ECLI:NL:TGZCTG:2022:17 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.1045
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2022 |
Datum publicatie: | 19-01-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021.1045 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Vader en moeder zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en hebben het gezamenlijke gezag over hun dochtertje. De moeder heeft na een ongelukkige val van haar dochtertje in de speeltuin met haar dochtertje de huisarts bezocht. De beklaagde huisarts heeft het dochtertje behandeld. De klacht houdt in dat de huisartsenpraktijk klager niet op de hoogte stelt van ernstige meldingen over zijn dochter terwijl hij ook het gezag heeft. Het Regionaal Tuchtcollege overweegt dat er geen sprake was van een ingrijpende medische behandeling van klagers dochtertje, zodat de huisarts mocht uitgaan van de veronderstelde toestemming van klager voor die behandeling en de huisarts klager niet daarover niet speciaal hoefde te informeren. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021.1045 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, (destijds) werkzaam te B., beklaagde in beide instanties, gemachtigde:
mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat en verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand
te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 3 november 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
14 mei 2021, onder nummer 2020/243, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond
verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 3 december 2021. Klager is verschenen. Ook de huisarts was aanwezig, bijgestaan
door mr. Van Oosterhout.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Verweerder was werkzaam als huisarts in een praktijk waar meerdere huisartsen
werkzaam zijn. Inmiddels heeft hij zijn praktijk neergelegd.
2.2. Klager en zijn ex-echtgenote zijn de ouders van hun minderjarige dochter,
D.. Naar aanleiding van gemelde zorgen heeft Veilig Thuis onderzoek gedaan, welk onderzoek
per brief van 9 april 2018 is afgesloten met als uitkomst dat de casus zou worden
voorgelegd aan het adviesteam van de Raad voor de Kinderbescherming.
2.3. Per brief van gelijke datum is ook verweerder hierover geïnformeerd en is
verweerder door Veilig Thuis ook geïnformeerd dat hij als huisarts zou worden bericht
over de conclusie van het onderzoek, het gegeven advies en de gemaakte afspraken.
2.4. Op 11 september 2018 is de minderjarige dochter van klager bij de huisartsenpost
geweest nadat zij met haar neus tegen een klimrek gevallen was. De volgende dag is
zij op consult bij verweerder geweest. In het dossier staat genoteerd:
“12-09-2018
S gisteren bij HAP ivm neustrauma, moest vandaag retour eigen ha.
Nog steeds wat moeite met ademen.
Zit in de wachtkamer.
O ademt door de neus, lijkt amper pijn te hebben, licht hematoom rond neusrug. stand
symmetrisch mediaan, septem geen hematoom en rechtstand.
E neustrauma
P geen neusfractuur. gunstig, exp. uitleg aan moeder.”
2.5. Uit de door klager overgelegde uitdraai van het gedeeltelijke medisch dossier
van zijn dochter blijkt dat zijn dochter, afgezien van het consult op 12 september
2018, niet bij verweerder op het spreekuur is geweest.
3. De klacht en het standpunt van klager
3.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat de huisartsenpraktijk klager niet
op de hoogte stelt van ernstige meldingen over zijn dochter. Uit documenten blijkt
onder andere dat zijn dochter meermalen voor beschadiging in het gezicht bij de huisarts
is geweest.
3.2. Ter onderbouwing van zijn klacht stelt klager dat verweerder als behandeld
arts verondersteld mag worden op de hoogte zijn van het dossier van zijn dochter en
hetgeen zich bij collega’s van dezelfde praktijk afspeelt. Het moet dus ook bekend
zijn dat de dochter een vader heeft waarvan zij bovendien wordt geïsoleerd. Verweerder
heeft zich laten beïnvloeden door de moeder van zijn dochter en instanties terwijl
klager als ouder verwacht dat het belang van zijn dochter voorop staat.
Aan de moeder van zijn dochter worden zonder enige kanttekening gegevens verstrekt
over zijn dochter. Wanneer klager informatie vraagt, wordt duidelijk de legitimiteit
van zijn verzoek in twijfel getrokken. Er zijn bewust geen gegevens aan hem verstrekt.
Men is duidelijk beïnvloed door andere partijen, aldus steeds klager.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder ‘binnen de grenzen van
een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd; of hij voldoende
zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Daar komt bij dat in het tuchtrecht persoonlijke
verwijtbaarheid uitgangspunt is en dat de toetsing van het handelen van verweerder
moet plaatsvinden in het licht van wat hem op het moment van zijn handelen bekend
was en bekend kon zijn.
5.3. Het college stelt vast dat verweerder klagers dochter maar één maal, op
12 september 2018, heeft gezien. Dat verweerder op enige andere wijze bij enig verzoek
van klager, bij enig bezoek of enige behandeling van klagers dochter is betrokken
of betrokken had moeten zijn, of daar op enigerlei wijze verantwoordelijkheid voor
heeft gedragen is het college niet gebleken.
