ECLI:NL:TGZCTG:2022:162 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1241
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:162 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-10-2022 |
Datum publicatie: | 05-10-2022 |
Zaaknummer(s): | C2022/1241 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde. De klacht betreft de, inmiddels overleden, tante van klaagster, hierna: patiënte. Klaagster heeft eerder een klacht over de behandeling van patiënte tegen verweerster ingediend maar de mentor van patiënte wilde die klacht destijds niet voortzetten en klaagster is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Na het overlijden van patiënte heeft klaagster de klacht, inhoudelijk hetzelfde maar iets anders omschreven, nog een keer ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster opnieuw niet-ontvankelijk verklaard en ook het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat het uitgangspunt dat klaagster als nabestaande met haar huidige klacht de wil van patiënte uitdrukt in dit geval niet geldt. Het college verwerpt het beroep van klaagster en gelast publicatie van de beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
zaaknummer Centraal Tuchtcollege: C2022/1241
zaaknummer Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven: E2021/2488
beslissing in de zaak van:
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
C., specialist ouderengeneeskunde, werkzaam in B.,
verweerster in beide instanties, hierna: de arts,
gemachtigde: mr. J.F. Groen, advocaat in Eindhoven.
1. Procesverloop
Klaagster heeft op 17 maart 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven een klacht
ingediend tegen de arts. Dat college heeft de klacht in zijn beslissing van
16 februari 2022 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klaagster heeft tegen die
beslissing beroep ingesteld. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Van klaagster zijn nadien nog aanvullende stukken ontvangen.
De zaak is in beroep behandeld op de zitting van 22 augustus 2022. Klaagster en de
arts zijn beiden op zitting verschenen. Tijdens de zitting werd klaagster bijgestaan
door mevrouw D. en de arts door haar gemachtigde, mr. Groen voornoemd.
Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht en hebben daarbij
gebruik gemaakt van notities. Het Centraal Tuchtcollege heeft een kopie van die notities
ontvangen.
2. Waar gaat deze zaak over?
2.1 De klacht heeft betrekking op de overleden tante van klaagster (hierna: patiënte),
die vanaf 8 mei 2015 tot haar overlijden op 2 januari 2021 verbleef in de instelling
waar de arts als specialist ouderengeneeskunde werkzaam is. De arts was die hele periode
de behandelend arts van patiënte.
2.2 Klaagster was contactpersoon voor de zorgverleners en is door de rechtbank
op 13 augustus 2015 voor de duur van zes maanden tot mentor van patiënte benoemd.
Voor dezelfde periode is daarnaast een besloten vennootschap tot bewindvoerder over
de goederen van patiënte benoemd. Op 10 februari 2016 heeft de rechtbank de tijdelijke
benoeming van de bewindvoerder gewijzigd in een benoeming voor onbepaalde tijd, klaagster
geschorst als mentor en de bewindvoerder tot tijdelijk mentor van patiënt benoemd.
Tenslotte heeft de rechtbank klaagster op 20 april 2016 ontslagen als mentor en de
bewindvoerder definitief benoemd tot mentor van patiënte. Het mentorschap is met het
overlijden van patiënte geëindigd.
2.3 Klaagster heeft eerder, op 5 februari 2016, bij het Regionaal Tuchtcollege
in Eindhoven een klacht tegen de arts ingediend (hierna: de eerste klacht). De eerste
drie klachtonderdelen ((1) onvoldoende opkomen voor de belangen van patiënte, (2)
medisch onzorgvuldig handelen en (3) niet meewerken aan een second opinion) van de
eerste klacht betroffen de behandeling van patiënte. In die klachtonderdelen is klaagster
door het Regionaal Tuchtcollege bij beslissing van 28 september 2016 onder nr. 1616
niet-ontvankelijk verklaard omdat de mentor en niet klaagster patiënte in en buiten
rechte vertegenwoordigt bij rechtshandelingen in aangelegenheden betreffende haar
verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. De mentor had schriftelijk laten
weten dat zij de klacht niet wilde voortzetten. Het Centraal Tuchtcollege heeft deze
beslissing bij beslissing van 28 maart 2017 onder nummer C2016.436 bevestigd.
