ECLI:NL:TGZCTG:2022:159 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1189
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:159 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-09-2022 |
Datum publicatie: | 15-09-2022 |
Zaaknummer(s): | C2022/1189 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klager melde zich op de HAP omdat er iets in zijn rechteroog terecht was gekomen. De behandeling van de AIOS heeft niet tot een succesvolle verwijdering van het corpus alienum geleid. Vervolgens heeft de huisarts zelf pogingen ondernomen. Toen er ineens helder vocht vrijkwam en klager aangaf veel minder te zien, heeft de huisarts de behandeling gestaakt. Klager is diezelfde avond door een oogarts gezien en is nadien meerdere keren geopereerd. Dit heeft niet tot volledig herstel van het zicht van klagers oog geleid. De klacht houdt in dat de huisarts I) een onervaren AIOS zonder goede supervisie klagers oog niet volgens de NHG-standaard heeft laten behandelen, II) klager vervolgens zelf verwijtbaar, verkeerd en onzorgvuldig, niet volgens de NHG-standaard heeft behandeld, III) klager niet volgens de NHG-standaard direct, op zijn verzoek naar een oogarts heeft doorverwezen, IV) niet adequaat heeft gehandeld door af te gaan op het (onjuiste) advies van de telefonisch geraadpleegde oogarts, en V) klager aan zijn lot heeft overgelaten door hem zonder doorverwijzing naar huis te willen sturen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdelen I, II, III en V ongegrond verklaard, klachtonderdeel IV gegrond verklaard en aan de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep, hetgeen meebrengt dat de dat de maatregel van waarschuwing in stand blijft. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021.1189 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. I.E. Zwart,
tegen
C., huisarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 11 juni 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 november 2021, onder nummer A2021/3178, heeft dat College klachtonderdelen I, II, III en V ongegrond verklaard, klachtonderdeel IV gegrond verklaard en aan de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 augustus 2022, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door
mr. Zwart, en de arts, bijgestaan door mr. Daniels. De zaak is over en weer toegelicht. Mr. Zwart heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Verweerster is werkzaam als huisarts en was op 15 januari 2020, samen met een arts-assistent in opleiding tot huisarts (hierna: de AOIS), werkzaam in de Huisartsenpost E. in B. (hierna: de HAP).
2.2 Klager meldde zich rond 18.00 uur bij de HAP omdat tijdens werkzaamheden
(vermoedelijk) een betonsplinter in zijn rechteroog was gekomen. Bij onderzoek bleek inderdaad een corpus alienum zichtbaar. De behandeling door de AIOS met een wattenstaafje en daarna met een blauw subcutaan naaldje heeft niet tot succesvolle verwijdering van de splinter geleid. Vervolgens heeft verweerster zelf pogingen ondernomen gebruikmakend van een blauw subcutaan naaldje. Omdat ook dat geen resultaat had, heeft zij een oogboortje (met een autostop) gebruikt, waarop een deel van de splinter vrij kwam. Bij een volgende poging om ook het laatste restje te verwijderen kwam er ineens helder vocht vrij en gaf klager aan veel minder te zien. Hierna heeft verweerster haar pogingen gestaakt.
2.3 Klager heeft tijdens zowel de behandeling door de AIOS als tijdens de behandeling door verweerster gevraagd om doorverwijzing naar een oogarts.
2.4 Verweerster heeft vervolgens gebeld met de dienstdoende oogarts voor het E.- Ziekenhuis,
in dit geval een oogarts uit het F.-ziekenhuis. De oogarts adviseerde klager naar
huis te laten gaan met een oogzalfverband en de volgende dag naar een oogarts te laten
gaan. Klager wilde evenwel direct naar een oogarts waarna verweerster telefonisch contact
heeft gelegd met het G.. Toen bleek dat klager daar welkom was heeft verweerster klager
een verwijzing meegegeven en is klager naar het G. vertrokken om daar een oogarts
te consulteren.
Klagers medisch dossier vermeldt over het bezoek aan de HAP (voor zover thans relevant):
‘Contactdatum: 15-1-2020
Deelcontact: (F76.00) Corpus alienum oog met visus daling
(S) (AKO)
(H) Eruit halen
(8) Tijdens werk beton splinter in het oog gekregen tijdens boren.
