ECLI:NL:TGZCTG:2022:171 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1245
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:171 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-10-2022 |
Datum publicatie: | 31-10-2022 |
Zaaknummer(s): | C2022/1245 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klager heeft zich medio 2020 bij de huisartsenpraktijk waar de huisarts werkzaam is gemeld met een pijnlijke teen van zijn rechtervoet. Hij heeft sindsdien nog meermalen met voetklachten het spreekuur van de praktijk bezocht en telefonisch contact gehad met de praktijk. Op 11 augustus 2020 heeft klager het spreekuur van de huisarts bezocht. Ongeveer een maand later heeft hij zich laten overschrijven naar een andere praktijk. Klager verwijt de huisarts:1. Foutief handelen op 11 augustus 2020 en wat daaraan voorafging;2. De wijze waarop de praktijk is georganiseerd: de huisarts zorgt er met zijn maten niet voor dat patiënten met klachten waarvan de behandeling meer afspraken inhoudt dan één zitting, in voldoende mate worden opgevangen door één duidelijk aanspreekpunt binnen de praktijk. bij de overdracht en beoordeling van gegevens van een patiënt tussen de behandelaren heeft de praktijk haar organisatie niet op orde. zaken worden te veel zonder de juiste supervisie overgelaten aan assistenten en wisselende artsen, waardoor er voor patiënten een onveilige situatie kan ontstaan. op de website staat niet het BIG-nummer van de artsen vermeld. de huisarts heeft niet meer de beschikking over het medisch dossier van klager. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1245 van:
A., wonend in B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, werkzaam in B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. S.J. Muntinga, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 16 juni 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven
tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 maart 2021,
onder nummer E2021/3182, heeft dat college de klacht ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege
van 10 oktober 2022. Klager heeft via een digitale beeldverbinding deelgenomen aan
de zitting. Hij heeft voorafgaand aan de zitting spreekaantekeningen ingestuurd. De
huisarts is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S.J. Muntinga, voornoemd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 Klager is van 1996 tot 2020 patiënt geweest in de huisartsenpraktijk (verder
te noemen: praktijk) waar verweerder werkzaam is. Een collega van verweerder was de
‘vaste’ huisarts van klager.
2.2 Verweerder was sinds 2013 werkzaam in de maatschap die bestond uit drie maten
en een huisarts in dienst (HIDHA). Tevens was er een arts-assistent in opleiding tot
specialist (AIOS) werkzaam in de praktijk.
2.3 Op 21 juli 2020 heeft klager zich gemeld bij de praktijk in verband met een
pijnlijke teen van zijn rechtervoet. Op 22 juli 2020, 24 juli 2020 en 27 juli 2020
heeft klager in verband met (aanhoudende) voetklachten het spreekuur van de praktijk
bezocht. Op 31 juli 2020 en op 7 augustus 2020 heeft klager telefonisch contact gehad
met de praktijk.
2.4 Op 11 augustus 2020 heeft klager het spreekuur van verweerder bezocht.
2.5 Op 21 augustus 2020 heeft klager een mail gestuurd naar zijn ‘vaste’ huisarts.
Hierin heeft klager zijn onvrede beschreven over het consult op 11 augustus 2020 en
de praktijkvoering. Op 26 augustus 2020 is klager uitgenodigd voor een gesprek hierover
met alle maten.
2.6 Op 28 augustus 2020 heeft verweerder telefonisch contact gehad met klager waarin
de onvrede over het consult op 11 augustus 2020 is besproken.
2.7 Op 8 september 2020 werd met klager diens onvrede over de praktijkvoering besproken
in aanwezigheid van verweerder en zijn twee maten.
2.8 Klager heeft zich in september 2020 laten overschrijven naar een andere praktijk.
3. De klacht
Klager verwijt verweerder - zakelijk weergegeven -
1. het foutief handelen op 11 augustus 2020 en wat daaraan voorafging. Verweerder
heeft bij de behandeling niet voldaan aan zijn inspanningsverplichting;
2. de wijze waarop de praktijk is georganiseerd:
- verweerder zorgt er met zijn maten niet voor dat patiënten met klachten waarvan
de behandeling meer afspraken inhoudt dan één zitting, in voldoende mate worden opgevangen
door één duidelijk aanspreekpunt binnen de praktijk.
