ECLI:NL:TGZCTG:2022:173 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1024
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:173 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-11-2022 |
Datum publicatie: | 07-11-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1024 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft een minderjarige dochter die kampt met (eet)problematiek. De huisarts in opleiding heeft de dochter twee keer op consult gezien. Na het tweede consult heeft de huisarts in opleiding haar met spoed doorverwezen naar de kinderarts. Tussen deze consulten door heeft zij klager op consult gezien. Tijdens dat consult is de (eet)problematiek van de dochter besproken. De kinderarts heeft de diagnose anorexia nervosa gesteld, waarna de dochter meteen is opgenomen voor behandeling. Klager vindt dat de huisarts in opleiding niets heeft gedaan met de zorgen en informatie die klager met haar heeft gedeeld in het consult, geen invulling heeft gegeven aan haar medische zorgplicht door middel van het zorgen voor de vereiste verwijzingen en de vereiste ingrepen en klager geen informatie heeft gegeven over haar handelen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft beslist dat de klacht kennelijk ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1024 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: C. uit D.,
tegen
E., huisarts (destijds huisarts in opleiding), destijds werkzaam in F.,
beklaagde in beide instanties, gemachtigde: mr. S.J. Muntinga,
verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 7 juli 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag
tegen E.
- hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van 4 mei 2021, onder
nummer 2020-087a, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klager
is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Verweerster heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege
van
5 oktober 2022. Klager is verschenen, bijgestaan door de heer C.. Ook verweerster
was aanwezig, bijgestaan door mr. Muntinga. De heer C. heeft (namens klager) medegedeeld
dat hij niet als getuige gehoord hoeft te worden. Tegelijkertijd zijn tuchtklachten
tegen een andere huisarts en een gz-psycholoog behandeld.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Beklaagde werkte ten tijde van de klacht als huisarts in opleiding bij de huisartsenpraktijk
G..
2.2 Klager heeft een dochter, geboren op 30 maart 2008 (verder te noemen: de dochter).
Beklaagde heeft op 18 mei 2020 de dochter op haar spreekuur gezien. Twee dagen daarna,
op 20 mei 2020, heeft zij klager gezien. Klager had een afspraak gemaakt om zijn zorgen
te uiten over (het eetgedrag van) de dochter.
2.3 Beklaagde heeft op 25 mei 2020 opnieuw de dochter gezien en vervolgens een
spoedverwijzing gemaakt voor de kinderarts met het verzoek om een systemische aanpak.
2.4 De dochter is op 26 mei 2020 door de kinderarts gezien, waarna zij diezelfde
dag is opgenomen in het H..
2.5 Op 27 mei 2020 heeft beklaagde telefonisch contact gehad met klager over de
opname de dochter.
2.6 Op 19 juni 2020 is de dochter ontslagen uit het ziekenhuis en is zij doorverwezen
naar I. (hierna: I.-kliniek).
3. De klacht
Klager verwijt beklaagde – samengevat – dat zij:
a. niets heeft gedaan met de zorgen en informatie die klager op woensdag 20 mei
2020 met haar heeft gedeeld;
b. geen invulling heeft gegeven aan haar medische zorgplicht door middel van het
zorgen voor de vereiste verwijzingen en de vereiste ingrepen;
c. hem geen informatie heeft gegeven over haar handelen.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft primair een beroep gedaan op de (gedeeltelijke) niet-ontvankelijkheid
van
klager en subsidiair de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. Ontvankelijkheid
5.1 Beklaagde stelt dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht voor zover
de klacht betrekking heeft op de aan de dochter geleverde zorg, omdat niet is gebleken
dat de dochter op de hoogte is van het indienen van de tuchtklacht en daarmee instemt.
Volgens beklaagde is instemming van de dochter nodig. Het College volgt dit standpunt
niet.
5.2 Het College is bevoegd tot kennisname van een schriftelijke klacht van een
rechtstreeks belanghebbende (art. 65 lid 1 sub a Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg).