5.4. In dat licht bezien overweegt het college, voor zover klager meer in het
algemeen bedoelt te klagen dat ten onrechte aan hem geen gegevens over zijn dochter
worden verstrekt en de legitimiteit van zijn verzoek om informatie in twijfel wordt
getrokken, terwijl aan de moeder van zijn dochter zonder enig voorbehoud wèl informatie
wordt verstrekt, het volgende. Uit de door klager overgelegde uitdraai van een gedeelte
van het medisch dossier van zijn dochter kan het college afleiden dat klager kennelijk
op 4 oktober 2019 bij de huisartsenpraktijk heeft gevraagd het medisch dossier van
zijn dochter te willen ontvangen en dat een collega van verweerder heeft ingestemd
met een uitdraai van de visitekaart. Dat verweerder op enige wijze ten onrechte geen
informatie over de dochter van klager heeft gegeven, heeft klager onvoldoende gesteld
en is het college overigens ook niet gebleken.
5.5. Voor zover klager met zijn klacht meer in het bijzonder bedoelt te klagen
over het – kennelijk – niet-informeren over de verwondingen en de behandeling van
zijn dochter naar aanleiding van haar val tegen het klimrek door verweerder, merkt
het college het volgende op. De dochter van klager werd tijdens haar bezoek aan het
spreekuur van verweerder op 12 september 2018 vergezeld door haar moeder, die eveneens
het gezag over de dochter heeft. Anders dan klager, is het college van oordeel dat
er, gelet op de aantekeningen in het medisch dossier, geen sprake was van een ernstige
beschadiging in het gezicht en dat er geen sprake was van een ingrijpende behandeling,
waar vader als gezaghebbende ouder toestemming voor had moeten geven en (dus) over
geïnformeerd had moeten worden. Verweerder mocht er daarom van uitgaan – in het belang
van de dochter van klager – dat sprake was van veronderstelde toestemming van klager
en dat de moeder van de dochter hem zou informeren. De verantwoordelijkheid om met
elkaar te overleggen en elkaar te informeren over een medische behandeling van hun
dochter ligt primair bij klager en de moeder van zijn dochter zelf.
5.6. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerder
kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van
de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De huisarts verzoekt het Centraal Tuchtcollege om klager niet-ontvankelijk te verklaren,
omdat de klacht niet voldoet aan de eisen van artikel 65 Wet op de beroepen in de
individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en artikel 4 Tuchtrechtbesluit. Volgens de huisarts
is de klacht niet rechtstreeks aan de huisarts gericht, maar in zijn algemeenheid
gericht tegen de huisartsenpraktijk en heeft klager niet concreet gemaakt wat hij
de huisarts persoonlijk als BIG-geregistreerde huisarts verwijt.
Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft klager voldoende duidelijk toegelicht
tegen wie de klacht zich richt (de huisarts) en wat de klacht inhoudt. Klager is dan
ook ontvankelijk.
5. Beoordeling van het beroep
5.1 Klager wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht
in volle omvang (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
5.2 De huisarts heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om
het beroep te verwerpen.
5.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
5.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2021 is dat debat voortgezet.
5.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
5.6 Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dat wat het Regionaal Tuchtcollege
onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen en neemt dat over. De huisarts is in de
uitoefening van zijn functie gehouden aan onder meer de KNMG-wegwijzer dubbele toestemming
gezagdragende ouders voor de behandeling van minderjarige kinderen’ (versie 28 oktober
2011), de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) en aan de tuchtrechtspraak.
Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de huisarts uit mocht gaan van de
veronderstelde toestemming van klager als mede-gezagdragende ouder voor de behandeling
van klagers dochtertje toen klagers (ex-)echtgenote op 12 september 2018 met haar
op consult kwam na de val tegen een klimrek. De behandeling die klagers dochtertje
heeft gekregen (zie de aantekening in het medisch dossier onder 2.4 weergeven) kan
niet worden aangemerkt als een ingrijpende medische behandeling. Er was voor de huisarts
op basis daarvan dan ook geen verplichting om klager daarover uit eigen beweging te
informeren.
5.7 In aanvulling daarop overweegt het Centraal Tuchtcollege dat ook verder niet
is gebleken dat de huisarts onzorgvuldig heeft gehandeld. In het bijzonder is op geen
enkele wijze gebleken dat de huisarts een ‘haatcampagne’ tegen klager is gestart,
zoals klager ter zitting in beroep heeft betoogd. De huisarts was via het medisch
dossier weliswaar op de hoogte van de informatie die Veilig Thuis over klager en diens
thuissituatie aan de huisartsenpraktijk had gestuurd, maar de huisarts heeft ter terechtzitting
in beroep verklaard dat hij daar geen verdere actie op heeft ondernomen (richting
klager of instanties). Het - eenmalige - consult van 12 september 2018 met klagers
dochtertje gaf daartoe geen aanleiding. Het Centraal Tuchtcollege ziet geen reden
om daaraan te twijfelen.
5.8 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van
oordeel is dat de huisarts geen verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel
47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
5.9 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
6. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; M.P. den Hollander
en
R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en M.K. Dees en F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten
en D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.