Bij knipperen irritatie ziet het zitten.
(TRI) ABCD is veilig!
lngangsklacht Triage: Corpus alienum
Reden Urgentie: Oogletsel
* Oogletsel = Corpus alienum
* Doorboord = Nee
* Stoornis doorbloeding = Nee
* Corpus alienum ingeslikt/ingeademd = Nee
(APE) Vanmiddag in kruipruimte aan het klussen. betongruis in rechter oog gekregen. Geprobeerd te spoelen, voelt het nog zitten.
Visus goed. (0) (APE) OD: op 4 uur op cornea na aankleuren duidelijk CA te zien. lukt niet te verwijderen met wattenstaafje of naaldje. met boortje komt gruis vrij, maar neemt visus plotseling af. Pupil normaal van vorm. (P) (APE) Overleg (naam oogarts) dd oogarts F.: waarschijnlijk epitheelvervorming. Nu oogzalfverband en morgenochtend naar oogarts. Pt is hiermee niet akkoord, gaat naar SEH G..
Medicatie: CHLOORAMFENICOL OOGZALF IOMGIG TUBE 5G
1 maal per dag 1 zalf, levering van 0
Afzender E. SHA’
2.5 Klagers dossier vermeldt over het bezoek aan het G. een notitie, aangemaakt op 15
januari 2010 om 20.14 uur (voor zover relevant):
‘Beoordeling op SEH
Reden van komst: corpus alienum OD (beton)
(….)
Anamnese :
Tijdens werk vandaag betonsplinter in rechter oog gekregen tijdens boren in kruipruimte.
Droeg een stofbril. (geen specifieke beschermbril). Daarna direct proberen uit te spoelen.
Door huisarts corpus alienum met boortje verwijderd. Vanwege pijn en minder zicht
daarna naar SEH gekomen.
Werkzaam als loodgieter. Laatste maaltijd: 17:15, chocolademelk om 20:30u.
Onderzoek:
Oogdruk OD: 1 mmHg, OS: 18 mmHg
OD: conjunctiva blank, cornea paracentraal op 4 uur epitheeldefect met diepe laesie tot aan lenskapsel, fibrine rondom, VOK opgeheven, inferior tegen lens aan. Na mydriasis VOK meer opgeheven. Seidel positief.
Achtersegment: papil en macula gda.
OS: conjunctiva blank, cornea helder, VOK rustig en diep, lens helder.
Achtersegment: papil en macula gda.
Conclusie:
Perforatie 00 bij status na corpus alienum verwijderen HAP
Beleid:
Medebeoordelng door (….) (dd oogarts) + tel. overleg (…)
Starten met
- moxifloxacine 400 mg (conform protocol 1e dag 2x daags, daarna 1x daags; totaal 3
dagen)
- trafloxal druppels OD elk uur
- Pilocarpine
- Bandage contactlens
- Harde oogdop
Morgen herbeoordeling; nuchter vanaf 08:OOu. Uitleg mogelijk noodzakelijk operatief
perforatie te sluiten (lijm danwel hechting plaatsen).
2.6 Klager is de volgende dag (derhalve op 16 januari 2020), op 17 januari 2020 en op
18 januari 2020 geopereerd maar dit heeft niet tot volledig herstel van het zicht
van klagers rechteroog geleid. Klager heeft tot op heden visusverlies aan zijn rechter
oog.
Klager heeft een klachtprocedure gestart bij de HAP. Vervolgens hebben verweerster
en klager bij klager thuis een gesprek gevoerd over hetgeen is voorgevallen. Ook heeft
de HAP een calamiteitenonderzoek ingesteld.
2.7 Tenslotte heeft klager verweerster aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Verweersters verzekeraar heeft klagers advocaat laten weten geen aansprakelijkheid te erkennen omdat zij tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van verwijtbaar onzorgvuldig handelen door verweerster.