Een rechtstreeks belanghebbende is in ieder geval de patiënt zelf, maar ook naaste
bloed- en aanverwanten, zoals ouders. Uit artikel 7:447 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek
vloeit voort dat een minderjarige patiënt vanaf zestien jaar zelf bevoegd is een klacht
in te dienen. Daarmee is de bevoegdheid om te klagen van de ouders/wettelijke vertegenwoordigers
van minderjarigen vanaf zestien jaar vervallen. Bij kinderen tot zestien jaar is het
uitgangspunt dat zij niet in staat zijn om hun belangen zelf te behartigen op dit
punt en daarom zijn in principe alleen de ouders/wettelijke vertegenwoordigers daartoe
bevoegd, zonder dat de instemming van de minderjarige patiënt nodig is (zie CTG
1 oktober 2013, ECLI:NL:TGZCTG:2013:110). De dochter was op het moment van het indienen
van de klacht 12 jaar oud. Klager is dus bevoegd om in zijn rol van wettelijk vertegenwoordiger
te klagen, zonder dat de dochter met het indienen van de klacht heeft ingestemd. Klager
kan dan ook worden ontvangen in alle klachtonderdelen.
5.3 Beklaagde schrijft in haar verweerschrift alleen in te gaan op de klachten
over het handelen tegenover klager en niet op de klachten over het handelen tegenover
de dochter. Desondanks heeft het College voldoende informatie ontvangen, in het klaag-
en het verweerschrift en het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, om weloverwogen
over alle klachtonderdelen te kunnen oordelen.
6. De beoordeling
6.1 Het College is van oordeel dat beklaagde niet kan worden verweten dat zij heeft
gehandeld in strijd met de zorg die zij klager behoorde te geven en zal de klacht
in al haar onderdelen ongegrond verklaren. Het College zal dit oordeel hieronder toelichten.
Klachtonderdeel a en b
6.2 De kern van de klacht is dat beklaagde volgens klager de dochter niet goed
heeft geholpen, omdat zij niet zou hebben gekeken naar de achterliggende problematiek
van de eetstoornis van de dochter en dat zij geen verwijzing heeft gegeven voor een
integraal medisch onderzoek. Het College deelt dit standpunt niet. Het College is
van oordeel dat beklaagde zorgvuldig heeft gehandeld en een juiste doorverwijzing
heeft gegeven.
6.3 Beklaagde heeft binnen een korte tijd (tussen 18 en 25 mei) de dochter tweemaal
gezien en klager eenmaal. Na het tweede contact met de dochter op 25 mei 2020, heeft
beklaagde een spoedverwijzing gemaakt voor de kinderarts met daarbij het verzoek om
een systemische aanpak, zoals overigens ook door klager gewenst. Deze verwijzing is
een zorgvuldige en adequate handelwijze geweest. Na onderzoek heeft de kinderarts
de diagnose anorexia nervosa gesteld (volgt uit het proces-verbaal van het mondelinge
vooronderzoek) en is de dochter doorverwezen naar de I.-kliniek. De I.- kliniek is
een kliniek die gespecialiseerd is in de behandeling van eetstoornissen. Zoals door
beklaagde in het vooronderzoek is verklaard, onderzoeken ze in deze kliniek ook de
onderliggende oorzaken van een eetstoornis - een onderzoek waar klager sterk op aandringt
- maar de behandeling is een lang traject. De dochter moet eerst meer op gewicht en
op krachten zijn voor er naar de onderliggende oorzaken gekeken (en daar waar nodig
aan gewerkt) kan worden. Naar het oordeel van het College is de doorverwijzing naar
de I.-kliniek een juiste en logische verwijzing, overigens zeker gelet op de wens
van klager dat naar de achterliggende oorzaak van de eetstoornis wordt gekeken. Deze
klachtonderdelen zijn dus ongegrond.
Klachtonderdeel c
6.4 Klager stelt dat beklaagde hem geen informatie heeft gegeven over haar handelen.
Beklaagde stelt dat zij in het consult met klager op 20 mei 2020 heeft besproken dat
zij de dochter op korte termijn weer zou zien en dat zij dan een gepast vervolgbeleid
in gang zou zetten, waarbij zij zou verzoeken om een brede kijk op de problematiek.
Dit heeft klager niet weersproken. Klager heeft in het vooronderzoek bevestigd dat
hij met beklaagde een goed gesprek had en dat zij goed uit elkaar gingen. Verder stelt
beklaagde dat zij klager heeft gebeld nadat zij op de hoogte was van de opname van
de dochter in het ziekenhuis. Ook dit heeft klager niet weersproken.