- bij de overdracht en beoordeling van gegevens van een patiënt tussen de behandelaren
heeft de praktijk haar organisatie niet op orde.
- zaken worden te veel zonder de juiste supervisie overgelaten aan assistenten
en wisselende artsen, waardoor er voor patiënten een onveilige situatie kan ontstaan.
- op de website staat niet het BIG-registratienummer van de artsen vermeld.
- verweerder heeft niet meer de beschikking over het medisch dossier van klager.
Ter onderbouwing van klachtonderdeel 1 (het foutief handelen op 11 augustus 2020 en
wat daaraan voorafging) voert klager het volgende aan.
3.1 Klager is op 21 juli 2020 met zijn rechtervoet in een rek blijven hangen.
Vervolgens is hij gevallen. Zijn voet werd zeer dik. De grote teen en de tweede teen
weken uit elkaar in een V-vorm. Hij heeft naar de Huisartsenpost gebeld en kreeg te
horen dat de beoordeling van de voet kon wachten tot de dag erna. Hij is toen gezien
door de HIDHA. Deze stelde voor de voet te tapen. In overleg met de assistente werd
nadien besloten daarvan af te zien. Op 24 juli 2020 werd klager opnieuw gezien. Ditmaal
door de AIOS.
Besloten werd tot het maken van een röntgenfoto. Op de röntgenfoto was een minimale
artrose van het MTP-1 gewricht te zien. Een fractuur werd niet beschreven. Op 27 juli
2020 werd klager wederom gezien door de AIOS. Er werd een CRP (ontstekingswaarde)
bepaald omdat de AIOS dacht aan een huidinfectie. Omdat klager geen koorts had en
de CRP niet erg verhoogd was, werd besloten af te wachten. Op verzoek van klager,
heeft de AIOS overleg gehad met de radioloog. Dit overleg leverde geen nieuwe gezichtspunten
op. Op 6 augustus 2020 heeft klager een specialist in een ziekenhuis waar hij onder
behandeling is, gevraagd naar zijn mening over de voet. Deze raadde aan een podotherapeut
te bezoeken. Omdat de loopklachten erger werden en de zwelling van de voet aanhield,
heeft klager op 7 augustus 2020 telefonisch contact opgenomen met de praktijk. Hij
werd te woord gestaan door de assistente. Hij vernam dat er een controle-afspraak
gepland stond bij verweerder op 11 augustus 2020. Na intern overleg deelde de assistente
hem mede dat in verband met een mogelijke lichte vorm van ontsteking, een kuur prednison
werd geadviseerd. Een recept hiervoor werd hem per e-mail toegestuurd. Omdat klager
dat te heftig vond heeft hij ibuprofen voorgesteld. Op 11 augustus 2020 werd klager
bij aankomst bij de praktijk naar buiten gestuurd. Dit in verband met corona. Via
een andere ingang werd hij naar binnen geroepen en naar een behandelkamer geleid.
In de hoek van de kamer stond een mobiele ventilator. Deze was op klager gericht.
Klager heeft toen aan verweerder gevraagd of dit wel verstandig was in coronatijd.
Hij kreeg als antwoord dat “hij geen tijd had”. Klager voelde zich door deze opmerking
onder druk gezet. Hij heeft geprobeerd kort aan te geven wat er was gebeurd. In de
ruimte was geen computer aanwezig om het journaal in te zien. Klager had de indruk
dat verweerder het journaal ook niet had gelezen. Om te bespreken dat klager gestopt
was met ibuprofen, kreeg hij niet de gelegenheid. Verweerder heeft klager vanuit de
deuropening en zonder dat er naar de voet is gekeken, te woord gestaan. Als optie
gaf verweerder aan om bij aanhoudende klachten een podotherapeut te bezoeken. Klager
is verbijsterd naar huis gegaan en is op zoek gegaan naar een nieuwe huisarts. Op
28 augustus 2020 is klager gebeld door verweerder en is het verloop van het consult
op 11 augustus 2020 besproken. Verweerder heeft aangegeven zijn behandeling te hebben
laten beïnvloeden door een emotioneel gesprek voorafgaand aan de behandeling van klager.
Verweerder heeft hiervoor excuses aangeboden.