3. De klacht en het standpunt van klager.
3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
I een onervaren AIOS zonder goede supervisie klagers oog niet volgens de
NHG
standaard heeft laten behandelen, met het risico dat het niet goed zou gaan,
II klager vervolgens zelf verwijtbaar verkeerd en onzorgvuldig, niet volgens
de
NHG standaard, heeft behandeld, met ernstig oogletsel tot gevolg,
III klager niet volgens de NHG standaard direct, op zijn verzoek naar een oogarts
heeft doorverwezen,
IV niet adequaat heeft gehandeld door af te gaan op het (onjuiste) advies van de
telefonisch geraadpleegde oogarts,
V klager aan zijn lot heeft overgelaten door hem zonder doorverwijzing naar
huis te willen sturen.
3.2 Voor zover nodig zal hieronder nader op het standpunt van klager worden ingegaan.
4. Het standpunt van verweerster
4.1 Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen
bestreden. Verweerster geeft aan dat de AIOS in haar bijzijn en onder haar supervisie heeft gewerkt (klachtonderdeel I). Verder stelt zij dat zij wel degelijk volgens de NHG standaard heeft gehandeld maar dat het mogelijk, met de kennis achteraf, beter was geweest als zij eerder gestopt was met de behandeling met het boortje (klachtonderdeel II). Verweerster geeft aan dat er tot het moment dat er een complicatie optrad, geen reden was klager naar een oogarts door te verwijzen (klachtonderdeel III) maar dat zij zich tijdens het telefonisch consult met de oogarts mogelijk heeft laten overrulen door diens vermeende kennis en expertise en dat zij wat sterker had moeten aandringen op een beoordeling diezelfde avond door de oogarts, in plaats van de volgende dag (klachtonderdeel IV). Tenslotte bestrijdt verweerster dat zij klager die avond aan zijn lot heeft overgelaten nu zij klagers komst immers heeft aangekondigd bij de dienstdoende oogarts in het G. en zij hem voor zijn vertrek heeft voorzien van oogzalfverband (Klachtonderdeel V).
4.2 Voor zover nodig zal hieronder nader op het standpunt van verweerster worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het derhalve niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen die grenzen is gebleven.
5.2 De NHG-standaard ‘rood oog en oogtrauma’ vermeldt, voor zover relevant:
Corpus alienum en roestring
- Verwijder een oppervlakkig corpus alienum onder lokale verdoving (1 druppel
oxybuprocaïne 0,4%) met een wattenstokje, gutsje of frees om keratitis te voorkomen (zie Lokale verdoving ).
- Verwijder een centraal gelegen roestring met een oogboor, bij voorkeur met
een spleetlamp.
- Verwijder alle roestringen bij voorkeur volledig in 1 behandelsessie met een
frees. Bij het achterblijven van roestresten neemt de kans op littekenvorming toe.
- Geef na verwijdering van een corpus alienum uit de cornea of van een
roestring eenmalig een lokaal antibioticum (zie Details):
-
- chlooramfenicoloogzalf 1% (breng 1 cm zalfstreng op de binnenzijde van het
onderste ooglid aan)
-
- bij contactlensdragers: ofloxacineoogzalf 0,3% (breng 1 cm zalfstreng op de
binnenzijde van het onderste ooglid aan)
- Controleer na verwijderen van een roestring na 1 dag en na verwijderen van
een corpus alienum als de klachten na 2 dagen niet verdwenen zijn.
-
Instrueer de patiënt om:
- terug te komen als de klachten verergeren en direct contact op te nemen bij
alarmsymptomen
-
- wrijven in het oog te vermijden
-
Zie
Ik heb een vuiltje of splinter in mijn oog
op Thuisarts.nl.
3. In het licht van vorenstaande kaders zal het college de verschillende klachtonderdelen beoordelen. Gezien de onderlinge samenhang zullen klachtonderdelen I, II en III gezamenlijk worden behandeld.
Klachtonderdeel I, II en III4. Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting is het college van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster bij de behandeling aan klagers oog door de AIOS of door haarzelf, heeft gehandeld in strijd met de hiervoor genoemde NHG-standaard. Ook overigens is het college van oordeel dat verweerster daarbij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en overweegt daartoe als volgt.
