ontvankelijk is in de klacht en het beroep en dat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.

4.8 Wat betreft de formulering van de klacht overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Het is de tuchtrechter toegestaan om de ingediende klachten op overzichtelijke en/of samenvattende wijze te formuleren. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de manier waarop het Regionaal Tuchtcollege de klacht in de beslissing heeft geformuleerd voldoende recht doet aan de inhoud van de klachten die klager tegen verweerder heeft ingediend. Het bezwaar van klager dat het Regionaal Tuchtcollege de essentie van zijn klacht heeft gemist, namelijk - kort gezegd - dat verweerder zou hebben nagelaten een behandeling in te zetten die was gebaseerd op medisch diagnostisch onderzoek, is ongegrond. Dit blijkt ook uit de inhoudelijke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege.

4.9 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dat wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ onder rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 5.2 heeft overwogen en neemt dat hier over. Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat verweerster niet onzorgvuldig heeft gehandeld wat betreft (de uitnodiging voor) het second opinion gesprek van 24 augustus 2020 op de polikliniek kindergeneeskunde van het N.. En ook het Centraal Tuchtcollege is niet gebleken dat de kinderarts de huisarts (of anderen) onjuist heeft geïnformeerd.

4.10 Concluderend is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is op alle onderdelen ongegrond.

4.11 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                        verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; B.J.M. Frederiks en R.A. van der Pol, leden-juristen en G. Brinkhorst en T.F.W. Wolfs, leden-beroepsgenoten en

D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2022.

                                                Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.