Ter zitting heeft klager desgevraagd gemeld dat zich nadien geen nieuwe klachten met
betrekking tot zijn voet hebben geopenbaard. Klager blijft bij zijn standpunt dat
verweerder bij zijn behandeling op 11 augustus 2020 niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting.
Hij had niet alleen mogen afgaan op de informatie in het dossier maar klager zelf
medisch moeten onderzoeken.
Ter onderbouwing van klachtonderdeel 2 (de wijze waarop de praktijk is georganiseerd)
voert klager het volgende aan.
Klachten waarvan de behandeling meer afspraken inhoudt dan 1 zitting, in voldoende
mate wordt opgevangen door 1 duidelijk aanspreekpunt binnen de praktijk.
3.2 De praktijk voldeed niet aan de zorgplicht die een praktijk diende na te
komen.
Als voorbeeld heeft klager genoemd dat bij het maken van een afspraak bij de ‘eigen’
huisarts, hij zeker drie weken van tevoren moest bellen. Echte spoedgevallen werden
vrijwel altijd behandeld door hulpkrachten. Soms werden zaken afgehandeld door de
praktijkassistenten. Een duidelijk aanspreekpunt binnen de praktijk ontbrak.
Bij overdracht en beoordeling van gegevens van een patiënt tussen de behandelaren
heeft de praktijk haar organisatie niet op orde.
3.3 Voor de afspraak bij de podotherapeut heeft klager zijn dossier opgevraagd.
In dat dossier kwam hij een aantal zaken tegen die niet medisch van aard waren. Ook
stonden er onjuistheden in, was er sprake van onderrapportage en (veel) taalfouten.
Ter zitting heeft klager daar voorbeelden van gegeven. Klager heeft de praktijk gevraagd
de onjuistheden te schrappen. Dit verzoek werd aanvankelijk afgewezen omdat de gegevens
nodig waren voor de behandeling. En ook omdat er geen tijd was om het verzoek in behandeling
te nemen.
Op 21 augustus 2020 heeft klager zijn bezwaren tegen de afwijzing alsmede de behandeling
van verweerder op 11 augustus 2002 per e-mail onder de aandacht gebracht van zijn
vaste huisarts.
3.4 Op 8 september 2020 heeft klager een gesprek gehad met de maten van de praktijk.
Door verweerder werd het gesprek dwingend in de richting gestuurd van het aanpassen
van het dossier. Verweerder heeft klager geen ruimte geboden om zijn klachten over
de praktijk te bespreken. Hij heeft klager de mond gesnoerd. Met moeite kon klager
toch nog het een en ander kwijt aan de beide andere maten, zij het kort.
Zaken worden te veel zonder de juiste supervisie overgelaten aan assistenten en wisselende
artsen, waardoor er voor patiënten een onveilige situatie kan ontstaan.
3.5 Klager is van mening dat er in de praktijk te veel zonder de juiste supervisie
wordt overgelaten aan de assistentes en wisselende artsen. Hierdoor kan er een onveilige
situatie voor patiënten ontstaan.
Op de website staat niet het BIG-registratienummer van de artsen vermeld.
3.6 Klager heeft aangevoerd dat hij op 29 september 2020 geen BIG-nummers op de
website van verweerder c.q. van de artsen werkzaam in de praktijk zag staan. Wettelijk
gezien is dit een vereiste.
Verweerder heeft niet meer de beschikking over het medisch dossier van klager.
3.7 Tijdens de onderhavige tuchtprocedure heeft klager vernomen dat de praktijk
niet beschikt over het medisch dossier nu hij niet meer als patiënt staat ingeschreven.
Hij is van mening dat op grond van artikel 7:754 lid 4 BW een arts (dan wel de praktijk)
verplicht is om medische behandeldossiers voor de duur van twintig jaar te bewaren.
Van deze termijn kan alleen worden afgeweken als een patiënt erom vraagt het dossier
langer of korter te bewaren. Klager heeft de praktijk geen toestemming gegeven af
te wijken van de wettelijke bewaartermijn dan wel de gegevens te vernietigen. Wel
heeft hij zijn nieuwe huisarts toestemming gegeven het dossier bij de praktijk op
te vragen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder voert – zakelijk weergegeven – aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt.
Ad klachtonderdeel 1
Het foutief handelen op 11 augustus 2020 en wat daaraan voorafging.