6. De behandeling door de AIOS met een wattenstaafje en daarna met een blauw subcutaan naaldje, welke behandeling (zoals onweersproken door verweerster is gesteld) geheel onder toezicht van verweerster heeft plaatsgevonden, is uitgevoerd volgens de daarvoor geldende normen. Dat daarbij door de AIOS onzorgvuldig is gehandeld én dat dat verweerster zou moeten worden toegerekend, is het college niet gebleken.
9. Ook de door verweerster zelf vervolgens ondernomen pogingen, gebruikmakend van een blauw subcutaan naaldje en een oogboortje, zijn - anders dan klager meent – in deze situatie gebruikelijk en toegestaan volgens de daarvoor geldende normen. Verweerster heeft het college nog toegelicht dat zij deze behandeling al tientallen keren eerder heeft uitgevoerd. Dat er voor verweerster in dit geval aanleiding had moeten zijn deze pogingen niet te ondernemen, is het college niet gebleken.
13. Verweerster heeft haar pogingen gestaakt toen er bij een poging om ook het laatste deel van de splinter te verwijderen ineens helder vocht vrijkwam en klager aangaf veel minder te zien. Hoewel dit aanwijzingen zijn dat er tijdens dit deel van de behandeling iets niet goed is gegaan (blijkbaar gold dit ook voor verweerster die heeft aangegeven te zijn geschrokken van het plotselinge vochtverlies en het visusverlies) kan het college niet vaststellen dat verweerster hier tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De door verweerster omschreven behandeling aan het oog van klager is, zoals hiervoor reeds omschreven, op zichzelf gebruikelijk en toegestaan en dat verweerster deze behandeling onjuist of onzorgvuldig heeft uitgevoerd kan het college niet vaststellen.
18. Klager heeft, zo heeft ook verweerster aangegeven, tijdens de behandeling (herhaaldelijk) gevraagd om doorverwijzing naar een oogarts. Hoewel dat een omstandigheid is waarmee rekening dient te worden gehouden alvorens een behandeling wordt aangevangen of wordt doorgezet, maakt de enkele omstandigheid dat klager om een doorverwijzing heeft gevraagd niet dat het (voortgezette) handelen van verweerster als onzorgvuldig of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden aangemerkt.
24. Het vorenstaande betekent dat klachtonderdelen I, II en III ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel IV
24.10 Het tuchtcollege is van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is en overweegt daartoe als volgt.
24.11 Verweerster heeft haar pogingen gestaakt toen er bij een poging om ook het laatste deel van de splinter te verwijderen ineens helder vocht vrijkwam en klager aangaf veel minder te zien. Verweerster heeft daarover in haar verweerschrift aangegeven dat zij geschrokken was van het vocht en het visusverlies. Ook tijdens het mondeling vooronderzoek bij het college heeft zij aangegeven dat zij erg was geschrokken toen er vocht vrijkwam uit het oog en dat dit de eerste keer was dat haar dit overkwam. Tijdens de zitting bij het college heeft verweerster dit nog herhaald.
24.12 Verweerster heeft vervolgens gebeld met de dienstdoende oogarts uit het F.- ziekenhuis. Uit de opname van dit gesprek blijkt dat verweerster de oogarts (voor zover relevant) het volgende mededeelt:
‘Ik heb zojuist een patiënt voor mij zitten met een corpus alienum in het rechteroog, beton, en bij een poging tot verwijdering van, neemt ineens het visus af. Dus ik wilde hem eigenlijk toch even laten zien.
oogarts) Waar zat het corpus alienum
Op ongeveer vier uur op de cornea net naast de pupil.
(oogarts) Kijk, als je aan het verwijderen bent dan krijg je vervorming van het epitheel en daardoor neemt de visus af. Dat is niet echt een reden om ..
Dus eigenlijk is het niet verontrustend?
(oogarts) Nee absoluut niet (nvt) Als het vervormt raakt dan zie je opeens veel slechter
natuurlijk, dat is gewoon normaal. Als de pupil gewoon rond is en dan is er eigenlijk
niet zoveel aan de hand.