2.4 Het vierde klachtonderdeel van de eerste klacht betrof het contact van de arts
met klaagster zelf. Dit deel van de klacht is door het Regionaal Tuchtcollege bij
beslissing van 8 maart 2017 onder nummer 16173 ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege
heeft deze beslissing bij beslissing van 7 december 2017 onder nummer C2017.142 vernietigd,
het klachtonderdeel gegrond verklaard, maar bepaald dat aan de arts geen maatregel
werd opgelegd omdat in deze zaak sprake was van een niet eerder expliciet toegepaste
norm.
2.5 Met de nu in deze zaak ingediende klacht (hierna ook: de huidige klacht) wil
klaagster de eerder ingediende klacht opnieuw aan de tuchtrechter voorleggen. Voor
de huidige klacht heeft klaagster de volgende vijf onderdelen geformuleerd: (1) dwangverpleging,
(2) in stand houden verkeerde diagnose, (3) ernstige nalatigheid, (4) niet verlenen
van noodzakelijke medische zorg en (5) onzorgvuldig medisch handelen. Daarnaast klaagt
klaagster weer over de wijze waarop de arts met haar, als naaste betrekking van patiënte,
heeft gecommuniceerd.
2.6 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de huidige klacht kennelijk niet-ontvankelijk
verklaard. Voor wat betreft de behandeling van patiënte is dat omdat klaagster niet
kan worden aangemerkt als klachtgerechtigd en waar het de wijze van communiceren met
klaagster zelf betreft is dat omdat over deze klacht al eerder is geoordeeld.
2.7 De bedoeling van het beroep van klaagster is dat zij door het Centraal Tuchtcollege
alsnog in haar huidige klacht wordt ontvangen en dat het college die klacht vervolgens
gegrond verklaart.
3. Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
3.1 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep van klaagster hierna bespreken. De
conclusie zal zijn dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in stand blijft.
Beslissing in de zaak met nummer C2021/1083 - geen bijzondere omstandigheden
3.2 Het Centraal Tuchtcollege heeft onlangs het beroep behandeld van een door klaagster
ingediende klacht tegen een klinisch geriater. Deze klacht had ook betrekking op patiënte
en het Centraal Tuchtcollege heeft in zijn beslissing van 13 april 2022 met nummer
C2021/1083, anders dan het college in eerste aanleg, beslist dat klaagster in deze
klacht kan worden ontvangen. Het Centraal Tuchtcollege heeft daarbij overwogen dat
het recht van een naaste betrekking van een overledene om een klacht in te dienen
berust op een klachtrecht dat is afgeleid van de algemeen veronderstelde wil van de
overledene. Het indienen van een klacht door een naaste betrekking rechtvaardigt het
oordeel dat die de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. Dit kan anders zijn
in het geval er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan
te twijfelen. Het Centraal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat dat laatste in die zaak
niet het geval was.
3.3 De klacht betrof een door de klinisch geriater vóór 10 februari 2016 gestelde
diagnose. Uit een brief van de mentor aan het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven
van 2 juni 2016 blijkt dat zij niet bekend was met de situatie zoals die was ten tijde
van het volgens klaagster klachtwaardig handelen van de klinisch geriater en dat zij
om die reden niet bij de klachtprocedures betrokken wilde zijn. Ook vermeldt de mentor
in deze brief dat patiënte aan haar heeft aangegeven dat ze tevreden is over haar
verzorging en dat haar nieuwe woonsituatie haar bevalt.
3.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft overwogen dat het feit dat patiënte volgens
de mentor niet ontevreden was over haar verzorging niet betekent dat een tuchtklacht
over de eerder gestelde diagnose niet in overeenstemming is met de veronderstelde
wil van patiënte. Het college heeft vervolgens geoordeeld dat moet worden aangenomen
dat klaagster met het indienen van de klacht de veronderstelde wil van patiënte uitdrukt
en de zaak voor verdere behandeling terugverwezen naar het Regionaal Tuchtcollege
in Amsterdam.