4.1 Op 21 juli 2020 heeft klager een teen van zijn rechter voet gestoten. Op 22
juli 2020 heeft klager het spreekuur bezocht. Hij werd gezien door de HIDHA. Voorgesteld
werd de voet te tapen. Op 24 juli 2020 bezocht klager opnieuw het spreekuur in verband
met aanhoudende voetklachten. Hij werd gezien door de AIOS. Een CRP-meting wees uit
dat een ontsteking van de voet minder waarschijnlijk leek. Ook werd een röntgenfoto
gemaakt. Hierop was geen fractuur te zien. Een afwachtend beleid werd ingesteld. Op
27 juli 2020 werd de CRP-meting herhaald en werd de voet opnieuw door de AIOS geïnspecteerd
waarna een expectatief beleid werd ingesteld. Op 31 juli 2020 als ook op 7 augustus
2020 heeft klager telefonisch contact gehad met de praktijk in verband met zwelling
van de voet. Aan klager is prednison voorgeschreven. Klager heeft dit middel niet
gebruikt. Wel was klager op advies van een bevriend specialist gestart met ibuprofen.
Op 11 augustus 2020 heeft klager het spreekuur van verweerder bezocht. Het betrof
een evaluerend consult naar aanleiding van de ingezette medicatie. Voorafgaand aan
het consult heeft verweerder het dossier van klager doorgenomen in de spreekkamer.
Hij was op de hoogte van de diverse contacten van klager voor 11 augustus 2020, de
bevindingen en het beleid dat was ingezet. Het was verweerder tevens bekend dat bij
medische beeldvorming geen afwijkingen aan het licht waren gekomen. Ook was hij ervan
op de hoogte dat uitvoerig was overlegd met een radioloog. Vervolgens heeft verweerder
klager gezien in de behandelkamer. In verband met de vereiste afstand van 1,5 meter
is hij in de deuropening blijven staan. Verweerder heeft ervoor gekozen om niet met
klager in discussie te gaan aangaande richtlijnen met betrekking tot een ventilator
in coronatijd. Hij heeft aandacht gegeven aan de voetklacht. Hij heeft de voet op
dat moment niet onderzocht. Verweerder ging ervan uit dat het geen meerwaarde zou
hebben. Klager heeft hem verteld dat hij de voorgeschreven prednison niet had gebruikt.
Wel was hij begonnen met ibuprofen. De klachten waren daarmee verminderd. Verweerder
heeft klager geadviseerd om de ibuprofen te continueren. Ook heeft hij klager geadviseerd
om een podotherapeut te raadplegen. Hiermee was klager het eens. Na het consult van
11 augustus 2020 is klager niet meer in de praktijk geweest in verband met zijn voetklachten.
Van progressie of ernstige complicaties heeft klager geen melding gemaakt. Verweerder
heeft zowel tijdens het telefoongesprek met klager, als in zijn schriftelijk verweer
en ter zitting aangegeven dat hij het betreurt dat hij het begin van het consult op
11 augustus 2020 niet anders heeft ingeleid. Het was beter geweest dat hij op een
andere wijze had gereageerd op de opmerking van klager met betrekking tot de ventilator.
Ad klachtonderdeel 2
De wijze waarop de praktijk is georganiseerd.
Klachten waarvan de behandeling meer afspraken inhoudt dan 1 zitting, in voldoende
mate wordt opgevangen door 1 duidelijk aanspreekpunt binnen de praktijk.
4.2 Als een patiënt naar de praktijk belt, kan hij aangeven door welke arts hij
gezien wil worden. Bij volgende contacten betreffende dezelfde episode wordt ernaar
gestreefd dat de patiënt door de eerdere arts wordt gezien. De patiënt kan aangeven
dat hij door een andere arts gezien wil worden. Indien de eerdere arts afwezig is
en een consult niet kan wachten, wordt de patiënt gezien door de ‘spoedarts’. Dit
is een arts uit de praktijk. De patiënten zijn hiervan op de hoogte. Zij krijgen van
de assistente te horen bij welke arts ze komen. Indien de patiënt dit niet wil, kan
hij op eigen verantwoording, op een ander tijdstip bij de ‘eigen’ huisarts een afspraak
maken. Klager is door meerdere artsen gezien. Dit is wellicht vervelend voor hem geweest.