Dan hoeven we er eigenlijk, behalve dan inderdaad misschien even …
(oogarts) Nou, dan, voor de zekerheid natuurlijk gewoon zalf meegegeven en morgen
door de oogarts laten zien.
Gaan we het zo doen.’
24.13 Het college stelt vast dat verweerster (alsnog) de dienstdoende oogarts heeft gebeld omdat zij geschrokken was toen er ineens helder vocht vrijkwam en klager aangaf veel minder te zien. Het college stelt evenwel ook vast dat zij aan de dienstdoende oogarts mededeelt dat er plotseling visusverlies is, maar niets zegt over het ineens vrijkomende vocht. Dit terwijl dit juist een reden voor verweerster was, om contact op te nemen met de oogarts. Ook wanneer de oogarts verweerster mededeelt dat enig visusverlies gebruikelijk en dus niet zonder meer verontrustend is, is dat voor verweerster geen aanleiding om de oogarts mede te delen dat er ook sprake was van plotseling vrijkomend vocht waar zij zelf erg van was geschrokken. Het college heeft verweerster tijdens de mondelinge behandeling gevraagd naar de reden van het niet melden van deze informatie, maar daarop heeft zij geen eenduidig antwoord kunnen geven.
24.14 Wat de reden ook is, het college is van oordeel dat verweerster hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zij had de dienstdoende oogarts van alle relevante informatie moeten voorzien en het weglaten van essentiële informatie als het plotselinge vrijkomende vocht acht het college verwijtbaar.
24.15 Voor zover verweerster in dit verband heeft gesteld dat zij zich heeft laten overrulen
door de vermeende kennis en expertise van de dienstdoende oogarts, kan dat niet tot
een ander oordeel leiden. Nog daargelaten de omstandigheid dat van verweerster mag
worden verwacht dat zij zich, als professional niet laat overrulen in een dergelijk
gesprek, was het advies van de oogarts gebaseerd op de door verweerster zelf, onvolledig
gegeven informatie.
Klachtonderdeel V
24.16 Het college is niet van oordeel dat verweerster klager aan zijn lot heeft overgelaten. Hoewel zij, zoals hiervoor vastgesteld, niet juist heeft gehandeld tijdens het telefoongesprek met de dienstdoende oogarts, heeft zij klager vervolgens alsnog een verwijsbrief meegegeven voor zijn bezoek aan het G.. Daarmee heeft zij op dat punt aan haar zorgverplichting voldaan. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Conclusie
2.17 De conclusie van het vorenstaande is klachtonderdelen I, II, III en V ongegrond zijn en dat klachtonderdeel IV gegrond is. Verweerster heeft op dat punt gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. De vraag ligt daarmee voor welke maatregel passend is aan verweerster op te leggen.
2.18 Het college acht het handelen van verweerster verwijtbaar. Juist omdat er tijdens de behandeling van klagers oog ineens helder vocht vrijkwam en klager aangaf minder te zien heeft verweerster besloten de dienstdoende oogarts te bellen. Dat zij vervolgens de oogarts om advies vraagt maar daarbij nalaat essentiële informatie te verschaffen, acht het college onzorgvuldig. Hoewel het college niet kan vaststellen dat de huidige status van klagers oog anders zou zijn geweest als verweerster de oogarts wél alle informatie had verstrekt, kan het wel zijn dat deze oogarts, als hij alle informatie had ontvangen, een ander advies aan verweerster had gegeven en klager direct had willen zien.
2.19 In beginsel zou, gelet op de aard en ernst van het (nalatige) handelen van verweerster, de maatregel van een berisping aangewezen zijn maar het college ziet in de volgende omstandigheden aanleiding de maatregel te matigen. Verweerster heeft zich vanaf het begin toetsbaar opgesteld en heeft, onder meer door overlegging van de opnames van de telefoongesprekken, ook bij het college volledige openheid van zaken gegeven. Bovendien heeft zij al in een vroeg stadium, en nogmaals ter zitting bij het college, excuses aan klager gemaakt voor het gebeurde. Dit in ogenschouw nemende is het college van oordeel dat het passend is dat verweerster de maatregel van een waarschuwing wordt opgelegd.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen/nalaten van de arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 augustus 2022 is dat debat voortgezet.