6.5 Onduidelijk is welke informatie klager verder van beklaagde had willen ontvangen
en wat klager in de communicatie met beklaagde heeft gemist. Ook dit klachtonderdeel
is dus ongegrond”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Zaak in het kort
4.1 Klager heeft een minderjarige dochter die kampt met (eet)problematiek.
Verweerster, destijds nog huisarts in opleiding, heeft klagers dochter twee keer op
consult
gezien (op 18 mei 2020 en 25 mei 2020). Na het tweede consult heeft verweerster de
dochter met spoed doorverwezen naar de kinderarts. Tussen deze consulten met de dochter
door heeft verweerster klager op consult gezien (20 mei 2020). Tijdens dat consult
is de (eet)problematiek van de dochter besproken. De kinderarts heeft vervolgens bij
de dochter
de diagnose anorexia nervosa gesteld, waarna de dochter diezelfde dag in het ziekenhuis
is opgenomen voor behandeling (26 mei 2020).
Standpunt klager
4.2 Klager wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht
in volle omvang (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
Standpunt verweerster
4.3 Verweerster heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om
het beroep te verwerpen.
Oordeel Centraal Tuchtcollege
4.4 Het Centraal Tuchtcollege komt in beroep tot het hetzelfde oordeel als het
Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hieronder verder toe.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd.
4.6 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2022 is dat debat voortgezet.
4.7 Klager is ontvankelijk in de klacht en het beroep. Het Centraal Tuchtcollege
acht klager bevoegd om over de behandeling van zijn dochter te klagen. Instemming
van de dochter is daarvoor niet nodig.
Het Centraal Tuchtcollege is bevoegd om kennis te nemen van een schriftelijke klacht
van een rechtstreeks belanghebbende (art. 65 lid 1 sub a Wet Beroepen Individuele
Gezondheidszorg). Een rechtstreeks belanghebbende is in ieder geval de patiënt zelf,
maar ook naaste bloed- en aanverwanten, zoals ouders. Uit artikel 447 lid 3 Wet op
de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) vloeit voort dat een minderjarige patiënt
pas vanaf zestien jaar zelf bevoegd is om een klacht in te dienen. De dochter van
klager is nog geen 16 jaar en wordt geacht nog niet in staat te zijn tot een behoorlijke
waarneming van haar belangen. Tot aan het bereiken van de leeftijd van 16 jaar zijn
in beginsel alleen haar ouders/wettelijke vertegenwoordigers bevoegd om een klacht
in te dienen over haar behandeling, zonder dat van haar instemming behoeft te blijken.
Klager heeft (samen met de moeder) het gezag over zijn dochter en is (mede) haar wettelijke
vertegenwoordiger en als zodanig bevoegd om over de behandeling van zijn dochter te
klagen. Dit betekent dat klager ontvankelijk is in de klacht en het beroep en dat
de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
4.8 Wat betreft de formulering van de klacht overweegt het Centraal Tuchtcollege
als volgt. Het is de tuchtrechter toegestaan om de ingediende klachten op overzichtelijke
en/of samenvattende wijze te formuleren. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel
dat de manier waarop het Regionaal Tuchtcollege de klacht in de beslissing heeft geformuleerd
voldoende recht doet aan de inhoud van de klachten die klager tegen verweerder heeft
ingediend. Het bezwaar van klager dat het Regionaal Tuchtcollege de essentie van zijn
klacht heeft gemist, namelijk - kort gezegd - dat verweerder zou hebben nagelaten
een behandeling in te zetten die was gebaseerd op medisch diagnostisch onderzoek,
is ongegrond. Dit blijkt ook uit de inhoudelijke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege.
4.9 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dat wat het Regionaal Tuchtcollege onder
‘6. De beoordeling’ heeft overwogen en neemt dat hier over. Evenals het Regionaal
Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat verweerster adequaat en
zorgvuldig heeft gehandeld door de dochter van klager naar de kinderarts te verwijzen
met het verzoek om een brede kijk op de problematiek en een systemische aanpak. Na
de verwijzing was het aan de kinderarts om vanuit de eigen expertise verdere invulling
te geven aan de behandeling van de dochter. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel
dat verweerster klager adequaat heeft geïnformeerd over het vervolgbeleid en over
de opname van de dochter in
het ziekenhuis.
4.10 Concluderend is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat verweerster niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is op alle onderdelen ongegrond.
4.11 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; B.J.M. Frederiks
en
R.A. van der Pol, leden-juristen en D. Coppoolse en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-
beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.