In deze zaak zijn er wèl bijzondere omstandigheden
3.5 Anders dan in de hiervoor beschreven zaak met nummer C2021/1083 oordeelt het
Centraal Tuchtcollege dat in de nu voorliggende zaak wèl sprake is van bijzondere
omstandigheden die aanleiding geven voor twijfel of klaagster met deze klacht de wil
van patiënte vertegenwoordigt. Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
3.6 Zowel de eerste klacht als de huidige klacht betreffen de behandeling en verzorging
van patiënte en het niet meewerken aan een second opinion waardoor de, naar klaagster
stelt verkeerde, diagnose in stand is gebleven. De beide klachten zijn inhoudelijk
hetzelfde. Het feit dat klaagster de klachtonderdelen in de huidige klacht iets anders
heeft geformuleerd dan in de eerste klacht maakt dat niet anders. Blijkens het proces-verbaal
van het mondeling vooronderzoek zoals dat bij het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven
op 29 november 2021 is gehouden heeft klaagster desgevraagd ook nadrukkelijk aangegeven
dat het haar bedoeling is met deze procedure de klachten die zij eerder heeft ingediend
opnieuw in te dienen.
3.7 Door de arts is een mail van de mentor van 23 oktober 2017 overgelegd, die
de mentor naar aanleiding van de eerste klacht heeft geschreven. De inhoud van de
mail luidt:
“Klachten die gericht zijn aan specialist ouderengeneeskunde C., werkzaam op de E.
in F., ondersteun ik niet.
Mijn cliënt, mevr. G., wonende op de E., heeft een juiste en goede woonsetting. Mevrouw
zelf is tevreden over haar huidige woonplek, ik heb hier regelmatig gesprekken met
haar over gehad.
De besprekingen die ik heb gehad met het team, o.a. met mevr. C., ervaar ik als kundig
en betrokken.”
3.8 Gelet op het voorgaande volgt het Centraal Tuchtcollege het Regionaal Tuchtcollege
in het oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe
leiden dat het uitgangspunt dat klaagster als nabestaande met haar huidige klacht
de wil van patiënte uitdrukt niet geldt. De eerste klacht is destijds door de mentor
– die zicht had op de behandeling die patiënte onderging en op de wijze waarop patiënte
dat heeft ervaren - uitdrukkelijk niet ondersteund. Hoewel de huidige klacht voor
een beperkt gedeelte ook ziet op de periode dat klaagster nog de mentor van patiënte
was, zien de verwijten in zowel de eerste als de huidige klacht, anders dan in de
zaak met nummer C2021/1083, op het handelen van de arts dat langere tijd heeft voortgeduurd
tijdens het mentorschap van de mentor. Bovendien heeft de mentor in de vijf jaren
die volgden op de indiening van de eerste klacht geen aanleiding gezien zelf een klacht
over de behandeling van patiënte door de arts in te dienen. Het Regionaal Tuchtcollege
heeft klaagster in zoverre daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Over de wijze van communiceren is al eerder geoordeeld
3.9 Het Regionaal Tuchtcollege heeft in zijn beslissing onder 5.1 goed onderbouwd
geoordeeld dat klaagster in de klacht, voor zover die betrekking heeft op de communicatie
tussen klaagster en de arts, niet kan worden ontvangen. Het Centraal Tuchtcollege
is het eens met deze overwegingen en dit oordeel, zodat het beroep van klaagster ook
hier niet slaagt.
Conclusie
3.10 Het beroep van klaagster wordt verworpen.
3.11 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het algemeen belang gediend is
met de geanonimiseerde publicatie van deze beslissing en zal bepalen dat deze beslissing
wordt bekend gemaakt zoals in het dictum staat vermeld.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,
Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift voor ouderengeneeskunde
met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; E.F. Lagerwerf-Vergunst
en
B.J.M. Frederiks, leden-juristen en H.J. Hasper en B.J.P. Vis-Janssens de Varebeke,
leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.