4.2 Het beroep van klager strekt ertoe dat de klachtonderdelen I, II, III en V alsnog gegrond worden verklaard en dat aan de arts een meer passende maatregel dan een waarschuwing wordt opgelegd. Klager verzoekt om vergoeding door de arts van de door hem daadwerkelijk gemaakte en nog te maken reiskosten en kosten voor juridische bijstand. Subsidiair verzoekt hij om een forfaitaire vergoeding van die kosten.
4.3 De arts onderschrijft de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en accepteert de voor klachtonderdeel IV opgelegde waarschuwing. Zij stelt zich op het standpunt dat het beroep van klager moet worden verworpen. Subsidiair verzoekt zij – bij (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het beroep – om de aan haar op te leggen maatregel te beperken tot een waarschuwing. Meer subsidiair verzoekt zij – bij oplegging van de maatregel van berisping – die niet te publiceren in het BIG-register. De arts vraagt het Centraal Tuchtcollege om het verzoek van klager om vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte en nog te maken proceskosten af te wijzen. Bij toewijzing van het subsidiaire verzoek om een forfaitaire vergoeding van de kosten, vraagt de arts voor de begroting van de kosten aansluiting te zoeken bij de Oriëntatiepunten kostenveroordeling tuchtcolleges voor de gezondheidszorg.
4.4 Gelet op het voorgaande zal het Centraal Tuchtcollege zich uitlaten over klachtonderdelen I, II, III en V. Klachtonderdeel IV blijft buiten bespreking omdat het Regionaal Tuchtcollege dit klachtonderdeel gegrond heeft verklaard en de arts daartegen niet in beroep is gekomen.
Beoordeling
4.5 Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel uitmaken van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake is van uitbreiding van de klacht, kan klager daarin dus niet worden ontvangen.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege toetst het handelen van de arts aan de NHG-standaard ‘Rood oog en oogtrauma’ (hierna: de NHG-standaard), het Handboek verrichtingen in de huisartspraktijk en de bijlage ‘Corpus alienum oog verwijderen’ van de Huisartsopleiding Nederland. De NHG-standaard ‘Visusklachten’ is in deze zaak niet van toepassing. Op pagina 4 van die standaard staat immers vermeld dat deze niet van toepassing is op visusklachten door een trauma.
Klachtonderdeel I
4.7 De AIOS heeft eerst geprobeerd om de betonsplinter (hierna: het corpus alienum) uit het oog van klager te verwijderen. De arts heeft verklaard dat zij voorafgaand aan de behandeling heeft geverifieerd of de AIOS daartoe voldoende bekwaam was. De arts is bij de behandeling door de AIOS voortdurend aanwezig geweest. Volgens de arts is gedurende de behandeling steeds aan klager verteld welke handelingen zouden worden verricht. Tijdens de behandeling is het oog van klager continu geïnspecteerd en beoordeeld. Dit gaf geen aanleiding om de pogingen tot verwijdering te stoppen. Dat klager tijdens de behandeling door de AIOS zou hebben gezegd dat hij zijn hoornvlies omhoog voelde ‘wippen’ wordt door de arts betwist en kan daarom niet worden vastgesteld. De behandeling door de AIOS met een wattenstaafje en daarna met een subcutaan naaldje is uitgevoerd volgens de eerdergenoemde NHG-standaard. Dat tijdens de behandeling geen gebruik is gemaakt van blauw licht en een loep is niet onzorgvuldig. De arts heeft uitgelegd dat gebruik is gemaakt van een operatielamp en dat het corpus alienum goed zichtbaar was. Het gebruik van blauw licht en een loep zou dus niets hebben toegevoegd. Klachtonderdeel I, inhoudende dat de arts een onervaren AIOS zonder goede supervisie klagers oog niet volgens de NHG-standaard heeft laten behandelen, is gelet op het voorgaande ongegrond.