Maar dit heeft geen gevolg gehad voor de kwaliteit en continuïteit van zorg.
De bevindingen en het beleid zijn duidelijk in het dossier genoteerd. Verweerder was
op 11 augustus 2020 volledig op de hoogte van het beloop van de klachten, het ingezette
beleid en het overleg dat had plaatsgevonden.
4.3 Dagelijks vindt op een vast tijdstip in de praktijk structureel overleg plaats
tussen de assistentes, alle artsen en praktijkondersteuners (POH). Ook gedurende de
dag mogen artsen bij onduidelijkheden gestoord worden en kan ondersteuning worden
gevraagd. In de ochtenduren is er altijd een arts aanwezig in het callcentrum om vragen
te beantwoorden en de assistentes te ondersteunen. De artsen zijn laagdrempelig toegankelijk
voor de assistentes. De assistentes werken protocollair. De praktijk wordt periodiek
getoetst door middel van
NHG-praktijkaccreditatie. Als opleidingspraktijk vindt er ook periodiek visitatie
plaats vanuit een universiteit. Daarnaast heeft de praktijk op eigen initiatief in
juni 2020 een uitvoerige praktijkscan laten uitvoeren die als ruim voldoende werd
beoordeeld.
Bij de overdracht en beoordeling van gegevens van een patiënt tussen de behandelaren
heeft de praktijk haar organisatie niet op orde.
4.4 Een dossier dient de kwaliteit en continuïteit van zorg. Het dossier van klager
voldeed hieraan. Er was geen sprake van enige onzorgvuldigheid. Duidelijk kon worden
opgemaakt welke bevindingen er waren en welk beleid bij klager was ingezet.
4.5 Klager heeft op 21 augustus 2020 een e-mail gestuurd naar de collega van verweerder.
In deze e-mail heeft klager zijn onvrede geuit over de praktijkvoering. Het betrof
de (wijze van) verslaglegging van het dossier waarmee klager het niet eens was. De
passages waarop de kritiek betrekking had, betroffen niet de consulten waarbij verweerder
betrokken was geweest. Op 26 augustus 2020 is klager uitgenodigd voor een gesprek
met alle maten van de praktijk. Op 8 september 2020 vond het gesprek plaats. Gezamenlijk
heeft men toen het dossier van klager doorgelopen en gekeken wat er verwijderd kon
worden. De aanpassingen zijn direct doorgevoerd. Daarna is het dossier door klager
gecontroleerd en is het dossier naar de nieuwe huisarts van klager gezonden.
Zaken worden te veel zonder de juiste supervisie overgelaten aan assistenten en wisselende
artsen, waardoor er voor patiënten een onveilige situatie kan ontstaan.
4.6 Het is verweerder niet duidelijk op welke specifieke situatie(s) klager doelt.
Op de website staat niet het BIG-registratienummer van de artsen vermeld.
4.7 Ter zitting heeft verweerder gemeld dat hij de BIG-nummers van de artsen van
de praktijk op de website heeft laten plaatsen.
Verweerder heeft niet meer de beschikking over het medisch dossier van klager.
4.8 De huisarts is verplicht een medisch dossier aan te leggen en bij te houden.
Dit dossier dient in beginsel tot 20 jaar na de laatste wijziging die in het dossier
heeft plaatsgevonden te worden bewaard. Of zoveel langer als redelijkerwijs uit de
zorg van een goed hulpverlener voortvloeit.
4.9 Als de patiënt een nieuwe huisarts kiest, is het met het oog op de continuïteit
van zorg van belang dat het medisch dossier wordt overgedragen aan de nieuwe huisarts.
Met de overdracht van het dossier naar de opvolgend huisarts, wordt ook de wettelijke
bewaarplicht van de oude huisarts ten aanzien van het dossier overgedragen.
5. De overwegingen van het college
Het college overweegt ten aanzien van beide klachtonderdelen als volgt.
Klachtonderdeel 1
Het foutief handelen op 11 augustus 2020 en wat daaraan voorafging.
5.1 Klager verwijt verweerder dat hij op 11 augustus 2020 foutief heeft gehandeld.
Het college kan op basis van de verstrekte informatie niet tot deze conclusie komen.