Klachtonderdeel II
4.8 Toen het de AIOS niet lukte om het corpus alienum te verwijderen, heeft de arts de behandeling overgenomen en zelf geprobeerd, eerst met een subcutaan naaldje en daarna met een oogboortje met een autostop, om het corpus alienum uit het oog te verwijderen. Dit is conform de NHG-standaard. Ook toen is aan klager uitgelegd wat er zou worden gedaan. Anders dan klager is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat te lang is doorgegaan met het proberen te verwijderen van het corpus alienum. De standaard en het handboek zeggen niets over het aantal pogingen tot verwijdering dat (maximaal) mag worden gedaan. De arts heeft verklaard dat het oog van klager gedurende de behandeling voortdurend is geïnspecteerd en beoordeeld en dat dat geen aanleiding gaf om de behandeling te stoppen. Bij de eerste poging met het oogboortje lukte het de arts om ongeveer 2/3 deel van het corpus alienum te verwijderen. In dat licht is het begrijpelijk dat zij het oogboortje nog een keer heeft gebruikt, om te proberen het resterende deel te verwijderen. Toen er tijdens die laatste poging ineens helder vocht vrijkwam en klager aangaf veel minder te zien, heeft de arts de behandeling direct gestaakt. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft dat de gevolgen voor klager ingrijpend zijn. Niet duidelijk is wat de perforatie heeft veroorzaakt: het oogboortje of het corpus alienum zelf. Maar de wijze waarop de arts klager heeft behandeld is niet onjuist of onzorgvuldig en overeenkomstig de NHG-standaard. De arts kan daarom van haar handelen geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Met betrekking tot het niet gebruiken van blauw licht en een loep verwijst het Centraal Tuchtcollege naar wat in dat verband hiervoor is overwogen. Klachtonderdeel II acht het Centraal Tuchtcollege dus ook ongegrond.
Klachtonderdeel III
4.9 Ten aanzien van dit klachtonderdeel sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het Regionaal Tuchtcollege. Klager heeft tijdens de behandeling (herhaaldelijk) gevraagd om een doorverwijzing naar een oogarts. Hoewel dat een omstandigheid is waarmee rekening dient te worden gehouden alvorens een behandeling wordt aangevangen of wordt doorgezet, maakt de enkele omstandigheid dat klager om een doorverwijzing heeft gevraagd niet dat het (voortgezette) handelen van de arts als onzorgvuldig of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden aangemerkt. Klachtonderdeel III, inhoudende dat de arts klager niet direct op zijn verzoek heeft doorverwezen, is ongegrond.
Klachtonderdeel V
4.10 Het Centraal Tuchtcollege vindt niet dat de arts klager aan zijn lot heeft overgelaten. Aanvankelijk wilde de arts naar aanleiding van het telefoongesprek met de dienstdoende oogarts klager naar huis sturen met een oogzalfverband en de volgende dag hem door een oogarts laten beoordelen, maar zij heeft haar beleid -mede door de houding van klager- bijgesteld en is meegegaan in zijn verzoek om hem toch naar het G. door te verwijzen. Zij heeft toen met het G. gebeld en klager een verwijsbrief meegegeven. Ook overigens heeft de arts klager niet aan zijn lot overgelaten. Zij is nadien nog bij klager thuis op bezoek geweest om te spreken over wat er is voorgevallen. Klachtonderdeel V is daarom ongegrond.
Conclusie
4.11 Het voorgaande betekent dat het beroep van klager wordt verworpen en dat de maatregel van waarschuwing, in eerste aanleg opgelegd in verband met het gegronde klachtonderdeel IV waartegen geen beroep is ingesteld door de arts, in stand blijft.
Proceskostenveroordeling
4.12 Klager heeft verzocht om de arts te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van zijn zaak in beroep heeft moeten maken. Aangezien het beroep van klager wordt verworpen, bestaan geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Publicatie
4.13 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij in beroep nieuwe klachten heeft ingediend;
verwerpt het beroep;
wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af;
verstaat dat de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van waarschuwing in stand blijft;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; J. Legemaate en A.S.
Gratama,
leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en C.A. Lindeboom, leden-beroepsgenoten en
N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 september 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.