Het college stelt vast dat klager op 11 augustus 2020 de praktijk bezocht voor een
consult naar aanleiding van de ingezette medicatie. Klager heeft aangegeven ervan
uit te gaan dat verweerder zijn dossier voorafgaand aan het consult niet heeft ingezien.
Daartegenover heeft verweerder aangegeven dat hij dat zoals gebruikelijk wel heeft
gedaan. De enkele omstandigheid dat er geen computer in de ruimte aanwezig was, maakt
niet dat het aannemelijk is dat verweerder het dossier niet heeft ingezien. Het college
gaat er daarom vanuit dat verweerder het dossier heeft ingezien en ermee bekend was
dat er bij medische beeldvorming geen afwijking (fractuur) aan het licht was gekomen.
Ook wist hij dat over de uitslag overleg had plaatsgevonden met een radioloog. Vast
staat dat klager heeft aangegeven dat zijn klachten waren verminderd door het gebruik
van de medicatie. Ook ter zitting heeft klager laten weten dat er op dat moment geen
nieuwe feiten of alarmsignalen waren. Verweerder mocht klager gezien het voorgaande
adviseren om het gebruik van de ingezette medicatie voort te zetten en bij aanhoudende
klachten een podotherapeut te raadplegen.
Voor de aanvang van het consult heeft verweerder zijn excuses aangeboden. Dit handelen
is bovendien niet van dien aard geweest dat dit een tuchtrechtelijk verwijt oplevert.
Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel 2
Dit klachtonderdeel valt uiteen in vijf subonderdelen.
Klachten waarvan de behandeling meer afspraken inhoudt dan 1 zitting, in voldoende
mate wordt opgevangen door 1 duidelijk aanspreekpunt binnen de praktijk.
5.2 Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting inzicht gegeven in de
organisatie van de praktijk. Het is het uitgangspunt van verweerder (en van de praktijk)
dat een patiënt bij volgende consulten betreffende dezelfde ziekte-episode door de
vaste huisarts wordt gezien. Dat dit niet in alle gevallen mogelijk is, kan verweerder
niet tuchtrechtelijk worden verweten. Dit subonderdeel van de klacht oordeelt het
college daarom ongegrond.
Bij overdracht en beoordeling van gegevens van een patiënt tussen de behandelaren
heeft de praktijk haar organisatie niet op orde.
5.3 Wat betreft het verwijt van klager dat verweerder niet heeft voldaan aan
de dossierplicht c.q. dat bij overdracht en beoordeling van gegevens van een patiënt
tussen behandelaren de praktijk haar organisatie niet op orde heeft, oordeelt het
college ook deze subklacht ongegrond. Het primaire doel van de dossierplicht is een
goede hulpverlening aan de patiënt. Een zorgvuldig bijgehouden medisch dossier is
van belang voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg voor de patiënt. De arts,
maar bijvoorbeeld ook de waarnemer,
de opvolgend arts en andere zorgverleners die bij de behandeling betrokken zijn, moeten
uit het dossier kunnen begrijpen wat de medische achtergrond en situatie van de patiënt
is.
Daaraan is door verweerder voldaan. Dat er sprake is van taalfouten en, naar de mening
van klager onderrapportage, betekent niet dat de dossiervoering onder de maat is en
dat om die reden de organisatie van de praktijk niet op orde is. Overigens is klager
op deze twee laatste punten tegemoetgekomen. De door klager gewenste correcties zijn
doorgevoerd alvorens het dossier is gestuurd naar de opvolgend behandelaar.
Zaken worden te veel zonder de juiste supervisie overgelaten aan assistenten en wisselende
artsen, waardoor er voor patiënten een onveilige situatie kan ontstaan.
5.4 Klager verwijt verweerder dat zaken te veel zonder de juiste supervisie zijn
overgelaten aan de assistenten en aan wisselende artsen. Hierdoor zou er een onveilige
situatie voor patiënten hebben kunnen ontstaan. Dit verwijt heeft klager onvoldoende
onderbouwd en is om die reden niet vast komen te staan. Het college verklaart deze
subklacht ongegrond.
Op de website staat niet het BIG-registratienummer van de artsen vermeld.
5.5 Vanaf 1 januari 2021 moeten artsen en andere BIG-geregistreerde zorgverleners
hun BIG-registratienummer verplicht vermelden als erom wordt gevraagd. Ook moeten
ze hun BIG-registratienummer dan vermelden op professionele websites en onder professionele
e-mailondertekeningen. De bedoeling was aanvankelijk om deze wijziging per april 2019
in te voeren, maar daarover ontstond veel ophef. Hierop werd een consultatieronde
gehouden over het ontwerpbesluit. Vanwege de corona-crisis werd de datum van invoering
verschoven naar 1 januari 2021.
5.6 Toen klager op 29 september 2020 de website raadpleegde, was het nog niet verplicht
om het BIG-registratienummer op de website te vermelden. Inmiddels heeft verweerder
de BIG-registratienummers van de artsen op de website van de praktijk geplaatst. Uit
de stukken blijkt bovendien niet dat klager door het ontbreken van de BIG-registratienummers
op de website is geraakt in een concreet aan de individuele gezondheidszorg gerelateerd
eigen belang. Het college acht dit subonderdeel van de klacht ook ongegrond.
Verweerder heeft niet meer de beschikking over het medisch dossier van klager.
5.7 Ingevolge artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient een arts ten
behoeve van elke patiënt die wordt behandeld een medisch dossier in te richten. Het
dossier dient (in beginsel) voor de duur van 20 jaren na de laatste wijziging daarin
te worden bewaard (artikel 7:754 lid 4 BW).
5.8 In de KNMG-handreiking ‘Overdracht patiëntendossier bij verandering van huisarts’
(Utrecht: KNMG, juni 2020 pagina 12) en de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’
(KNMG, april 2021 pagina 39 en 40), is bepaald dat op dit beginsel een uitzondering
wordt gemaakt voor die gevallen waarin de patiënt zich onder behandeling stelt bij
een andere zorgverlener en het medisch dossier aan de opvolgend zorgverlener wordt
overgedragen. In dat geval draagt de oorspronkelijke arts - met toestemming van de
patiënt - (de inhoud van) het medisch dossier over aan een nieuwe arts. Dit vloeit
voort uit de zorg van een goed hulpverlener. Dit is bepaald met het oog op de continuïteit
van de zorg. Met de overdracht van het dossier naar de opvolgend huisarts, wordt ook
de wettelijke bewaarplicht van de oude huisarts ten aanzien van het dossier overgedragen.
De nieuwe arts bewaart het volledige dossier gedurende de wettelijke bewaartermijn.
Gezien het voorgaande acht het college ook deze subklacht ongegrond.
Nu de klachtonderdelen geen doel treffen, zal het college de klacht ongegrond verklaren.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave betreft de voor deze zaak relevante feiten.
4. Beoordeling van het beroep
Standpunt klager
4.1 Klager wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht
in volle omvang (her)beoordeelt en alsnog gegrond verklaart.
Standpunt huisarts
4.2 De huisarts heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om
het beroep te verwerpen.
Oordeel Centraal Tuchtcollege
4.3 Het Centraal Tuchtcollege komt in beroep tot het hetzelfde oordeel als het
Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hieronder verder toe.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.5 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2022 is dat debat voortgezet.
4.6 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen
dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt deze beschouwingen
en beslissingen integraal over. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat niet
is gebleken van zodanig onzorgvuldig handelen dat de huisarts daarvan een tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt. De huisarts heeft tijdens het consult op 11 augustus 2020
de voet van klager niet onderzocht en heeft daarvoor zijn redenen gegeven. Dat de
huisarts de voet had kunnen onderzoeken, maakt nog niet dat het achterwege laten daarvan
tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verder leidt hetgeen klager heeft aangevoerd over
de wijze waarop de praktijk van de huisarts is georganiseerd niet tot de conclusie
dat de praktijkvoering niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De huisarts
heeft aangegeven dat de praktijk zo is georganiseerd dat de continuiteit van de zorg
is gewaarborgd. De audit vorig jaar van de NHG praktijk accreditatie en de visitatie
vanuit de Universiteit Maastricht hebben beide een uitstekende beoordeling opgeleverd.
4.7 De conclusie is dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht terecht in alle onderdelen ongegrond verklaard.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter;
E.F. Lagerwerf-Vergunst en Y. Buruma, leden juristen en J. van Krimpen en
M.G.M. Smid-Oostendorp, leden beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.